Het meisje dat van IS won
Het jezidi-meisje Farida Khalaf was achttien toen haar dorp in de zomer van 2014 bezet werd door IS-jihadisten. Ze werd als slavin meermaals verkocht, mishandeld en verkracht. Ze ontsnapte en spreekt voor het eerst over de gruwel die haar werd aangedaan. “Ik wil geen wraak. Ik ben niet zoals zij.”
Halverwege het interview breekt ze. Het is voor het eerst dat Farida Khalaf met wildvreemde journalisten spreekt over wat haar in de zomer van 2014 in haar geboortedorp Kocho in Noord-Irak overkwam. Op 15 augustus werd haar dorp van zeventienhonderd inwoners op de vlakte ten zuiden van het Sinjar-gebergte, ingenomen door terroristen van IS. Ze doodden alle mannen en namen de vrouwen als oorlogsbuit mee naar Raqqa, de hoofdstad van het kalifaat. Daar werd de toen 18-jarige Farida samen met haar oudere nichtje Evin en tientallen andere jezidi-meisjes gedumpt in een zwaarbewaakte hangar, de seksslavinnenmarkt waar IS-strijders van allerlei rang en stand dag en nacht maagden kwamen inkopen. Met het oog op een lucratieve doorverkoop werden Farida en Evin gekocht door een uit Libië afkomstige jihadist. Farida probeerde haar eer te redden door zelfmoord te plegen en sneed haar polsen over, maar werd op tijd gevonden. Een doktersechtpaar met IS-sympathieën lapte haar op en bezorgde haar netjes terug aan haar ‘eigenaar’. Ze werd meermaals mishandeld, geslagen, verkracht en als tweedehandskoopwaar doorverkocht aan een volgende jihadist. Farida en Evin raakten van elkaar gescheiden, maar vonden elkaar in het najaar van 2014 als bij wonder terug in een afgelegen IS-containerkamp in de buurt van de Syrische stad Deir al-Sur. Op 13 december slaagden ze erin te ontsnappen.
Nu leeft Farida op een geheim adres in Duitsland. Samen met de Duitse journaliste Andrea Hoffmann schreef ze het boek Het meisje dat van IS won, dat in april van dit jaar uitkwam. Hoffmann had haar begin 2015 ontmoet in een jezidi-vluchtelingenkamp vlakbij de Noord-Iraakse stad Dohuk. Vandaag, zaterdag 10 september, zien Farida en Andrea elkaar na maanden terug in Amsterdam. Ze lachen, wenen en knuffelen.
Op de rug van Farida’s hand is de naam van haar dorp getatoeëerd. Op de binnenzijde van haar arm staan de namen van haar door IS vermoorde vader en broer. Die tattoo mag niet gefotografeerd worden; ze is bang voor de veiligheid van haar nog levende familieleden. In haar boek zijn alle namen van geliefden, inclusief die van nichtje Evin, vervangen door pseudoniemen. Zelf heeft ze geen angst meer voor de beulen van IS. Farida Khalaf is haar echte naam, en ja, ze wil graag met haar gezicht in de krant.
Vlak na het verschijnen van uw boek wou u geen interviews geven, gefotografeerd of gefilmd worden. Nu wel. Vanwaar die drastische ommekeer?
Farida Khalaf: “Tot hiertoe was ik er psychisch niet klaar voor. Ik moest eerst zowel geestelijk als lichamelijk herstellen. Nu dat gelukt is, wil ik mijn stem laten horen. Niet alleen voor mezelf, maar voor alle jezidi’s. Ik wil dat de hele wereld te horen krijgt wat ons aangedaan is en wat ze met mij hebben gedaan.
“De jezidi’s vormen een religieuze minderheid in Irak. De andere gemeenschappen bekijken ons vol argwaan, want ze beschouwen ons als kafirs, ongelovigen. Allemaal lieten ze ons in de steek. We zijn een kleine gemeenschap, staan zwak en worden onderdrukt. Daarom spreek ik nu.”
Hoe zag uw leven eruit vóór 15 augustus 2014?
“We leefden onbezorgd. Mijn vader was soldaat in het Iraakse leger en werkte al dertien jaar aan de grens met Syrië. Ik had nog vier broers en we liepen allemaal school. Mijn oudste broer had net zijn middelbaar afgewerkt en stond op het punt om naar de universiteit te gaan. Ik zou aan mijn laatste jaar van het middelbaar beginnen. Daarna wou ook ik naar de universiteit, want ik droomde ervan om lerares wiskunde te worden. Mijn jongere broertjes deden allemaal hun best op school. Het dagelijkse leven in mijn dorp Kocho verliep rustig en harmonieus. Er waren geen spanningen tussen dorpsgenoten of met buren uit andere dorpen. Het leek alsof niemand slechte bedoelingen had.”
Niemand zag de overrompeling door IS aankomen?
“We geloofden niet dat ze zo ver zouden oprukken, laat staan dat ze Kocho zouden binnenvallen. We zagen wel op de televisie hoe IS op andere plaatsen in Irak dood en vernieling zaaide en hadden ontzettend veel medelijden met de slachtoffers. We konden die bloeddorst niet begrijpen. Ik dacht: ‘Hoe kan een mens een ander mens zoiets aandoen?’
“Op 3 augustus 2014 vielen ze eerst het gebied rond de berg Sinjar binnen. Daarna omsingelden ze ons dorp. Tot 15 augustus zaten we vast. We konden geen kant op; ontsnappen was onmogelijk. We wachtten op hulp van buitenaf, maar er gebeurde helemaal niets. We hoopten dat het Iraakse leger of de Koerdische Peshmerga-soldaten ons zouden komen bevrijden. Wanhopig hoopten we op hulp van de rest van de wereld. Iedereen liet ons aan ons lot over. Die 15e augustus reden dertien gloednieuwe witte pick-ups vol in het zwart geklede zwaarbewapende IS-strijders ons dorp binnen, hun zwarte vlaggen wapperend in de wind. Ik zag ze van op het dak van ons huis naderen. Alle dorpsbewoners moesten naar de school komen. Die dag hebben ze 450 mannen vermoord, waaronder mijn vader en mijn oudste broer en heel wat familieleden. Diezelfde dag hebben ze ook tachtig vrouwen gedood. Sommigen waren hoogzwanger.”
Mensen die vroeger uw buren waren, kozen openlijk de kant van IS?
“Ja. De Arabische dorpen rondom sloten zich aan bij IS. Dorpelingen die vroeger goede kennissen waren, stelden ons in de school voor de keuze: ofwel bekeren tot de islam, ofwel behandeld worden als ongelovigen. Niemand van ons heeft zich toen bekeerd. Daarom ook hebben ze al onze mannen vermoord. Mijn vader had op voorhand gezegd: ‘Als we voor de keuze staan tussen de dood of ons geloof, kiezen we voor ons geloof.’”
Hoe belangrijk is uw geloof nu voor u?
“Niets is belangrijker.”
Ondanks alles wat u meegemaakt hebt, blijft uw geloof overeind?
“Ik zal mijn geloof nooit afzweren. Ze hebben deze ellende enkel en alleen over ons uitgestort omdat ze een hekel hebben aan de manier waarop wij onze religie beleven. Maar al dat leed dat ze veroorzaakten, bracht ons alleen maar dichter bij ons geloof. Diep in mijn hart geloof ik nog fanatieker dan vroeger.”
Die 15e augustus werden uw vader en uw twee oudste broers samen met de andere mannen op vrachtwagens afgevoerd. U wist toen niet wat hun lot zou worden?
“Nee. Door de ramen van het schoollokaal waar ze ons verzameld hadden, zag ik hoe ze de mannen wegvoerden. Ik werd gescheiden van mijn moeder en mijn kleine broers en werd samen met andere meisjes met bussen weggevoerd. Daarna heb ik meer dan drie maanden lang niets meer van mijn familie gehoord. Toen pas kreeg ik een telefoon te pakken. We hadden een simkaart uit de mobiel van een jihadist gepikt en in een kast vonden we een oude gsm. Ik belde eerst naar mijn oudste broer. De lijn was dood. Ik belde mijn tweede broer. Weer niets. Daarna toetste nicht Evin het nummer in van een oom. Ik vroeg hem wat er met ons gezin gebeurd was. ‘Je nest is ingestort’, antwoordde hij. ‘Je papa en broer zijn vermoord. Je andere broer had drie kogels in zijn lichaam en lag levend begraven onder de lijken. De anderen zijn spoorloos.’”
U was eerst naar Raqqa gebracht om samen met andere jezidische meisjes als slavin aan IS-strijders verkocht te worden?
“Ja. Mijn familie dacht dat ook ik doodgeschoten was. Ze hebben lang gezocht, maar ze vonden nergens informatie en kregen geen teken van leven. Toen ik onze oom na drie maanden aan de lijn had en zei dat ik Farida was, wou hij me eerst niet geloven. Hij dacht dat ik een bedriegster was, want hij was ervan overtuigd dat Farida dood was.”
Hebt u ooit bij een van de IS-leden iets van medemenselijkheid gevoeld?
“Nee.”
Farida’s stem stokt. Ze probeert haar tranen te bedwingen. Tevergeefs. Andrea Hoffman veert recht. “Vraag geen details alsjeblieft”, fluistert ze. “Dit is veel te moeilijk voor haar.” Ze omhelst Farida, waarna de stilte af en toe verbroken wordt door een ingehouden snik. Dan zegt Farida: “Ze hebben me ontelbare verschrikkelijke dingen aangedaan. Ze hebben het licht in mijn leven gedoofd. Maar ik wil me daar niet door kapot laten maken. Ik wil dat mensen weten wat me overkomen is.”
Zint u op wraak?
“Ik wil geen wraak. Ik wil niet dat de daders gedood worden. Ik wil wél dat ze berecht worden en ik wil dat het leed dat ze de jezidi’s hebben aangedaan, in de openbaarheid komt. Ik ben niet zoals zij. Wij gruwen van bloedvergieten. Wij kennen genade.”
Wilt u terug naar uw dorp?
“Heel graag, maar dan moet er eerst vrede zijn en moeten de jezidi’s krijgen waar ze recht op hebben. De Arabieren die met IS meewerkten, vertrouw ik niet meer en ik durf daarom ook niet terug. Tot vandaag begrijp ik niet hoe het mogelijk was dat onze buren van de ene op de andere dag collaboreerden met de terroristen. Ze hebben ons aan IS verkocht. Sommigen aasden op ons huis en op onze bezittingen. Van al die anderen versta ik niet wat hen bezielde.”
Misschien kozen ze voor de kant van IS om hun eigen vege lijf te redden?
“Maar we hebben altijd alles met hen gedeeld. We nodigden hen uit op onze bruiloften. Het waren onze buren, onze vrienden. Al vind ik nu niet alle moslims slecht. IS heeft de naam van de islam beschadigd.”
U woont in Duitsland en bent herenigd met uw moeder en jongste broers. Wordt u door uw eigen gemeenschap met de nek aangekeken voor wat IS u heeft aangedaan?
“Nee. Net als veel andere meisjes die hetzelfde hebben meegemaakt, ben ik naar Duitsland gebracht om behandeld te worden. Ik was er geestelijk zeer erg aan toe.”
Hoe ziet u uw eigen toekomst?
“Ik zou graag ooit terugkeren naar Irak en daar mijn leven uitbouwen. Voor een mens is niets beter dan het land waar hij geboren is. Maar voorlopig is een terugkeer onmogelijk. Ik studeer nu wiskunde. Wie weet lukt het me om lerares te worden. (glimlacht)”
Farida Khalaf & Andrea Claudia Hoffmann, Het meisje dat van IS won, HarperCollins Holland, 287 blz. 17,95 euro
© Jan Stevens