De Toren
In zijn vuistdikke roman De Toren dissecteert de Oost-Duitse auteur Uwe Tellkamp de laatste zeven jaar van de Duitse Democratische Republiek. “Er gaapt nu een diepe kloof in de samenleving tussen de oude Stasi’s die de DDR een paradijs vonden en de mensen die het communisme als de hel ervaren hebben.”
Uwe Tellkamp (1968) staat me op te wachten voor het Parkhotel aan de Bautzner Landstraße in zijn geboortestad Dresden. Van hieruit neemt hij me mee voor een wandeling door de oude villawijk Weißer Hirsch. “In dit stuk van Dresden heb ik mijn jeugd doorgebracht”, zegt hij. “Hier speelt zich ook het grootste deel van De Toren af.”
Met zijn pas vertaalde, bijna duizend pagina’s dikke roman De Toren won Tellkamp vorig jaar de Deutscher Buchpreis, de belangrijkste Duitse literaire prijs. Tellkamp schildert een episch en aangrijpend beeld van het leven in de DDR van 1982 tot aan de Val van de Muur in 1989. Centraal staat de familie Hoffmann: ze behoort tot de burgerlijke intellectuelen, een groep waarvoor geen plaats was in de socialistische boeren- en arbeidersstaat. Zoon Christian Hoffmann wil medicijnen studeren maar moet eerst tegen zijn zin drie jaar lang dienen in het leger. Zijn vader Richard, een vooraanstaand chirurg, wordt met zijn buitenechtelijke relatie gechanteerd door de Stasi. Richards zwager Meno Rohde werkt als redacteur voor een uitgeverij en voert noodgedwongen voortdurend onderhandelingen met de censor.
De parallellen tussen romanfiguur Christian Hoffmann en auteur Uwe Tellkamp zijn frappant. Hoffmann en Tellkamp droomden er allebei van om dokter te worden en ze kwamen allebei tijdens hun legercarrière wegens insubordinatie in de cel terecht. “Christian is een afsplitsing van mezelf”, zegt Tellkamp. “Alleen is hij drie jaar ouder.”
Uwe Tellkamp wijst naar een vervallen immens gebouw. “Het Lahmann sanatorium. Het stamt uit de 19e eeuw en zorgde toen voor welvaart in Weißer Hirsch. Nu staat het hele complex te verkommeren, niemand weet wat ermee zal gebeuren. In de DDR-tijd was het opgevorderd door het Rode Leger. In mijn jeugd huisvestte het Sovjetsoldaten en –officieren. Deze straat, de Collenbuschstraße, werd de Kleine Sovjetunie genoemd. De officieren en soldaten leefden hier met hun families. De Russische kinderen waren verzot op onze goedkope polshorloges. Die kostten 15 DDR-mark het stuk. We spaarden het geld bijeen van ons zakgeld. In ruil voor een horloge speelden ze met ons en leerden ze ons Russisch. Op school kregen we gedurende een uur per week een formele variant van het Russisch onderwezen. De soldatenkinderen leerden ons vloeiend Russisch. Waarom ik dat zo verdomd graag wou leren? Er is een gezegde in Oost-Duitsland: leer de taal van je vijand.”
Vitamin B
Volgens de Britse historicus Laurence Rees duurde de Tweede Wereldoorlog voor de landen van het vroegere Warschaupact van 1940 tot 1989.
Uwe Tellkamp: “Dat is helemaal juist. Het waren grijze jaren voor Oost-Duitsland. Figuurlijk, maar ook letterlijk. Alle huizen in deze wijk zijn vernieuwd en zien er nu vrij fleurig uit. Dat is niet hun oorspronkelijke kleur. In de DDR-tijd waren ze asgrijs. Nu zien de villa’s er mooi uit, maar zijn ze meteen ook hun magie kwijt. Hier leefden mensen uit Leningrad, Moskou, Perm. De soldatenkinderen vertelden ons over de Siberische winters en soms hadden we die ook hier met alle ellende vandien: langdurige stroompannes, een gebrek aan bruinkool, kapotte verwarmingsinstallaties en de harde dagelijkse strijd om aan basismiddelen te geraken.”
Uw roman ademt de sfeer van een bezet land in oorlogstijd.
“Dat was ook zo. Nu leven hier mensen die uit verschillende uithoeken afkomstig zijn. De oude bewoners zijn verhuisd en vervangen door nieuwkomers. De meeste huidige inwoners komen uit het westen. Ze hadden geld om de flats in de oude villa’s te kopen. Ze laten elkaar links liggen en wisselen op straat amper een woord uit. De oude inwoners zijn verhuisd naar de arme voorsteden. Sommigen zijn zelfs uitgeweken naar het buitenland. Een neef van mij woont in Singapore, een andere in Mexico. Heel wat jonge Oost-Duitsers leven verspreid over de wereld. Dresden is niet langer de gesloten gemeenschap die het voor de Val van de Muur wel was. De DDR was een ‘postoorlog maatschappij’. Typisch voor dat soort van samenlevingen is de zeer nabije communicatie. De vader van een vriend was scheepsarts. Veel scheepsartsen kwamen in die tijd uit Dresden, want deze stad heeft een groot verlangen naar de zee. Het was heel gewoon dat de scheepsartsen regelmatig samenkwamen om stukken van Shakespeare te spelen. Ze maakten hun eigen kostuums uit oude kleren. We hadden geen geld en we hadden geen welvaart, maar we hadden de rijkdom van onze fantasie.”
Het lijkt alsof u aan Ostalgie lijdt en terugverlangt naar het leven ten tijde van de DDR?
“Dit is geen Ostalgie, maar nostalgie. Nostalgie is niet bezoedeld door ideologie. Noem het nostalgie naar een rijke kindertijd. Dit huis aan de Plattleite is het Italiaanse Huis uit het boek. Hier leefden verwanten van mij. In de eerste hoofdstukken kun je Christian Hoffmann en Meno Rohde volgen op hun wandeling door de wijk, recht naar deze villa. Het huis ziet er nu crèmekleurig uit, maar in de jaren zeventig en tachtig was het asgrijs en het balkon was compleet rot. Van op dat balkon hadden we een machtig en magisch zicht over de wijk. De magie zat niet in de socialistische ‘gewone’ dingen zoals de dagelijkse strijd om te overleven. De magie zat in dit soort van huizen en wijken, maar ook in de zogenaamde Plattenbauten, de nieuw gebouwde spuuglelijke flatgebouwen. We leefden geperst tussen die ‘nieuwe’ DDR-maatschappij’ en de oude, vooroorlogse maatschappij. Die oude maatschappij overleefde nog. De communisten wilden haar helemaal uitwissen, maar dat lukte niet. Alle relicten van de middenklasse en de upperclass – de bourgeoisie – moesten verdwijnen. Maar de autoriteiten hadden de flats nodig van diezelfde bourgeoisie. Ze hadden de ruimtes nodig om mensen te huisvesten, en de villa’s in dit ‘bourgeoiskwartier’ waren binnenin relatief goed onderhouden.”
“Je kon als burger aan een ambtenaar laten weten dat je ‘wenste’ om in zo een flat te leven. De ambtenaar kon ook op eigen houtje bepalen waar je moest gaan wonen. Tussen die twee uitersten moest je dan op zoek naar een compromis. Wie geluk had, kreeg een flat in deze buurt. Je kon natuurlijk ook gebruik maken van de zogenaamde ‘Vitamin B’ – Vitamine Beziehung (relatie). De uit aluminium vervaardigde DDR-marken waren waardeloos. Veel belangrijker waren de relaties waarover je beschikte. Je ‘wens’ werd verhoord als je de mogelijkheid had om een auto te organiseren of als je iets kon ritselen waar normaal gezien maanden of jaren op gewacht moest worden. De socialistische samenleving werkte helemaal volgens het principe van wheeling and dealing. Het was een middeleeuwse economie gebaseerd op ‘ruilhandel’. Voor een kapitalistische samenleving is geld als bloed voor het lichaam. Het voedt alle organen en onderdelen. In de DDR was het waardeloze geld vervangen door Vitamin B. Ik hoor nu vaak het cliché vertellen dat er toen een grote warmte was. ‘We hadden dan wel geen geld, maar we waren toch zo gelukkig.’ Dat is niet waar. Het was een samenleving die strikt gefocust was op de functie die je bekleedde. ‘Jij bent dokter? Geef me het juiste medicijn voor mijn ziekte en ik geef je iets in ruil.’ Wie de pech had een ‘waardeloos’ persoon te zijn die niets te verhandelen had, was totaal onbelangrijk.”
Het was ook een samenleving vol achterdocht. Mensen werden door de Stasi gechanteerd om anderen in de gaten te houden en te verklikken, zoals Richard Hoffmann in uw roman.
“In de eerste decennia van de DDR was chantage een geliefkoosd instrument voor ‘de Firma’ – de Stasi – om mensen te ronselen. In de late jaren tachtig nam ze haar toevlucht tot een soort van omkoperij. Stel: je bent een goeie chirurg en je zou graag directeur van het ziekenhuis worden. Maar dat lukt niet omdat een van je familieleden ooit naar het westen gevlucht is, of omdat je geen lid wil worden van de Partij. De Stasi zal daar dan handig misbruik van maken. ‘Je wil directeur worden? Oké. Wij zorgen daarvoor. Doe ons in ruil een klein plezier. Schrijf op wat die en die zeggen. Je hoeft ze niet te verraden, maar maak gewoon regelmatig een verslagje van wat je hen hoort vertellen.'”
Succesvolle mensen in de maatschappij waren niet te vertrouwen?
“Sommigen hadden hun succes daaraan te danken, ja. Er waren er ook die vol overtuiging hun collega’s en vrienden verlinkten omdat ze in het systeem geloofden. Het overgrote deel van de informanten, de IM’s, waren ideologisch overtuigden. Meestal bekleedden ze posities ’tussenin’: tussen het voetvolk en de chefs. De ideologisch gestuurde IM’s en de ex-Stasi-agenten zijn nog steeds actief. Ze zijn machtig. Ze hebben hun meetings en hun clubs waar ze verkondigen: ‘De DDR was een paradijs.’ Ik hoor vaak dat er een kloof is tussen het westen en het oosten van Duitsland. Dat is niet zo. Er is wel een gigantische kloof in het oosten van Duitsland tussen degenen die de DDR zien als een paradijs en degenen die het de hel vonden. We zitten in dezelfde situatie als na Wereldoorlog Twee. Toen hoorde je oude nazi’s zeggen: ‘Wat willen jullie eigenlijk? We hadden toch een mooie tijd? Alles was fijn, we hadden werk, niemand leed honger. Wat liep er eigenlijk verkeerd? Niets toch?'”
Moet er dan zoiets komen als de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie?
“We hebben een instelling die een beetje hetzelfde nastreeft, de zogenaamde Gauck-Behörde. Zij is belast met het beheer, onderzoek en openbaar maken van de Stasi-archieven. Het grote probleem is dat de Stasi tijdens de Wende heel wat dossiers vernietigd heeft. Veel basismateriaal is verloren gegaan waardoor het moeilijk geworden is om een juiste kijk op de dingen te krijgen. Er wordt gezegd dat de meeste begrafenisondernemers, de mensen die beveiligingsfirma’s runnen, veel leraars en veel ambtenaren van de werkagentschappen ex-leden van de Stasi zijn. Net als na het Derde Rijk hoor je nu dezelfde clichés: ‘Alles was oké. We hadden werk, we hadden zekerheid.’ Dat hoor je ook van 14-jarigen die dat verhaal opgelepeld krijgen door hun leerkrachten. In het Derde Rijk had je de Holocaust, in de DDR had je de Stasi die mensen omwille van hun mening opsloot. Wat is het belangrijkste? De zogenaamde zekerheid? Of de onvrijheid en de staatsterreur?”
Censuur
Meno Rohde werkt als redacteur bij een uitgeverij. De manier waarop hij met de censors omgaat, lijkt vaak op een spelletje schaak.
“Een uitgever had speelruimte. Sommigen hadden de guts om tegen de censor te zeggen: ‘Dit is een goed boek. Ik wil het uitgeven en ik wil dat jij het laat passeren.’ Soms werkte dat. Af en toe was de censor zelf geïnteresseerd om het boek erdoor te krijgen. De meesten waren letterkundigen. Ik heb zo een censor gekend die zei: ‘Het is een uitstekend boek. Ik weet zeker dat het problemen zal opleveren met de ambtenaren die boven mij staan, maar ik ben een man van de literatuur. Ik wil dat dit boek gedrukt wordt.’ Mijn eerste uitgever stond in de DDR-tijd aan het hoofd van Aufbau-Verlag, de belangrijkste uitgeverij. Hij vertelde me dat hij soms boeken uitgaf die erg gevaarlijk waren voor hemzelf. Vaak lag hij badend in angstzweet ’s avonds in zijn bed te denken: ‘Nu komen ze me halen.’ Hij heeft ooit een boek van Christoph Hein uitgegeven zonder het voor te leggen aan de censor. Er is toen niets gebeurd.”
Had u er eind jaren zeventig en begin jaren tachtig enig idee van hoe het er in het westen aan toeging?
“Het was onmogelijk om naar de West-Duitse tv te kijken. Er stonden sterke zenders die de golven uit het westen tegenhielden. We hadden alleen een clichébeeld van het westelijke deel van Duitsland. Met kerst kregen we een geel pakket. Dat rook naar kauwgom, koffie, chocola… de geur van het westen. We luisterden naar de radiozender Deutschlandfunk en hoorden het exotische, paradijselijke westen. We lazen natuurlijk ook verboden boeken. Die werden gekopieerd op schrijfmachines. Met carbonpapier tussen de bladzijden werden tot zeven kopieën ineens getikt van de Goelag Archipel van Solzjenitsyn. Vijfhonderd bladzijden. Sommige mensen schreven de verboden boeken over met de hand, net zoals de monniken in de middeleeuwen. Maar dat was heel riskant, want de Stasi probeerde hen aan de hand van hun geschrift op te sporen.”
“De DDR-samenleving was gebaseerd op verraad en leugens. Je had de officiële leugen dat ons leven erg goed was en je had de officieuze visie dat ons bestaan sjofel was. Op school of op grootse meetings zoals 1 mei hoorden we verkondigen hoe goed we het wel hadden, hoe fantastisch we als samenleving presteerden, hoe dapper we waren. Als je dan naar huis ging, zag je overal de rotte huizen en hoorde je mensen sakkeren dat het systeem niet deugde. Als jongeman had ik het moeilijk met die tegenstelling.”
U was een lastige puber?
“Ik was vijftien, las de verkeerde boeken en luisterde naar foute muziek. Het was begin jaren tachtig en de tijd van de rauwe en ruwe Oost-Duitse punk. Bands zoals Feeling B maakten rare maar ook karakteristieke muziek die compleet verschilde van de westerse. Ik was een moeilijke puber en een lastige student. Mijn vader heeft keihard moeten lobbyen om deze stoute jongen uit de klauwen van de autoriteiten te houden. Ik was niet opzettelijk ‘subversief’. Ik wou alleen de waarheid kennen. Toen ik dertig werd, kreeg ik van mijn vader een heel dikke map waarin alle brieven zaten die hij had moeten schrijven om me uit heropvoedingskampen en gevangenissen te houden.”
“Na de Val van de Muur claimden veel mensen dat ze echte helden geweest waren. ‘Ik heb altijd gezegd wat ik dacht.’ De meesten logen. Slechts enkelingen hebben het aangedurfd om vrij en vrank tegen de DDR-staat te ageren. Zij waren écht helden. Ik hoorde daar als vijftienjarige niet bij. Maar in 1989 was het anders. Ik deed als onderofficier mijn legerdienst in de Nationale Volksarmee (NVA) en heb toen geweigerd om deel te nemen aan het neerslaan van de volksopstand.”
U riskeerde geëxecuteerd te worden?
“Ja. Op dat moment dacht ik daar niet aan. Maar executie had de ultieme consequentie kunnen zijn. Volgens de wet hadden ze me tegen de muur kunnen zetten wegens insubordinatie. Uit brieven wist ik dat mijn broer actief was in het verzet aan de Dresden Hauptbahnhof en dat er iets aan de gang was met duizenden DDR-burgers die zich verschanst hadden in de West-Duitse ambassade in Praag. Ik wist niet precies wat er aan de hand was. Er gingen heel wat geruchten rond. We hadden geen kranten in onze barakken, we konden niet telefoneren. Er was één verzegelde telefoon. Vlak ernaast stond 24 uur op 24 een man met een geweer. Niemand kon het zegel verbreken. We moesten onze radio’s afgeven. We hadden alleen de mogelijkheid om af en toe een brief naar buiten te smokkelen, en als je geluk had, kreeg je er een terug. Ik weigerde om tegen het volk te vechten en werd opgesloten. Ik heb veertien dagen in de cel gezeten.”
Christian wordt ook gevangen gezet. Wat u in die hoofdstukken beschrijft, hebt u zelf meegemaakt?
“Ja. Ik zat in een kleine cel zonder ramen, met glasdallen die melkachtig licht doorlieten. Als gevangene was het verboden om de klinken aan de deuren aan te raken. Deed je dat toch, sloeg een bewaker met een matrak op je vingers. Als kersverse gevangene sta je daar niet bij stil. Je grijpt gewoontegetrouw naar de deurklink en pats! Als kersverse gevangene moet je ook leren dat je niets meer dan een nummer bent. Ik zat in een cel met vier anderen. Ik kon niemand vertrouwen. Een van hen was misschien een spion. Ik moest heel voorzichtig zijn met wat ik zei. Er stond in het midden een wc waar iedereen zijn behoefte op deed. Daar raak je aan gewend. Na een tijd denk je er niet meer bij na en doe je het gewoon.”
De revolutie voltrok zich heel snel.
“Ik heb in De Toren weinig aandacht aan de val van de dictatuur besteed, want eigenlijk is het verhaal van de Wende een boek op zich. De Oost-Duitsers hebben compleet nieuwe levens gekregen. De socialistische samenleving kon geen enkel antwoord geven op simpele basiskwesties. Nu hebben we andere problemen, maar we hebben wel vrijheid. Dat is heel belangrijk voor mij. Ik heb soms het gevoel dat het woord ‘vrijheid’ niet voor iedereen even waardevol is. Zelfs voor mensen die ervaren hebben wat het is om onvrij te zijn. Ze zeggen: ‘In wat voor een samenleving zitten we nu? Met al die criminaliteit.’ Ze zijn vergeten dat ten tijde van de DDR de staat de crimineel was.”
“Een dictatuur schijnt voor sommigen aantrekkelijker te zijn dan een democratie. Veel mensen houden van het idee van een verlicht despoot. Als schrijver is het mijn taak om daartegenin te gaan. Ik vecht al schrijvend voor democratie. Het is geen strijd waar ik veel eer mee behaal, maar het is absoluut noodzakelijk. Want er bestaat geen beter systeem. Geen enkele vorm van dictatuur deugt. Ik heb er zelf een van zeer dichtbij gekend. (geëmotioneerd) Geloof me, democratie is het beste wat er is.”
Uwe Tellkamp. De Toren. Verhaal uit een verzonken land. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen. 852 blz. 34,95 euro.
Tekst: ©Jan Stevens
Foto’s: ©Veerle Van Hoey