Bericht uit Molenbeek
Jan Stevens vertoefde vorige week in het meest verguisde deel van Brussel.
Maandag 16 november
Bij de kapper
In de Delaunoyestraat staat de verzamelde wereldpers te verkleumen achter het politielint. Agenten met een bivakmuts kijken nors voor zich uit. Hun collega’s zijn in nummer 47 op zoek naar terroristen.
Onder de luifel van een krantenwinkel roken de eigenaar en zijn buurman een sigaretje. “Heb je een bom in je rugzak?” vraagt de buurman me. “Eigenlijk is het niet om te lachen”, vervolgt hij. “Over heel de wereld gaat Molenbeek nu over de tongen als hét terroristenparadijs. Het is merde. Ik hoop dat ze in dat huis niemand vinden.”
Een oudere man met een pet op, vraagt wat er aan de hand is. “Heeft dit te maken met de aanslagen in Parijs?” Hij zucht diep en stelt zich voor als Abdelazziz. “Ik ben geboren in Marokko, maar ik woon al vijftig jaar in Molenbeek. Mijn kinderen en kleinkinderen zijn hier geboren en getogen.”
Sinds vorig jaar is Abdelazziz op pensioen. Hij werkte in een hotel op de Brusselse Grote Markt. “Ik zie Molenbeek verloederen”, zegt hij. “Niet door de jihadisten, maar door de drugs. ’s Avonds durf ik niet meer op straat. Dat is de fout van al die mensenrechtenactivisten. Door hen is de overheid veel te tolerant geworden. Ik zou graag in een andere wijk in Brussel wonen, maar ik heb er het geld niet voor.”
Hij vraagt waar ik vandaan kom. “Ah, uit Vlaanderen”, lacht hij. “Gewone Vlamingen zijn bang van Molenbeek, maar rijke Vlamingen, le chichi, niet.” Hij wijst naar de overkant van het kanaal. “Al die huizen zijn eigendom van Vlaamse makelaars. Straks kopen ze ook hier alles op.”
Het is grijs en het begint te miezeren. Op een pleintje staat een oude salafist met een lange baard en een te korte broek in zichzelf te prevelen. Hij kijkt niet op of om. Ik sla de hoek om, de Groeningestraat in. Aan de overkant ligt de Kortrijkstraat. West-Vlaanderen in het hart van Molenbeek. Ik wandel voorbij coiffeur Annajah, zie mijn veel te lange haar weerkaatst in de etalage en stap naar binnen. De kale kapper is blij om op deze trieste herfstmaandag een klant te mogen begroeten. “In de week is het altijd rustig”, zegt hij. “Gelukkig maakt het weekend alles goed. Welke coupe wenst u?”
Op de achtergrond staat de tv aan. De kapper knipt vaardig en snel. Ik vraag of hij geboren is in Molenbeek. Hij knikt. “Net als mijn twee kinderen. Ik heb Marokkaanse roots. Of we hier graag wonen? Natuurlijk, Molenbeek is onze thuis. Ik heb deze zaak nu vijf jaar en ik klaag niet.”
Een bebaarde man stapt binnen. “Salam alaykum”, zegt hij tegen de kapper, en tegen mij: “Bonjour monsieur.” Hij gaat zitten en bladert door een tijdschrift.
“Une opération policière à Molenbeek, rue Delaunoy”, zegt een stem op de tv. De kapper stopt met knippen, draait zich om en staart naar het scherm. “Dat is hier verdorie vlakbij”, zegt hij. Hij blijft luisteren en windt zich zichtbaar op. “De IS heeft niets met islam te maken, mijnheer. Het zijn nazi’s, moordenaars. Die aanslagen in Parijs zijn gruwelijk.”
Hij knipt een groot scheermes open en brengt het naar mijn nek. Behendig scheert hij de laatste haartjes weg. “Bent u tevreden? Dat is dan vijf euro, alstublieft.”
Dinsdag 17 november
Op de thee
Op de hoek van de Ribaucourtstraat en de Leopold II-laan scheldt een vrouw van middelbare leeftijd twee beteuterd kijkende voorbijgangers de huid vol. Ze draagt een zwarte lederen broek en dito laarzen. Amin slaat het schouwspel grinnikend gade. “Ik ken haar goed”, zegt hij. “Ze woont een paar straten verder en verkoopt hier bijna elke ochtend haar show.” “Alcohol?” vraag ik. “Nee”, antwoordt hij. “Ze is niet goed bij haar hoofd en hoort thuis in de psychiatrie. Intussen maakt ze deel uit van het vaste meubilair van Molenbeek.”
Ik sla de Ribaucourtstraat in en wandel in de richting van het Gemeenteplein. Ik passeer een bakker, een halal-slager, een vishandel en een kebabzaak. In de etalage van een elektrowinkel staan wasmachines opeengestapeld, met daarboven een flikkerende flatscreen. Voor de deur van een kleine moskee rookt een man een sigaret. Hij wijst naar zijn hart en zegt plechtig: “Turquie.” Ik vraag hoe het met hem gaat. Hij antwoordt: “Turquie.”
Het Gemeenteplein staat vol zendwagens. Bij gebrek aan nieuws interviewen journalisten elkaar. Een oudere dame draait de voordeur van haar statige herenhuis open. Op de gevel hangt een bordje met ‘Advocaat’. “Al die negatieve persaandacht verdient Molenbeek niet”, zegt ze hoofdschuddend. “Dit is een mooie gemeente, mijnheer. Ik woon hier 45 jaar. De inwoners van Molenbeek zijn goede mensen, ongeacht hun herkomst of cultuur. Jammer van dat handvol idioten.”
In het theehuis Le nieuw Royal aan het Sint-Jan-Baptistvoorplein zitten acht jonge mannen gebiologeerd naar de voetbalmatch Taiwan-Irak te kijken. “Die jongens zijn zelf gevlucht uit Irak”, zegt de theezetter van dienst. “Ze wonen nog niet zo lang in Molenbeek.” Aan de andere kant van het theehuis kijken drie oude mannen even gebiologeerd naar Discovery Channel op een minstens even gigantisch tv-scherm. “Wij spreken alleen Arabisch”, verontschuldigt een van hen zich in het Frans.
De prille dertiger Khaled zit alleen aan een tafeltje, drinkt muntthee en tokkelt op zijn smartphone. Hij slaat graag een praatje. “In Molenbeek is alles peis en vree”, zegt hij. “Ik begrijp die angstpsychose niet. Ik heb me nog nooit bedreigd gevoeld, zelfs niet ’s avonds laat. Ik nodig alle bange Vlamingen uit om op bezoek te komen. Het hangt hier op straat vol camera’s; wat kan er in ‘s hemelsnaam misgaan?” Kent hij een van de jongens die betrokken was bij de aanslagen in Parijs? “Nee. Wat zij gedaan hebben, heeft niets met de islam te maken. Zij zijn fascisten.” Dat laatste woord spuwt hij uit. “Molenbeek is niet de bakermat van het jihadisme. Die aanslagen zijn verwerpelijk, maar nu weten we wel wat Syriërs, Libanezen, Irakezen en Palestijnen al jarenlang dag in dag uit meemaken. Ik hoop dat we daar lessen uit trekken.”
Aan de ingang van het metrostation Graaf Van Vlaanderen staan drie agenten rond een gekleurde jongen met een baardje en een rugzak. “Je moet begrijpen dat we geen risico’s nemen als iemand zoals jij zich eigenaardig gedraagt”, zegt een van de agenten boos in het Nederlands. De jongen staart naar de grond.
Woensdag 18 november
Naar het plein
Uçar zit in de herfstzon op een bankje op een plein aan de Zwarte Vijvers. Warm ingeduffeld, zijn muts over de oren en zijn wandelstok naast hem. Elke morgen wandelt hij van Laken naar Molenbeek. “Mijn broer bezoeken die hier vlakbij woont, aan de Steenweg op Gent.” Vijf jaar geleden ging Uçar met pensioen. “Mijn hele leven heb ik als arbeider in een fabriek in Anderlecht gewerkt.” Zijn kapotte knie is daar een souvenir van.
Vijfenveertig jaar geleden verliet hij zijn geboorteland Turkije om een nieuw bestaan op te bouwen in Molenbeek. “Ik woonde hier dertig jaar, tot het genoeg was en we besloten om te verhuizen naar Laken.” “Waarom?” vraag ik. “De drugs, mijnheer. U merkt er waarschijnlijk niets van, maar cannabis, cocaïne en heroïne zijn hier overal te koop. Hebt u kinderen? Ik heb er twee, ze zijn allebei Belg. Ik wou vermijden dat ook zij verknoeid zouden raken en daarom hebben we Molenbeek ingeruild voor Laken.” Zijn daar dan geen drugs te vinden? “Véél minder. Mijn oudste zoon woont nu in Schaarbeek en ook daar is het stukken veiliger en aangenamer. De drugs hebben Molenbeek herschapen tot een rovershol. Ze stelen hier als de raven, zowel jong als oud.” Uçar zelf is nog nooit bestolen. “Maar vrienden van me wel. De lokale politici en politie zijn veel te tolerant. Nu zie je wat er van komt: bij die terroristen in Parijs zaten er ook een paar van Molenbeek.” Bij het afscheid zegt hij: “Wees voorzichtig.”
Woensdagnamiddag en de zon schijnt, dus komen Anissa en Fatima met hun jonge kinderen naar het speelplein aan de Bonneviestraat. “Het leven in Molenbeek ís goed”, zegt Anissa. Ze is woedend over de manier waarop haar gemeente nu volgens haar in de wereldpers wordt afgeschilderd als ‘het rijk van het kwaad’. “Wij kozen er bewust voor om hier met onze kinderen te wonen en we hebben daar nog geen moment spijt van gehad. Natuurlijk is er veel werkloosheid en armoede, maar sinds wanneer is armoede een synoniem van slechtheid? Na de aanslagen in Parijs zijn wij even hard in shock als alle andere Belgen en we hebben evenveel angst voor wat er ons nog te wachten staat. Iedereen is een doelwit geworden.” Sinds vrijdag durft Fatima’s zoontje van vijf niet meer op de metro. “Gelukkig wordt hij hier op school goed opgevangen.” Anissa’s zoon van elf voelt zich na Parijs geviseerd omdat hij moslim is. “Hij wordt erover aangesproken alsof hij medeverantwoordelijk is”, zegt ze. “Maar met de islam zoals die door IS gepropageerd wordt, willen wij niets te maken hebben. Onze islam gaat over verdraagzaamheid. Het kan mij niets schelen of iemand sjiiet, soenniet, christen of iets anders is. Het enige wat telt, is medemenselijkheid.”
Dat vindt ook Aimable. Na de genocide in zijn geboorteland Rwanda vluchtte hij naar België. Hij woont in Waals-Brabant en reist elke dag naar Molenbeek. Hij houdt van de sfeer die er hangt. “Ik kuier rond, ontmoet vrienden, praat met mensen zoals jij en probeer wat klusjes te versieren. Ik ben de Belgen zeer dankbaar omdat ze me indertijd gered en geholpen hebben. Ik begrijp niet waarom jonge gasten die hier veel kansen krijgen, hun land en hun medeburgers aanvallen. Ik ben er ziek van. Geloven ze nu echt dat ze hun paradijs verdiend hebben? Ik ben er
zeker van dat ze zullen branden in de hel.”
Donderdag 19 november
Op de markt
“Un euro! Un euro!” Minutenlang vuurt de marktkramer zijn reeks ‘un euro’s’ af over het Sint-Jan-Baptistvoorplein. Batterijen, kurkentrekkers, scharen, wc- en haarborstels… in zijn kraam kost alles exact één euro. Mohammed zoekt in een bak vol plastieken leesbrillen naar een exemplaar met de juiste sterkte. “Ik woon in Elsene, maar elke donderdag kom ik naar de markt van Molenbeek”, zegt hij. “Je vindt hier producten die rechtstreeks uit Marokko geïmporteerd zijn. Het aanbod is even uitgebreid als op de Zuidmarkt, alleen is het hier rustiger.” Hangt er vandaag een andere sfeer dan vorige week, de dag voor de aanslagen in Parijs? “Nee, en ik heb ook niet de indruk dat er minder volk is. De mensen zijn niet bang. Wat wel bizar is, zijn al die journalisten die hier en op het Gemeenteplein hun camera’s opgesteld hebben. Net alsof we allemaal figuranten zijn in een slechte film.”
Roger staat in een portiek te schuilen voor de regen. “De inwoners van Molenbeek zijn de internationale persaandacht en de camera’s moe”, zegt hij. In een ver verleden stond Roger bij de RTBF zelf achter de camera. Nu maakt hij documentaires. Hij is geboren in Jette en noemt zichzelf een rasecht ketje. “Mijn moedertaal is het Brussels dialect.” Hij komt hier vaak naar de markt, niet om te winkelen, maar om te praten met de mensen. “Ik werk aan een documentaire over radicalisme. Ik ben er al meer dan een jaar mee bezig, zonder geld en zonder vooruitzicht of het ook ooit zal lukken. Maar ik wil die film maken omdat ik me grote zorgen maak over het effect van het extremisme op een superdiverse gemeenschap als Molenbeek. Ik heb op deze markt verschillende mensen leren kennen die rechtstreeks slachtoffer zijn van de radicalisering; zowel grootouders als ouders van kinderen die naar Syrië vertrokken zijn. Tot hiertoe wil niemand getuigen voor mijn camera. Ze vertellen me dat in de zogenaamde Islamitische Staat onze media met argusogen gevolgd worden. Volgens hen luisteren ze in Raqqa zelfs naar onze radiozenders. Ze zijn bang dat IS wraak zal nemen op hun zoon. Daarom willen ze niet dat ik hen film en dragen ze hun verdriet liever in stilte.”
Twaalf uur. Een bebaarde jonge vader staat aan de schoolpoort zijn kind op te wachten. Onder een hippe jas draagt hij het uniform van de salafist: een te lang hemd en een te korte broek. Zijn zoontje van een jaar of acht zwaait naar hem. Het jongetje draagt onder zijn regenjasje van een duur merk hetzelfde uniform als papa. Hand in hand wandelen ze de straat uit. Ik volg hen van op een afstand. In de Pastorijstraat stappen ze een kleine moskee binnen. Tijd voor hun middaggebed.
Ik keer terug naar de markt en zoek dekking voor de regen in theehuis Kazinski. Hamza komt naast me zitten en bestelt een koffie. Uit zijn boodschappentas op wieltjes piept prei en selder. De grote flatscreen aan de muur staat afgestemd op de Arabische nieuwszender Al Jazeera. De cover van de Franse krant Libération komt schermvullend in beeld, met daarop een foto van een vriendelijk lachende Abdelhamid Abaaoud en de tekst: ‘Le visage de la terreur’. Hamza buigt zich naar mij en vraagt: “Bent u journalist? Wilt u dan alstublieft in uw krant schrijven dat de moslims van Molenbeek doodziek zijn van wat die jongen heeft aangericht?”
Vrijdag 20 november
In de moskee
De winkeliers van de Steenweg op Gent duwen hun luiken omhoog en rollen hun uitverkoopbakken naar buiten. Het schemert nog, het is kil en er hangt regen in de lucht. Een bejaarde Marokkaanse vrouw in traditionele kledij zit gehurkt tegen de gevel van een schoenwinkel. Ze heeft verpakkingen van geneesmiddelen uitgestald, met bovenop een paarse puffer. In een botervlootje liggen een paar centen. Ik gooi er wat kleingeld bij. “Merci, monsieur. Insjallah.” Ik vraag wat haar scheelt. “Mijn rug en diabetes.” Ik wijs naar de puffer. “En astma”, knikt ze. Ze opent haar mond en wijst naar haar gebit. Ik zie een rij metalen tanden. “Tandpijn.” Leeft ze op straat? Ze legt haar hand op haar hand, mompelt “Insjallah” en beschouwt het gesprek als beëindigd.
In de Delaunoystraat loopt de grote moskee Al Khalil langzaam vol voor het vrijdaggebed. Vijftig meter verder staat het huis waar de politie afgelopen maandag vergeefs zocht naar terroristen. Tijdens die raid moeten alle ramen gesneuveld zijn, want ze zijn nu dichtgespijkerd met houten panelen.
In de moskee zijn achteraan een paar rijen stoelen voorbehouden voor nieuwsgierige journalisten, zoals de Hongaar Gregö. Hij arriveerde een uur geleden in Molenbeek. “Ik dacht dat ik in conflictgebied terecht zou komen, maar het is hier verbazend rustig”, zegt hij. “Waar vind ik de jihadistenzone die jullie minister van Binnenlandse Zaken wil opkuisen?” Gregö kijkt vol verwondering naar de vele gelovigen die knielen voor het gebed. “Bij ons wonen er amper moslims en is er bij mijn weten ook geen moskee. Onze premier Orban wil dat zo houden en is daartoe tot alles bereid.”
Klokslag één begint de dienst met een intens gezongen “Alahu Akbar”, waarna imam Mustafa Kastit het woord neemt. “Broeders en zusters”, zegt hij. “Wie één mens doodt, doodt de hele mensheid. Wie het leven van één mens beschermt, beschermt de hele mensheid. Wij veroordelen niet alleen de dodelijke, misdadige aanslagen van vorige week vrijdag, maar alle vormen van geweld, van wie ook. Terrorisme heeft geen kleur of religie. Je vindt het in elke cultuur, in alle beschavingen.”
Na de aanslagen in Parijs, is voor imam Kastit de maat duidelijk vol. “Ze vormen een regelrechte bedreiging voor de vrede en de vriendschap tussen alle mensen. Het volstaat niet langer om terrorisme enkel te veroordelen, we moeten ook de voedingsbodem wegnemen. Als we willen dat onze jongeren meebouwen aan de maatschappij van morgen, moeten we allemaal samen, moslims en niet-moslims, strijden tegen discriminatie en kansen creëren voor onderwijs en werk.”
Dan richt de imam zich tot de ouders van Molenbeek. “Hou jullie kinderen in de gaten en merk sporen van radicalisering zo snel mogelijk op. Jullie moéten weten met wie ze contact hebben, welke internetsites ze bezoeken en naar wie ze luisteren.” De imam roept de vaders en moeders in zijn moskee op om achterdochtig te worden van zodra hun kind overdreven vroom wordt. Daarna steekt hij de hand in eigen boezem. “Onze opvoeding heeft gefaald. Onze jongeren zijn makkelijke prooien voor de extremisten en hun perverse ideologie. Het is hoog tijd dat imams, moslimverenigingen en –leraars van strategie veranderen. We mogen onze jonge mensen niet overlaten aan de ronselaars en haatpredikers, maar moeten dringend initiatieven ontwikkelen om ze bij ons te houden. Want hun toekomst is de onze. We moeten naar hen luisteren, hen proberen begrijpen. Pas daarna kunnen we de weg wijzen. Insjallah.”
© Jan Stevens