“Ik ben de lafheid moe”
Jarenlang leefde de Britse schrijver Salman Rushdie ondergedoken, bang dat een ‘gek van god’ hem uit de weg zou ruimen. Vandaag wandelt hij terug over straat en werkt hij aan zijn memoires. “Er zijn heel rare dingen gebeurd, die je niet zou geloven als ik je ze zou vertellen.” Een gesprek over zijn nieuwe roman en zijn herwonnen vrijheid.
Op 26 september 1988 verscheen De Duivelsverzen, de vijfde roman van de gevierde Britse schrijver Salman Rushdie (°1947). Zeven jaar eerder had hij de Booker Prize in de wacht gesleept met Middernachtskinderen. In De Duivelsverzen stelde Rushdie de profeet Mohammed voor als een twijfelende, zwakke man die de aanbidding van drie extra godinnen naast Allah duldde om de inwoners van Mekka voor zich te winnen. Daarvoor paste hij de verzen uit de Koran aan. Later claimde de profeet dat de duivel hem daartoe had aangezet. Begin oktober werd De Duivelsverzen in India na een petitie van de hoofdredacteur van een moslimtijdschrift op de index gezet. Een maand later volgden Zuid-Afrika, Pakistan, Egypte en nog een rist andere landen. Diezelfde maand kreeg het boek de prestigieuze Whitbread Award. In december volgde de eerste boekverbranding. De poppen gingen pas echt aan het dansen toen op dinsdag 14 februari 1989 de Iraanse geestelijke leider ayatollah Khomeini op de radio in een fatwa opriep om Salman Rushdie te vermoorden. Er werden miljoenen dollars op het hoofd van de schrijver gezet. Rushdie dook onder en leefde voortaan dag en nacht onder bescherming van bodyguards. Er volgden jaren van angst en ontreddering.
Een grijze woensdagmiddag in oktober. Salman Rushdie schudt me de hand in het kantoor van zijn literair agent in het centrum van Londen. Er lopen geen kleerkasten met zonnebril en oortjes rond en de veelgeplaagde schrijver ziet er ontspannen en monter uit. “De grootste ellende ligt eigenlijk al twaalf jaar achter me”, zegt hij. “Dat gedoe rond de fatwa komt alleen weer naar boven als ik met journalisten praat. Sinds het Iraanse regime in 1998 liet weten dat het niet langer mijn vel wou, is het relatief rustig. Ik kan nu zelfs terug over straat lopen. Een paar maanden geleden ging ik een lezing geven in het Nederlandse Leiden en alles verliep perfect. Geen security, niets. Vanaf nu zal ik er ook op staan dat er geen beveiliging is als ik ergens een openbare lezing geef. Ik treed niet langer op als ze me willen omringen met beveiligingsagenten. Ik heb er in mijn leven veel te veel gezien. Daardoor voelde ik me als een gevangene.”
In 1989, het eerste jaar van de fatwa, schreef Rushdie voor zijn toen twaalf jaar oude zoon Zafar Haroen en de zee van verhalen, waarin het jongetje Haroen op een queeste vertrekt om zijn monddood gemaakte vader Rasjied terug verhalen te leren vertellen. “Dat was mijn manier om met die afschuwelijke gebeurtenissen om te gaan.” Nu, twintig jaar later, ligt het vervolg Luka en het Levensvuur in de boekhandel. Als de verhalenverteller Rasjied Chaliefa in een diepe slaap valt waaruit hij maar niet lijkt te ontwaken, begint zijn twaalfjarige zoon Luka aan een spannend avontuur om het leven van zijn vader te redden. Samen met zijn huisdieren Beer de hond en Hond de beer onderneemt hij een levensgevaarlijke tocht naar het hart van de Magische Wereld, om te stelen wat niemand ooit heeft kunnen bemachtigen: het eeuwig brandende Levensvuur. Alleen dat vuur kan zijn vader terug onder de levenden brengen. Hij ontmoet Niemandpappa, een doorzichtige kloon van zijn vader die naarmate de slapende Rasjied zwakker wordt, steeds meer vorm lijkt te krijgen. Als Luka en zijn vrienden in het ‘Respectoraat van Ja’ door grijze, dunhuidige Ratten belaagd worden, krijgen ze de hulp van de roodharige Insultana. Zij zal hen op haar groenzijden Vliegende Tapijt van Koning Salomon in een race tegen de tijd tot aan het Levensvuur trachten te brengen.
U schreef Luka en het Levensvuur als verjaardagsgeschenk voor uw jongste zoon Milan?
Salman Rushdie: Ik heb het boek een jaar geleden afgewerkt, toen Milan twaalf werd. Nu is hij dertien. Ik heb zijn twaalfde verjaardag gebruikt als een mentale deadline voor mezelf. Ik zat al met Luka in mijn hoofd, lang voor hij begon te vragen of ik een boek wou schrijven.
Op zijn negende las hij Haroen en de zee van verhalen. Onmiddellijk daarna zei hij: “Er zou ook een boek voor mij moeten zijn. Waar is mijn boek?” Hij begon steeds meer aan te dringen. Van de twee broers is hij degene die het meeste leest. Hij verslindt boeken. Maar ook bij mij leefde van toen Milan nog heel klein was de gedachte om met een vervolg op Haroen het evenwicht te herstellen. Toen hij dan zijn eigen boek begon op te eisen, kwam me dat goed uit en focuste ik me op die deadline van zijn twaalfde verjaardag. Dat heeft geen invloed gehad op de manier waarop Luka en het Levensvuur geschreven is, want het boek is niet exclusief voor hem bedoeld. Anders had ik het ook nooit gepubliceerd. Iedereen moet het kunnen lezen, maar ik zag Milan wel als mijn eerste lezer. En het is natuurlijk ook een roman voor mezelf. Luka brengt alle thema’s samen waar ik al mijn hele leven als schrijver mee bezig ben. Al geef ik ze in dit boek een aparte, fabelachtige draai. Neem het hoofdstuk dat zich afspeelt in het ‘Respectoraat van Ja’, het land waar de dunhuidige Ratten de dienst uitmaken. Daarin spui ik mijn gal over mensen met een te dunne huid en te lange tenen en lach ik met de politieke correctheid van onze tijd.
Het ‘Respectoraat van Ja’ is een onvervalste dictatuur.
Rushdie: Een dictatuur van de geest, waarin iedereen akkoord moet gaan met de Ratten. Overal staan grote borden met daarop de beeltenis van de Opperrat. Dat is typisch voor dictators, ze doen dat altijd en overal, denk maar aan Ceausescu of Mao. “Big Brother is watching you.” Ik heb het rattenland het Respectoraat genoemd omdat ik vind dat we iets heel raar aan het doen zijn met het begrip ‘respect’. Toen ik opgroeide, dacht ik dat respect wou zeggen dat je mensen ernstig nam. Je wees ze niet af, je nam hun ideeën ernstig. Maar respect wou niet zeggen dat je het met ze eens was. Nu zijn we op het punt aanbeland waarop sommigen zeggen: “Als je het niet eens met me bent, heb je geen respect voor me.” En dan voelen ze zich beledigd. We moeten fijn vinden wat zij fijn vinden, en we moeten het zeggen op de manier waarop zij het zeggen. Als zij stellen dat de aarde plat is, mag je hen niet corrigeren, want dan toon je geen respect. Ik vind dat een zeer kwalijke evolutie. Daarom laat ik de Respectoratten bekampen door ‘onbeschaafde mensen’ die taal, beschimmelde groenten en rotte eieren als wapens gebruiken. Met aan het hoofd de furieuze roodharige Insultana van Eks. Zij is mijn favoriete karakter. Ze is sexy en eigenwijs. Ze is fantastisch.
Maar ze roeit de ratten genadeloos en op een zeer gruwelijke wijze uit.
Rushdie: Op een gruwelijke manier, dat is juist. Met jeukpoeder, zodat ze zichzelf om zeep helpen. Echte ratten zitten vol luizen en viezigheid die hen ontzettend veel jeuk bezorgen. Ze worden daar slecht gezind van. Ik heb de biologische eigenschappen van die beesten honderd keer uitvergroot. Een dunne huid kan alleen maar bevochten worden door vlakaf tegen mensen te zeggen dat ze zich geen dunne huid kunnen veroorloven. Anders gaan we er allemaal aan. We moeten allemaal een dikke huid kweken.
U bent niet bang om daardoor terug in een situatie als na De Duivelsverzen te belanden?
Rushdie: Nee. We moeten ophouden met bang te zijn. Als iemand ‘boe’ roept, slaan we al op de vlucht. Steeds meer mensen worden bang. Ik ben die lafheid moe. Er zijn grote vijanden in de wereld, maar weglopen voor schaduwen is laf. Soms moet je gewoon opstaan en zeggen: “Sorry, hier hou ik niet van. Hier ga ik niet in mee.” Ook al is Luka een fantasyverhaal, toch beschrijf ik verschillende manieren om problemen in de echte wereld aan te pakken. Fantasy werkt alleen als ze gegrondvest is in de werkelijkheid. Een fantasyverhaal wordt interessant als het gegroeid is uit de realiteit en een andere manier vormt om uitspraken te doen over die werkelijkheid. Fantasy omwille van de fantasy, waarin alles mogelijk is, kan me geen sikkepit schelen. Alle klassieke fantasywerken hebben hun wortels in een of andere werkelijkheid, zelfs een boek als Peter Pan. Schrijver J.M. Barry zelf was amper anderhalve meter hoog. Voor zover we weten, heeft hij nooit gevreeën en was hij aseksueel. Hij trouwde, maar zijn vrouw ging bij hem weg omdat hij het huwelijk weigerde te ‘consumeren’. Barry was zelf de jongen die nooit opgroeide. Zijn fantasie spruit voort uit de realiteit van zijn leven. Wij zijn dol op het resultaat, omdat er waarheid in zit.
Luka en het Levensvuur bulkt van de fabelfiguren en de fantastische verhalen. Het lijkt alsof u ze probleemloos uit uw mouw schudt.
Rushdie: Als kind ben ik in India opgegroeid met dit soort van verhalen. Ze waren overal rond mij. Ze werden deel van wie ik ben. Ik wou altijd al een vliegend tapijt hebben. Zeker in een verhaal. Een vriendin, een Libanese romanschrijfster, zei me: “In de verhalen van 1001 nacht vliegen de tapijten je rond de oren. Maar niemand vertelt hoe het aanvoelt om op zo’n tapijt te zitten.” Ze heeft gelijk. Hoe vermijd je dat je er af valt? Is het niet koud zo hoog in de lucht? Zorgt de luchtverplaatsing voor golven in het tapijt? Hoe blijf je dan in evenwicht? Een van de fijne dingen aan fantasy schrijven, is dat je ervoor moet zorgen dat alles klopt als een bus. Je moet je dus als schrijver echt afvragen hoe het aanvoelt om op een vliegend tapijt te zitten en door welke energiebron zo’n tapijt wordt aangedreven. Voor ik aan Luka begon, heb ik dus eerst heel veel gelezen over vliegende tapijten. Je zou er versteld van staan hoeveel literatuur er over dat onderwerp te vinden is. (lacht) Ik ontdekte al snel dat niet alle vliegende tapijten identiek zijn. Hét vliegende tapijt bestaat niet. Sommige tapijten hebben een eigen naam. Het tapijt uit Luka is geen verzinsel. Volgens de legende had koning Salomon een vliegend tapijt dat zich kon aanpassen aan alle mogelijke lengtes zodat hij er een heel leger mee kon vervoeren. Het kon tot 96 kilometer lang worden, geen kilometer langer. Door fantastische verhalen met de ‘juiste details’ te beschrijven maak je ze geloofwaardig. Het fijne aan Alice in Wonderland is dat Alice zo levensecht is. Een van haar karaktereigenschappen is dat ze erg bazig is. Ze wandelt rond in die fantastische wereld waarvan ze de regels niet van kent, en ook al loopt ze erin verloren, toch kan ze nog steeds mensen verachten en hen toesnauwen dat ze verkeerd bezig zijn. Lewis Carroll moet dat meisje echt gekend hebben. De karakters van Luka en van Haroen zijn ook gebaseerd op de kinderen waarvoor ze geschapen zijn. Vader Rasjied is een komische versie van mezelf, en de moederfiguur is een beetje verstandiger en meer down to earth, net als Milans moeder.
Luka wil zijn vader redden van de dood. Is uw eigen dood iets wat u erg bezighoudt als oudere vader van een jonge zoon?
Rushdie: Net als Rasjied ben ik vijftig jaar ouder dan mijn jongste zoon. Drie weken na Milans geboorte vierde ik mijn vijftigste verjaardag. Dat is niet hetzelfde als op je 25e een kind krijgen. Toen hij geboren werd, dacht ik: “Als hij twintig is, ben ik zeventig.” Als ouder wil je er altijd zijn voor je kinderen. Je wil ze niet verlaten en onder iemand anders hoede achterlaten. Ik ben zijn vader, en ik wil hem groot helpen worden. Jonge ouders sterven ook soms, maar als oudere vader zit de kwestie van leven en dood veel meer in je gedachten. Ik wou dat Luka, net als Haroen, aangedreven werd door een stevige motor. Nu wordt mijn leven niet langer bepaald door de fatwa, maar door het feit dat ik een oude vader ben. Ik ben nu zelfs geen vijftig meer, maar 63. Op mijn leeftijd hoor je de klok tikken.
Hoe reageerde uw zoon daarop?
Rushdie: Op een heel verfijnde manier. Ik was bang dat hij afgeschrikt zou worden door de figuur van Niemandpappa, de ‘engel van de dood’ die zich letterlijk opvult met het leven van zijn stervende vader. Kinderen houden van griezelige dingen in boeken, maar ze worden niet graag verstoord. De lijn daartussen is heel dun, en ik was bang dat ik erover gestapt was. Dus liet ik mijn zoon tijdens het schrijven de eerste hoofdstukken lezen. Tot mijn grote opluchting vond hij Niemandpappa zijn favoriete karakter. Kinderen kennen het verschil tussen spelletjes waarin mensen doodgaan en het echte leven. In een videogame kun je à volonté ruimtetuigen vernietigen. “Ha, er zaten vijfhonderd mensen in dat ruimteschip en ik heb ze net allemaal afgeknald.” Je weet dat het een spelletje is. Milan kon het onderscheid maken tussen de karakters in het verhaal en de omstandigheden van zijn eigen leven.
Omstandigheden uit het echte leven kunnen wel nog veel wreder zijn dan die van een spelletje uit een boek.
Rushdie: Dat is zo. (denkt na) Een vraag zou kunnen zijn: hoe kijk je aan tegen de dood? Maar je zou je ook kunnen afvragen: hoe kijk je aan tegen het leven? Stel je voor dat iemand je een kleine aardappel in een glazen bokaal aanbiedt. Al wat je moet doen om eeuwig te leven, is die aardappel in je mond stoppen. Wil je echt een miljoen jaar oud worden terwijl iedereen rond je verdwijnt? Terwijl de wereld ten onder gaat? De vraag op het einde van het boek, die niet beantwoord wordt, is: is het echte, gewone leven genoeg? Is ons menselijke, eindige leven beter dan welk alternatief ook? De hoofdpersonages in mijn boek worden daarmee geconfronteerd. Ze besluiten om er nog niet aan te denken.
Zou u de aardappel eten?
Rushdie: Ik denk het niet. Als we nu allemaal samen zo’n aardappel eten, wordt onze planeet een ongelooflijk drukke plaats om te leven. We zouden ons amper nog kunnen bewegen als er alleen nog kinderen geboren worden en als er niemand sterft. Nee, we moeten blij zijn met wat we hebben.
Droomt een schrijver er toch niet een beetje van om onsterfelijk te worden?
Rushdie: Ik hoop wel dat er iets van mijn oeuvre na mijn dood zal blijven verder leven, ja. Sommige schrijvers van populaire fictie weten heel goed dat ze ‘onmiddellijk plezier’ aanbieden, en niet iets dat binnen 300 jaar nog gelezen zal worden. Heel vaak verdwijnen de boeken die enorme commerciële successen zijn, snel in de nevel van de tijd. Niemand leest nog Peyton Place uit de jaren vijftig, of The Valley of the Dolls uit de jaren zestig. Die boeken waren gigantische successen in hun tijd. Er werden miljoenen exemplaren van verkocht. Wedden dat binnen twintig jaar geen hond nog de Da Vinci Code zal lezen?
Martin Amis zei ooit dat hij hoopte een plank vol boeken na te laten. “Van daar tot daar, dat ben ik”, zei hij. Het is soms heel jammer om de literaire reputatie van een schrijver na diens dood te zien wegzakken. Neem Anthony Burgess: bij leven en welzijn werd hij gevierd als schrijver. Hij schreef een paar uitzonderlijke boeken, denk maar aan Clockwork Orange. Nu vind je amper nog een boek van hem in de boekhandel. Terwijl hij een erg lange plank gevuld heeft. Burgess’ verhaal laat zien hoe zelfs de meest belangrijke schrijvers riskeren om in de vergetelheid terecht te komen. Ik hoop dat mijn werk me overleeft. In 2008 won Middernachtskinderen de Best of the Booker: duizenden lezers van over de hele wereld hadden via het internet hun stem op mijn boek uitgebracht. Twee derde van de stemmers bleek jonger te zijn dan 35. Ik was aangenaam verrast dat ik zoveel stemmen kreeg van jonge lezers die misschien zelfs nog niet geboren waren toen het boek uitkwam. Want dat wil zeggen dat het boek opgepikt is door een nieuwe generatie. Als Middernachtskinderen die sprong nog een paar keer kan maken, blijft het boek misschien voortbestaan. Ik vind het een fijne gedachte dat binnen honderd jaar iemand een roman van mij van een plank zal nemen.
U bent nu net aan uw memoires begonnen?
Rushdie: Ik heb dat lang niet willen doen. Vrienden zeiden me: “Je moet dat doen.” Ik vroeg hen: “Waarom?” Ik had romans te schrijven, iets wat sommigen hebben proberen verhinderen. Een van de redenen waarom ik gestopt ben met het schrijven van politieke artikels is dat mensen me begonnen te zien als een politieke figuur. Dat heb ik nooit willen zijn of worden. Ik ben opzettelijk met die politieke artikels opgehouden, om datgene te gaan doen wat ik altijd al wou: romans en verhalen schrijven. Ik heb lang mijn eigen verhaal niet willen schrijven. Maar diep vanbinnen zat de stem van de schrijver die fluisterde: “Als je het geluk hebt om exclusief weet te hebben van een echt goed verhaal, moet je het ooit vertellen.” Er is veel door anderen over geschreven, maar het meeste is niet geweten. De sluier van geheimhouding die er gedurende al die jaren over lag, heeft heel goed gewerkt. Niemand, behalve ik, kent de waarheid. Ik zit bovenop dit verhaal, en ik weet dat het een goed verhaal is. Er zijn heel rare dingen gebeurd, die je niet zou geloven als ik je ze zou vertellen.
Kunt u misschien al een klein tipje van de sluier lichten?
Rushdie: Niet nu. Ik wou het schrijven van mijn memoires overlaten aan mijn instinct. Ik wist dat er een tijd zou komen wanneer ik me er klaar voor zou voelen. Ik heb al mijn papieren aan de Emory University in Atlanta gegeven. Meer dan drie jaar zijn ze bezig geweest met het inventariseren. Nu is alles plots heel erg ordelijk. Elke snipper papier heeft een barcode en is geïndexeerd. Als ik een oud document nodig heb, vind ik het in een handomdraai. Daarvoor lag alles in dozen op zolder. Het is een gigantisch archief, met eerst en vooral de dingen die ikzelf geschreven heb, maar ook de brieven die anderen me schreven en alle publieke documenten. Toen het archief begin dit jaar afgewerkt raakte, begon ik in februari echt ernstig over die memoires na te denken. Het archief is verzegeld en is alleen voor mij toegankelijk. Ik wil de eerste zijn die mijn eigen verhaal schrijft. Maar ooit wordt het toegankelijk voor het publiek. Ik wil niet dat sommige mensen nu al misbruik maken van dat materiaal; iets wat zeker zal gebeuren als ze daar de kans toe krijgen.
Natuurlijk is het een emotioneel onderwerp voor mij. Emotie zal er ook inzitten. Maar ik wou niet dat de emotie ongecontroleerd was. Ik heb de voorbije maanden veel tijd gespendeerd aan het herlezen van al dat materiaal, om mezelf terug naar de jaren na de fatwa te brengen. Ik kijk nu vrij objectief terug op mijn eigen reacties, bijna met een forensische blik. Uitspraken van individuen waar ik toen helemaal door van de plank was, vind ik nu heel merkwaardig. Er waren in die tijd heel rare vormen van verraad. Er was de bekende Britse historicus Hugh Trevor-Roper, die in de House of Lords zetelde en zich liet aanspreken als Lord Dacre of Glanton. De zeer bekende en gewaardeerde historicus gaf toen een interview waarin hij stelde dat ik ‘een daad van slechte manieren’ gesteld had. “Als een groep Britse moslims mijnheer Rushdie in een donker steegje zou staan opwachten en hem wat manieren zou bijbrengen, zou ik daar geen bezwaar tegen hebben.” Ik herinner me hoe geshockeerd ik toen was dat een man als hij zo’n uitspraak deed. Nu lees ik dat opnieuw en denk ik: “You silly old bastard.” (lacht) Ik heb het punt bereikt waarop ik met een afstandelijke geestesgesteldheid op dingen kan terugkijken die me toen zwaar destabiliseerden. De tijd is rijp om dit boek te schrijven.
© Jan Stevens
Salman Rushdie, Luka en het Levensvuur, Contact, 256 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-254-3456-4
Salman Rushdie, Luka en het Levensvuur, Fontein Jeugd, 256 blz., 16,95 euro, ISBN 978-90-261-2779-3