“De slachtoffers zijn bang dat het kwaad kiem gevat heeft in henzelf”
Met Laat de honden waken, schreef de Canadese auteur Madeleine Thien (1974) een aangrijpende roman over de Cambodjaanse genocide. “Het was een lastig en zwaar boek om te schrijven, maar ik moést het doen.”
Net als in Madeleine Thiens veelgeprezen debuut Zekerheid uit 2006, staan ook in haar nieuwe roman Laat de honden waken familie, oorlog, migratie en (verdrongen) herinneringen centraal. Hoofdpersonage Janie is van Cambodjaanse afkomst en werkt als wetenschappelijk onderzoeker in het Centrum voor Hersenonderzoek in Montreal. Op een dag verlaat ze haar man en zoontje en gaat ze in de flat wonen van haar vriend en mentor, de Japanse neuroloog Hiroji Matsui die al een tijd spoorloos verdwenen is. Dertig jaar eerder – in de jaren zeventig – groeide de tienjarige Janie samen met haar broertje Sopham op in de door oorlog geteisterde Cambodjaanse hoofdstad Phnom Penh. Als de Rode Khmer de stad bezet, wordt haar vader weggevoerd en belandt zij met haar moeder en broer in een kamp op het platteland. Janie is de enige van het gezin die de horror overleeft. Ze vlucht naar Canada, waar ze opgenomen wordt in een pleeggezin en het verleden probeert te vergeten.
Madeleine Thien woont, net als de volwassen Janie, in het hart van Montreal. Samen met haar vriend de schrijver Rawi Hage betrekt ze een karaktervol appartement in de hippe wijk Le Plateau. Thiens vader is geboren in Maleisië; haar moeder in China. “In 1974 migreerden mijn ouders naar Canada”, zegt ze. “Door Laat de honden waken te schrijven, begrijp ik nu veel beter waarom ze Zuidoost-Azië verlieten. Met oorlogen in Vietnam en Cambodja, een communistische opstand in Maleisië en de strijd tussen generaal Soeharto en president Soekarno in Indonesië, leek het begin jaren zeventig alsof de hele regio in brand stond. Mijn ouders hadden gestudeerd in Australië en wilden liefst naar daar emigreren. Maar dat land liet toen alleen blanke immigranten toe. Canada was hun ‘tweede keuze’. Nadat ze hun migratiepapieren gekregen hadden, zijn ze tot op het laatste nippertje blijven treuzelen. Als het er echt op aan komt, wil niemand zijn land verlaten. Door te migreren, verloren mijn ouders de steun van familie en vrienden, en dat was heel ingrijpend. Hier in Canada werkten ze lange dagen. Mijn zus was zes, ik vier en overdag waren we alleen thuis. Ma en pa hadden schrik dat de sociale dienst zou langskomen. Ik herinner me dat we als kind nooit de telefoon beantwoordden als onze ouders niet thuis waren. We gingen languit op het tapijt liggen wanneer we de deurbel hoorden, zodat niemand ons door de ramen kon zien. We waren brave meisjes en lazen de hele dag boeken.” (lacht)
Uw hoofdpersonage Janie kwam als meisje van tien naar Montreal. Deze stad was in de jaren zeventig populair bij Cambodjanen die op de vlucht waren voor de Rode Khmer?
Madeleine Thien: “Ik laat Janie vrij vroeg, in 1976, in Montreal arriveren; de meeste vluchtelingen kwamen pas na ‘79. Zowel Canada als de VS zetten hun grenzen open voor Cambodjaanse vluchtelingen. De meesten spraken Frans en integreerden vrij snel in deze stad. Een aantal van hen was hier al in de jaren zestig geweest om te studeren. Toen ze de kans kregen om het communistische schrikbewind van Pol Pot te ontvluchten, kozen ze voor Montreal.”
Laat de honden waken is een heftig boek om te lezen.
“Het was ook heftig om te schrijven, maar ik had geen andere keuze. De Cambodjaanse genocide is door velen vergeten of wordt gezien als een waanzinnige, onverklaarbare gebeurtenis die los staat van onze geschiedenis. Terwijl ze in werkelijkheid verbonden was met alles wat in die tijd in Zuidoost-Azië gebeurde. Alle Cambodjaanse vluchtelingen in Canada of Europa vormden automatisch verbindingen tussen het gruwelregime van de Rode Khmer en onze samenleving. Het lijkt alsof de Killing Fields voltooid verleden tijd zijn, terwijl de tragedie in werkelijkheid nog lang niet verwerkt is.”
“Voor de voorbereiding van dit boek, ben ik drie keer naar Cambodja geweest. De tweede keer ben ik er zes maanden gebleven. Het is een merkwaardig land. De mensen lachen altijd en zijn enorm vriendelijk. Het is échte vriendelijkheid die geworteld is in een lange boeddhistische traditie en daardoor haaks lijkt te staan op het geweld dat jarenlang de vrije teugel gelaten werd. Toch kwam dat geweld uit dezelfde bron voort en is de grens tussen vriendelijkheid en geweld nog steeds flinterdun. Zo werd ik op een dag in Phnom Penh midden op straat zonder enige aanleiding door een vrouw met stenen bekogeld. Misschien werd ze gewoon boos op dat ogenschijnlijk rijke buitenlandse meisje, maar voor mij illustreerde het incident dat de dingen in Cambodja razendsnel kunnen veranderen en dat woede er, net als in de rest van Azië, een ingewikkelde zaak is.”
In Cambodja is het nu relatief rustig?
“Er zijn nog veel sporen van de oorlog, maar als je er een tijd rondreist, vergeet je dat die oorlog er ooit geweest is en dat hij eigenlijk duurde van 1960 tot midden jaren negentig. Volgens sommigen woedt hij trouwens nog steeds, omdat er onder de huidige regering veel onstabiliteit en corruptie is. Er wordt massaal land geroofd en journalisten zijn er vogelvrij. Een doorsnee toerist merkt daar niets van en heeft alleen aandacht voor prachtige bezienswaardigheden als de tempel van Angkor Wat.”
“De hoofdstad Phnom Penh is een fascinerende plek waar nogal wat monumenten ter herinnering aan de genocide opgericht zijn. Maar de inwoners praten daar liever niet over. Dat komt onder andere omdat er door geen enkele nationale machthebber of beleidsmaker ooit pogingen ondernomen zijn met het verleden in het reine te komen. De nog in leven zijnde stokoude leiders van de Rode Khmer hebben lang een zeer rustig bestaan geleden. Daar is ondertussen wel verandering in gekomen: een van hen is door het Cambodja-tribunaal veroordeeld en nog vier anderen staan terecht. Maar dat tribunaal is erg controversieel: het heeft aan gezag ingeboet doordat er teveel compromissen afgesloten zijn over wie terecht zal staan, over wat wel of niet als misdaad beschouwd wordt en over welke rechters wel of niet mogen zetelen.”
Janie’s vader was in 1975 dolenthousiast over de nakende overwinning van de Rode Khmersoldaten in de Cambodjaanse burgeroorlog. Als inwoner van Phnom Penh verwelkomde hij hen als bevrijders, maar zij zetten hem op transport en vermoordden hem.
“De meeste stadsmensen stonden sympathiek tegenover het communistische verzetsleger van de Rode Khmer. Ze waren de corruptie van het heersende regime onder prins Sihanouk en generaal Lon Nol moe en ze waren gekant tegen de hand- en spandiensten die Lon Nol verleende aan de Amerikanen in Vietnam. Bij Amerikaanse bombardementen op Rode Khmergebied in Cambodja vielen veel burgerslachtoffers. De inwoners van Phnom Penh wilden van hun leiders af, hoopten op betere tijden en verwelkomden de machtsovername door de Rode Khmer met in hun achterhoofd de gedachte: ‘Erger kan niet.’ Dat was een schromelijke vergissing. Het communistische regime van Pol Pot joeg tussen 1975 en ‘79 een paar miljoen mensen de dood in. De Rode Khmer wou een ‘zuivere’ samenleving bouwen. Pol Pot had, net als veel andere Rode Khmerleiders, in Frankrijk gestudeerd. Daar waren ze geïnspireerd geraakt door de idealen van het communisme. De Rode Khmer wou de puurste en snelste communistische revolutie ooit bewerkstelligen. Pol Pot en konsoorten wilden in drie jaar afhandelen waar Mao in China twintig jaar over gedaan had. Ze duwden de Cambodjaanse bevolking in sneltreinvaart de Grote Sprong Voorwaarts én de Culturele Revolutie door hun strot.”
“De Rode Khmer zag het platteland als ‘zuiver’ en ‘puur’ en de stad als ‘verdorven’. De stad stond voor ‘intellectueel’ en moest vernietigd worden. De Rode Khmerideologie hanteerde een heel verwarde definitie van wie een ‘intellectueel’ was. Alle leraren waren intellectuelen; economen of bankiers dan weer niet. Jongeren van het platteland hadden een jarenlange afschuwelijke oorlog meegemaakt en toen de Rode Khmer de macht overnam, moesten die ‘pure’ boerenjongens de Khmerideologie in de praktijk brengen: zij beslisten over wie ‘gered’ en heropgevoed kon worden en over wie een vijand was en uit de weg geruimd moest worden.”
Als volwassene werkt Janie als wetenschappelijk onderzoeker aan het Centrum voor Hersenonderzoek in Montreal. Waar komt uw interesse in de werking van onze hersenen vandaan?
“Ik ben vooral gefascineerd door de filosofische vragen die de neurowetenschappen oproepen. We geloven graag dat we meer zijn dan weefsel en cellen. Maar de hersenwetenschap lijkt ons daarin tegen te spreken. Aan de andere kant is het dan weer ongelooflijk fascinerend om te ontdekken wat dat weefsel en die cellen allemaal kunnen bevatten. Het is niet zo dat het mysterie kleiner wordt naarmate ik meer over de werking van de hersenen te weten kom. Integendeel, in de neurowetenschappen leidt een vraag automatisch tot tien nieuwe vragen.”
“Ik probeerde me voor te stellen hoe het voor een getraumatiseerd meisje van tien geweest moet zijn om in Canada toe te komen. Janie had haar familie verloren, voelde zich schuldig over de dood van haar broertje en moest zichzelf opnieuw uitvinden. Ik vermoedde dat ze zo ver mogelijk weg zou willen blijven van wat haar vader en moeder met hun levens gedaan hadden, om zo een voortdurende confrontatie met het verleden te vermijden. Haar vader had als vertaler gewerkt, dus bleef Janie weg van alles wat met taal te maken had en beet ze zich vast in hersenonderzoek. Vergeefs, want de traumatische ervaringen uit haar jeugd halen haar weer in.”
“Toen ik plannen voor dit boek begon te maken, twijfelde ik lang of het een goed idee was om de Rode Khmergenocide in een roman te gieten. Zeker omdat er zo weinig non-fictie over verschenen is. Het leek bijna pretentieus om de gruwel te fictionaliseren. In de meeste getuigenissen van mensen die de Rode Khmer hebben overleefd, merk je de angst dat het kwaad kiem gevat heeft in henzelf: ze zijn bang dat ze zelf een beetje beul geworden zijn om hun folteraars te kunnen overleven.”
Alle overlevenden in Laat de honden waken lijken op die manier beschadigd.
“Zeker. De ene meer dan de andere. De gruwel onder Pol Pot is onvoorstelbaar en de verslagen van alle folteringen en ondervragingen werden zeer zorgvuldig in nette, zakelijke mappen bijgehouden. De Rode Khmerbeulen volgden hun eigen logica en de keurige dossiers die je nu nog in het ‘Documentation Center of Cambodja’ in Phnom Penh kunt lezen, vormden daar een onderdeel van. Ze geloofden rotsvast dat alle mensen die ze vermoordden, CIA-spionnen waren die hun utopische samenleving om zeep wilden helpen.”
“Het bewind onder de Rode Khmer lijkt in onze ogen complete waanzin, maar het had om het even waar kunnen gebeuren. Het is niet zo dat de Khmerleden in één grote stap transformeerden van jonge idealistische revolutionairen tot genocidaire monsters. Die evolutie ging in veel kleine stappen die op het moment dat ze gezet werden, rationeel leken, om in complete paranoia te eindigen. Ik denk dat we er verstandig aan doen te erkennen dat we allemaal tot geweld en foltering in staat zijn, pas dan kunnen we proberen er tegenin te gaan. Al lijken we liever te vertrekken vanuit het naïeve geloof dat de mens van nature goed is. In elke mens sluimeren ‘donkere impulsen’, en er is niet veel voor nodig om ze naar boven te laten komen. Soms volstaat een beetje instabiliteit. We zijn allemaal bange wezels: irrationele angst voor onze buren kan razendsnel omslaan in geweld. Ergens in mijn boek zegt iemand: ‘Oorlog en vrede eindigen altijd. Mensen worden ze allebei na verloop van tijd moe.’ Dat lijkt een pessimistische uitspraak, maar misschien is ze ook een beetje optimistisch, want ze stelt dat oorlog altijd eindigt.”
Madeleine Thien, Laat de honden waken (Dogs at the Perimeter)Vertaald door Ankie Blommesteijn, De Bezige Bij, 255 p., 19,90 euro
Tekst: (c) Jan Stevens
Foto’s: (c) Veerle Van Hoey