Straat van beleg
Terreuralarm 4 herschiep Brussel de voorbije week in een bezette stad. Met pantserwagens en militairen in het straatbeeld, lege cafés en restaurants, gesloten winkels en scholen. “Het is een ramp. Alsof de regering de Brusselse commerçanten om zeep wil helpen.”
Woensdag, kwart voor negen. Op de hoek van de Koning Albert II-laan en de Simon Bolivarlaan speelt Otto een vrolijk deuntje op zijn saxofoon. Er hangt regen en terreurdreiging in de koude Brusselse ochtendlucht. De pendelaars die vanuit het Noordstation naar hun kantoor op weg zijn, hebben amper oog voor de virtuoos spelende Roemeen. Kop in kas stappen ze voorbij. “Ze zijn bang”, zucht Otto, terwijl hij zijn saxofoon begint op te bergen. Ook hij voelt zich niet helemaal op zijn gemak. “Normaal gezien sta ik in de Nieuwstraat, maar ik vertrouw het daar nu niet.” Er liggen een paar euro’s en wat centen in het bakje aan zijn voeten. Sinds alarmfase vier is afgekondigd, staan zijn inkomsten onder druk. “Mijn vrouw en kinderen wonen in Roemenië. Zij zijn afhankelijk van wat ik hier op straat verdien. Waarom heeft de politie die idioten nog niet opgepakt? Ik hoop dat er snel verandering komt.”
Honderd meter verder controleren twee veiligheidsagenten aan de ingang van het Proximus-gebouw alle werknemers en bezoekers. “We checken de toegangspasjes en de tassen”, zegt een van hen. “We draaien nu shiften van 12 uur, zeven dagen op zeven. Ik sta hier al van om zes uur. Uitzonderlijke omstandigheden vereisen uitzonderlijke maatregelen.” Hebben ze een extra opleiding gekregen om vermoedelijke terroristen te spotten? “We hebben geleerd om te letten op verdachte handelingen, zoals zenuwachtig dralen.” Wat als ze tijdens de controle iemand met een bomgordel betrappen? “Dan is het te laat.” De veiligheidsagent grijnst zijn tanden bloot.
Lachen met terreur
Bert Borms moet zo meteen ook door de controle, maar staat nu nog even met collega’s een sigaretje te roken. Hij is bij Proximus voor een extern bedrijf aan de slag. Bert woont in het Oost-Vlaamse dorp Sinaai. “Daar is van dreiging niets te merken”, zegt hij. “Mijn zoon zit in Lokeren op school en daar overheerst toch een ander gevoel. In die stad leeft een grote allochtonengemeenschap die zich nu geviseerd voelt. Ik merk dat mijn zoon het daar moeilijk mee heeft.”
Bert las pas een interview met moeders van Syriëstrijders. “Radicalisering is iets heel vies. De ene dag is je zoon normaal en loopt hij in merkkledij, twee weken later zit hij in Syrië zonder dat je als ouder ook maar iets van die verandering gemerkt hebt. Hoe moet je daarop reageren? Ik weet het niet.”
Het is de eerste dag van de week dat hij naar Brussel komt. “Onze bazen hadden gisteren en eergisteren liefst dat we van thuis uit werkten of andere alternatieven zochten. Gisterenavond kregen we dan toestemming om als het echt nodig was toch naar de hoofdstad te reizen. Het is hier rustig, vind je niet?”
Zijn al die veiligheidsmaatregelen dan overdreven? “Nee. Niemand weet hoe we er op dit moment aan toe zijn, laat de overheid dus maar rustig haar werk doen. Dat komt onze veiligheid ten goede.”
Is de terreurdreiging onder collega’s gespreksonderwerp nummer één? “Er worden vooral grappen over gemaakt. Het is een manier om de schrik te overwinnen, want iedereen is bang. Tegen terreur staan we machteloos, dus lachen we onze angst weg.”
Claude
In de grote hal van het Noordstation hebben twee soldaten zich centraal opgesteld, vinger aan de trekker van hun automatische geweren. Een man met een zonnebril op bestudeert een bord met de vertrek- en aankomsttijden van de treinen, met naast hem een vermoeid ogende man, een vrouw en twee kleine kinderen met een dekentje over hun hoofd. “Where do you come from?” vraag ik aan de vrouw. “Afghanistan”, antwoordt ze. Ik zie vanuit mijn ooghoek hoe de man aan het bord in mijn richting kijkt en langzaam nee schudt.
In de gang naar de perrons wandelt een heer met een hoed en een wandelstok voorbij. Rond zijn hals heeft hij een felrode sjaal geknoopt. “Ik ben niet bang van de terroristen”, zegt hij. “De echte terroristen zitten in de politiek.” Hij lacht luid en voegt er snel “Grapje!” aan toe. Hij stelt zich voor als Claude, vakbondsafgevaardigde van de socialistische vakbond bij een overheidsbedrijf. “Overdag is Brussel nog steeds een veilige stad, met of zonder militairen. Weet u waar er échte dreiging te vinden is? ’s Avonds na zeven uur in de Aarschotstraat achter het station, waar de dames van lichte zeden voor de vitrines zitten. Daar is het risico heel groot dat je overvallen wordt. Mag ik u nog een tip geven? Kom morgenvroeg rond zes uur terug naar dit station, dan zal u getuige zijn van een bizarre handel. Rond dat tijdstip verhuren Roemeense dames hun kinderen en baby’s voor de rest van de dag aan andere Roemeense dames, opdat ze meer medelijden zouden kunnen opwekken tijdens het bedelen.” Met een zwaai en een bulderlach neemt Claude afscheid.
City 2
In de Nieuwstraat staat een pantserwagen geparkeerd met ernaast twee soldaten, geweren schietklaar. Een Marokkaanse man van een jaar of veertig wacht aan het kruispunt voor het rood. “Verschrikkelijk”, zegt hij met een knikje naar de militairen. “Er loopt nu veel minder volk op straat dan anders op dit uur van de dag. Ik snap die IS-fanaten niet. Waarom ontwrichten die gekken onze maatschappij? Ze zijn erger dan de nazi’s of de fascisten. Wat bezielt hen? Mijn verstand is daar te klein voor. Wat is er fout met een rustig leven in de schaduw? Komt dat ooit nog terug denkt u?” Hoofdschuddend loopt hij verder.
Om tien uur stipt gaan de luiken van shoppingcenter City 2 omhoog. Aan een zijingang staan beveiligingsagenten met een metaaldetector in de aanslag. Alle bezoekers moeten tassen en jassen openen. “Het is de eerste dag deze week dat het winkelcentrum terug open is”, zegt het meisje achter de toonbank van Alter Smoke, een winkel gespecialiseerd in elektronische sigaretten, met naast de smaak van tabak ook panacotta aardbei of blauwe bosbes in de aanbieding. “De grote ingangen van City 2 blijven voorlopig dicht, alleen een paar kleine deuren zijn open omdat dat makkelijker te controleren is.”
In het midden van de Nieuwstraat zit een man op zijn knieën, zijn blik naar de grond gericht. Hij heeft een lange zwarte baard en draagt traditionele moslimkledij. Het lijkt wel een provocatie: een salafistisch uitgedoste man die op het hoogtepunt van terreuralarm 4 zit te bidden voor een winkelcentrum, volgens sommigen doelwit nummer 1. Schijn bedriegt: de broodmagere Karim is aan het bedelen. Hij is weggevlucht vanuit Montenegro naar België. Hij is dakloos, blut en aan het eind van zijn Latijn. “Mijn vrouw en vijf kinderen schuilen in het Noordstation”, zegt hij, terwijl hij naar de grond blijft staren. Ik geef hem mijn laatste kleingeld. “Thank you Sir. May God bless you.”
Belegerde stad
Voor het Administratief Centrum van de stad Brussel aan de Anspachlaan staat een lange rij wachtenden. “Was het centrum de voorbije dagen gesloten?” vraag ik aan een man. “Nee”, antwoordt hij. “Die rij is er omdat een paar bewakingsagenten elke bezoeker binnenstebuiten keren.” Hij is het wachten meer dan zat. “Ik begrijp het niet. In Parijs geldt na de aanslagen de noodtoestand, maar daar zijn alle winkels en restaurants open en gaat het leven zijn gewone gang. Hier in Brussel is er niets gebeurd en toch zijn veel zaken dicht, en wat niet dicht is, blijft leeg. De angst regeert. Ik woon vlakbij de Beurs en ik heb veel vrienden met een restaurant of een winkel. Deze staat van beleg is voor hen een ramp. Ik ben geen complotdenker, maar nu lijkt het alsof de regering de Brusselse commerçanten om zeep wil helpen.”
De zon breekt door boven de verkeersvrije Anspachlaan. Om de zoveel meter staat een koppel zwaarbewapende soldaten, met daartussen patrouillerende agenten. De machinegeweren bovenop de pantserwagens zijn afgedekt met groen canvas. Hier is Brussel écht een belegerde stad.
Mia Van Der Hoydonck en haar man Jef Braeken laten zich door de mannen in uniform niet afschrikken. Vanaf de Auguste Ortsstraat komen ze naar de Beurs gewandeld. Mia duwt een buggy voort waarin haar jongste kleinkind ligt te slapen. Mia en Jef zijn rasechte Limburgers. “Onze dochter woont in Brussel, aan deze kant van het kanaal”, zegt Mia. “De oudste kinderen zijn vandaag terug naar school, in Molenbeek. Tot gisterenavond waren ze thuis. Maandagmiddag bracht mijn dochter de kinderen bij ons in Heusden-Zolder. Ik was blij dat ik ze zag en zij waren blij dat ze nog eens konden buitenspelen. Gisterenavond zijn we dan met zijn allen naar hier gekomen.”
Jef en Mia leerden Brussel kennen en waarderen door hun dochter. “Na de geboorte van ons eerste Brusselse kleinkind kwamen we hier veel met de buggy wandelen”, zegt Mia. “We waren verrast dat de stad zo groen is. In de vakantie passen we nu op het huis van onze dochter. Zo leren we Brussel ook ’s avonds kennen.”
Komen ze ook in de buitenwijken? “Natuurlijk”, antwoordt Jef. “Elke woensdagmiddag halen we in Molenbeek de kinderen af op school. Een paar jaar geleden hebben we er zelfs tien dagen aan de schoolpoort gekampeerd om onze oudste kleindochter te laten inschrijven. We mochten een mobilhome gebruiken van de schoonouders.”
Mia: “We hoorden toen voortdurend: ‘Let toch goed op in Molenbeek.’ Wij sliepen er tien nachten op straat.”
Jef: “Vorige week woensdag stonden we ’s avonds op het Gemeenteplein om er onze solidariteit te tonen. Onze kleindochter van acht had haar klarinet bij. Lena stelt veel vragen over de aanslagen in Parijs en wat er daarna gebeurd is. De tweede is zes, hij vraagt er bijna niets over.”
Mia: “Maar hij heeft wel schrik, want hij durfde niet alleen te gaan slapen en wou bij mama en papa zijn. Lena begrijpt dat er stoute mensen zijn die verschrikkelijke dingen doen. Zij weet ook dat de gewone mensen van Molenbeek daar niets mee te maken hebben. Ze loopt er alle dagen rond, gaat er naar de winkel, naar school, heeft er hobby’s. Dat is goed.”
Op de kerstmarkt
Vrijdag de 27e zal de jaarlijkse grote kerstmarkt rond de Beurs van start gaan. Een paar marktkramers zijn op deze woensdag begonnen met de inrichting van hun houten kraampjes. Een van hen is Mama Kotroo, een Nepalees. Hij is getrouwd met een West-Vlaamse en samen hebben ze een dochter van 18. “Ik heb mijn vrouw ontmoet in Kashmir”, zegt hij. “Ik ben een Himalayagids en zij werkte er als ontwikkelingshelper. Ik organiseer nog steeds trektochten door de Himalaya. In de winter ben ik hier en in de zomer daar.”
Mama is moslim. “Net als de meeste Kashmiri ben ik soefi: wij respecteren alle andere religies en overtuigingen. Mijn vrouw is katholiek. Onze dochter Nora is in de kerk gedoopt, maar is ook soefi. Dat maakt haar rijk.”
Mama Kotroo staat dit jaar voor de dertigste keer op de Brusselse kerstmarkt. “Mijn familie in Kashmir maakt kunstwerkjes en pashmina-sjaals die ik hier verkoop.”
Hij is ervan overtuigd dat de kerstmarkt vrijdag zal beginnen, terreuralarm of niet. “Ik vind het goed dat onze politici veiligheidsmaatregelen treffen, alleen durf ik te betwijfelen of het zo verstandig is om alles te sluiten en mensen angst aan te jagen. Ik hoorde van vrienden dat ze bang zijn om met hun kinderen naar Brussel te komen.”
Misschien is de kerstmarkt een uitstekend doelwit voor terroristen? “Alleen God weet dat. Ik voel mee met de slachtoffers van Parijs, maar ook met alle andere slachtoffers in het Midden-Oosten. Over hen horen we amper iets. Laat ons hopen dat de aanslagen in Parijs tot gevolg zullen hebben dat er hier meer aandacht komt voor de gruwel elders. Ik ben aanhanger van het geweldloos verzet van Gandhi. Toen de Britten in mijn geboorteland hun politiek van verdeel en heers voerden, ging hij daar op een geweldloze manier tegenin. Met succes.”
Zijn de fanatici van IS wel op een geweldloze wijze te verslaan? “Nee, ze zijn geestelijk gestoord, gehersenspoeld. We moéten hen stoppen. Geen enkele religie laat toe om andere mensen te doden of om de maatschappij te ontwrichten. Kashmir heeft lang geleden onder een conflict waarin ook radicale moslims betrokken waren, maar nu gaat het beter en komen de toeristen terug. Veel onschuldige mensen vonden de dood, zowel bij de militanten als bij de soldaten. Vandaag beseffen mensen aan beide kanten eindelijk dat al dat geweld uitzichtloos is. Ze zijn het moorden moe en werken aan vrede.”
Voorkeursbehandeling
De Chinese Tina en haar moeder bestuderen in het midden van de lege Grote Markt een plattegrond. Ze zijn gisteren met de trein van Rotterdam naar Brussel Centraal gereisd. “Ik studeer in de Verenigde Staten en mijn ouders zijn me vanuit Peking komen opzoeken”, zegt Tina. “Dankzij Thanksgiving heb ik tien dagen vakantie; ideaal om Europa te bezoeken. We hebben eerst Nederland verkend en vertrekken morgen naar Luxemburg.”
Meteen na 13 november begon Tina te twijfelen over haar bezoek aan Brussel. “Op het nieuws zeiden ze dat de kans groot was dat er ook hier aanslagen zouden volgen. We zijn op onze hoede en kijken goed rond. Als er iets gebeurt, willen we zo snel mogelijk wegrennen.”
Wat vindt ze van al die soldaten op straat? “No big deal. We blijven maar twee nachten, kort genoeg om niet te bang te worden. Ons hotel ligt in het centrum en ik verwachtte strenge controles. Maar er was geen veiligheidsagent in de buurt, we wandelden gewoon binnen. Aan de grens zijn we ook niet gecontroleerd. Dat vond ik raar. Ik veronderstel dat het de strategie van jullie overheid is om veel soldaten op straat te laten rondlopen, zodat mensen zich veiliger voelen. Maar het zou geen kwaad kunnen als ze reizigers wat beter zouden controleren. Wij moesten nergens onze koffers openen. Dat is heel aangenaam; ik kan me goed voorstellen dat terroristen zo’n voorkeursbehandeling ook fijn vinden.”
Antwerpen in Brussel
Op andere weekdagen bruist de Stalingradlaan van het leven; vandaag lijkt het alsof er op de Rambla van Brussel een neutronenbom ontploft is. Veel winkels en restaurants zijn dicht en op de terrassen voor de Marokkaanse theehuizen staan de stoelen keurig opeengestapeld. Twee agenten drinken een kop muntthee die ze van een uitbater van een theehuis gekregen hebben. “We worden goed verwend”, lacht de ene.
Sonja Heyman en haar dochter Elly Chaltin lopen warm ingeduffeld in het midden van de straat. Ze komen met de trein uit Antwerpen, een dagje ‘Brusselen’. “Gisterenavond hebben we nog even getwijfeld, maar uiteindelijk hebben we de knoop toch doorgehakt”, zegt Sonja. “Jammer van de gesloten winkels. Schrik hebben we niet. Al die militairen op straat lijkt geruststellend, alleen weet ik niet of ze veel kunnen ondernemen als er écht iets gebeurt.”
Dochter Elly is een levendig Brussel gewoon. “Meestal komen we hier betogen. Het contrast is groot. Ik heb het gevoel dat de regering de mensen schrik aanjaagt in de hoop dat ze zo niet op straat zullen komen.”
De aanslagen in Parijs waren toch heftig? Elly: “Zeker. Maar in Syrië, Irak en Israël is dat dagelijkse kost en het leven gaat er ook verder.”
“Waar haalt IS zijn wapens vandaan?” vult Sonja aan. “België koopt olie van Saoedi-Arabië en levert hen wapens. Indirect blijkt onze overheid mee te werken aan het succes van IS. Het wordt hoog tijd dat onze machthebbers beginnen beseffen waar ze mee bezig zijn.”
Zitten we in een derde wereldoorlog? Sonja: “Als het zo verder escaleert en er niets aan de oorzaken gedaan wordt, kan het daarin uitmonden. Ze moeten in Syrië met de regeringen en de strijdende partijen gaan onderhandelen.”
Valt er met IS wel te praten? Sonja: “Dat weet ik niet. Ik heb het zelf nog niet geprobeerd.”
© Jan Stevens