Reder Willy Versluys verloor zeven bemanningsleden
De Oostendse reder Willy Versluys leerde de voorbije veertig jaar de dood in al zijn gedaanten kennen. ‘Zeven mensen stierven op mijn vissersboten.’ De dood van zijn machinist Bouba raakte hem midscheeps. ‘Negen maanden lang wisten we niet wat hem was overkomen. Dat stuitende gebrek aan informatie neem ik de dood erg kwalijk.’
Op de openingsdag van Theater aan Zee (TAZ) op 25 juli wordt door kunstenaars Eva Knibbe en Bart van de Woestijne de dood op de beklaagdenbank gezet. Om 2 uur stipt zal de voorzitter van de gelegenheidsassisenrechtbank in het vroegere Vredegerecht van Oostende de ‘Rechtszaak tegen de Dood’ voor geopend verklaren. Ex-voorzitter van de Hoge Raad voor Justitie Jean-Luc Cottyn zal er als openbare aanklager persoonlijke getuigenissen vertalen in een juridische aanklacht en Els Leenknecht treedt op als advocate van de burgerlijke partijen. Strafpleiter Walter van Steenbrugge zal als advocaat van de beklaagde zijn lugubere cliënt proberen zuiveren van alle schuld. Het lot van de dood ligt in handen van een twaalfkoppige jury van willekeurig gekozen mensen. Op 4 augustus om 11 uur vellen zij samen met de assisenvoorzitter hun arrest.
De Oostendse reder Willy Versluys zal op het proces met hart en ziel tegen de dood getuigen. Sinds begin jaren tachtig is hij actief in de zeevisserij. ‘Ik maakte verschillende ongevallen aan boord mee’, zegt hij. ‘In het prille begin van mijn carrière verloor ik een schip. Gelukkig werden toen alle bemanningsleden door de beroemde Sea King-helikopter gered. Maar in de jaren erna stierven er wel mensen op mijn schepen. De ene door een hartaanval, de andere door een ongeval in de machinekamer, nog iemand anders door een stom ongeluk op het dek. Zeevisserij is een van de zwaarste en gevaarlijkste beroepen. Maar als reder stond ik daar niet altijd bij stil. Zeker niet als het noodlot bij een andere rederij toesloeg. De voorbije decennia lieten zeven mensen het leven op het moment dat ze voor mij aan het werk waren. Zoiets kruipt niet in je kouwe kleren.’
De dood is een buur geworden?
Willy Versluys: Ja, en ik ben me er ook heel goed van bewust dat hij onvermijdelijk is. Er is geen leven mogelijk zonder dood. Ik ben daarmee verzoend. Maar wat ik onverdraaglijk vind, is een geliefde die sterft zonder dat de nabestaanden weten wat hem of haar overkomen is. Daarom ook getuig ik op 25 juli vol overtuiging tegen de dood.
In de nacht van 27 op 28 december 2016 kapseisde voor de kust van Engeland mijn schip Zeebrugge 582 Asannat, Oostends voor ‘altijd nat’. Van de drie opvarenden kon enkel bemanningslid Johny Ronsijn zich redden door op de romp te klauteren. De twee anderen, kapitein Eric Maeckelbergh en machinist Omar Fall Diaw Babacar, verdronken. Vooral de dood van Bouba, want zo noemden we Omar, heeft me vreselijk dooreen geschud. Hij was van Mauritiaanse afkomst maar had de Spaanse nationaliteit en was al een paar jaar bij mij in dienst. Op een dag stond hij in mijn kantoor, hij wilde dolgraag werken en ik zag wel iets in hem. Hij had voor ‘machinist alle vermogens’ gestudeerd in Spanje. Voortaan zou er een pikzwarte Afrikaan meevaren aan boord van een van mijn schepen. Voor de Vlaamse visserij was dat revolutionair. (lacht) Ik heb Bouba leren fietsen en hem getoond waar hij naar de moskee kon. Hij was een moslim met een open geest. Iedereen op de kaai zag hem graag. Hij was veertig en had mijn zoon kunnen zijn. We werden vrienden en vertelden elkaar alles. Zijn vader had drie vrouwen en hij was de zoon van de tweede vrouw. Hij stuurde geld naar zijn moeder. Zijn grote droom was om genoeg geld te kunnen sparen om later thuis in Mauritanië een eigen bedrijfje op te starten. Vlak na kerst 2016 vroeg ik Bouba of hij een nachtje wou invallen voor de vaste machinist van de Asannat die geveld was door rugpijn. ‘Eén nacht? Geen probleem.’ Hij had plannen om na nieuwjaar een maand lang bij zijn familie op bezoek te gaan.
Die dinsdag, 27 december 2016, vertrok het schip in de namiddag. Normaal zou het ‘s anderendaags in de voormiddag terugkeren, ze bleven maar twaalf uur weg. ’s Woensdagsmorgens kreeg ik om negen uur telefoon van een schipper. Hij vroeg: ‘Is er iets aan de hand met de Asannat? Er ligt een politieboot in zijn buurt.’ Mijn eerste reactie was: ‘Verdorie, ze zullen in overtreding zijn. Hun netten zijn niet in orde of ze hebben zich niet aan de limieten gehouden.’ Ik belde naar Maurice, een vriend van kapitein Eric. Hij zei: ‘We hadden vannacht nog contact. De vangst was goed en hij zou vandaag om elf uur binnen moeten zijn.’ Maar ik had een slecht gevoel en belde de kustreddingsdienst. Toen hoorde ik dat de Asannat gekapseisd was en dat er reddingsboten en een helikopter onderweg waren.
Wat was er gebeurd?
Versluys: Tot vandaag weten we dat niet. Het was goed weer, de netten waren omhoog, de schroeven lagen stil en toch is het schip in een fractie van een seconde gekapseisd. Er is geen kabel gebroken en er was geen ander vaartuig in de buurt. Er is ook geen signaal voor hulp uitgezonden. Er volgden onderzoeken van het parket, van verzekeringsfirma’s, van alle mogelijke instanties. De conclusie luidt: we weten niet wat deze scheepsramp veroorzaakt heeft. In het rapport van de nautische commissie stond wel dat de Asannat stabiliteit verloren had. Net daarom is de boot gekapseisd. Ze hebben zelfs onderzocht of hij een duw van een onderzeeër gekregen zou kunnen hebben. Johny, de overlevende visser, getuigde dat hij een klap hoorde en net op tijd overboord kon springen. Hij moest eerst een tijdje zwemmen voor hij via de schroef op de romp kon klauteren. Zes uur zat hij daar, kletsnat in de winterse vrieskou. De bemanning van een voorbijvarend schip merkte hem op. Ze haalden kapitein Eric Maeckelbergh uit het water en probeerden hem te reanimeren. Maar na zes uur in de ijskoude zee kwam alle hulp te laat. Van Bouba vonden ze geen spoor. Diezelfde week nog werd de Asannat geborgen en teruggebracht naar Oostende. Toen begonnen de vragen pas goed te spoken in mijn hoofd. Wat zou er gebeurd zijn met onze Bouba, die sterke kerel? Heeft hij een slag van iets moeten incasseren, zodat hij bewusteloos was en niet kon zwemmen? Een maand later werd ik gebeld door een journalist van een lokale omroep uit het Nederlandse Zeeland. Een vrouw had daar op het strand een plank gevonden met ‘Asannat’ op. Ze had die naam gegoogeld en las zo over de schipbreuk. Ik heb dat plankje bij haar opgehaald. Maar zo hadden we Bouba nog niet terug. De vraag wat er met hem gebeurd was, bleef maandenlang knagen. Ook voor zijn familie in Mauritanië was dat moeilijk om dragen. Tot we in september van vorig jaar bericht kregen dat hij aangespoeld was aan de kust van Engeland. Ze konden hem identificeren aan de hand van een halskettinkje. Waarschijnlijk is hij negen maanden lang tussen de zeeoppervlakte en de -bodem blijven dobberen.
Ik weet dat Bouba’s dood het gevolg is van een kapseizend schip. Maar het is als bij een dodelijk verkeersongeluk waarbij een auto van rijstrook verandert en een tegenligger ramt. Iedereen blijft zich dan afvragen: ‘Waarom week hij van de weg af?’ Enkel wanneer je weet wat er precies gebeurd is, kun je het beginnen verwerken. Anders blijft het knagen.
Hebt u toen Bouba nog leefde ooit met hem over de dood gesproken?
Versluys: Ja. Hij vond dat iets beangstigends. Ik begrijp dat wel, want hij was nog jong. Als het een troost kan zijn: hoe ouder je wordt, hoe minder angstwekkend het vooruitzicht te sterven, wordt. Als ik hier nu een hartaanval krijg, zit u met de miserie maar ben ik er vanaf. (lacht) Mij zou dat niet veel kunnen schelen, want ik ben toch niet gelovig. De dood is het definitieve einde voor mij en ik aanvaard dat. Maar wat ik de dood kwalijk neem, is dat ik negen maanden lang moest wachten op nieuws over Bouba. Hij geloofde wel in het hiernamaals. Hij lag overdag niet op een matje te bidden, maar deed wel mee met de ramadan. Af en toe bezocht hij de moskee, hij dronk geen druppel alcohol en at geen varkensvlees. Hij wist dat ik vrijzinnig ben en kende mijn ideeën over God en het leven na de dood. Ik ben het eens met Marx’ uitspraak dat godsdienst opium is van het volk. Bouba geloofde in God en deed geen vlieg kwaad. Waarom moest zijn familie dan negen maanden lang in die vreselijke onzekerheid blijven leven? Waarom?
Wie gaat varen en beroepsvisser wordt, weet natuurlijk dat hij meer risico loopt op een zeemansgraf dan wie aan wal blijft.
Versluys: Dat is zo. Maar tegenwoordig kun je je aan boord vrij goed tegen zowat alle risico’s beschermen. Ongevallen op zee zijn vaak een gevolg van de routine. Door altijd hetzelfde te doen, word je te nonchalant. Je ziet het gevaar niet meer, terwijl het om elke hoek loert. Een rondslingerende katrol, netten waar je in kan blijven haken… Er gaan genoeg verhalen rond van vissers die overboord sloegen en gelukkig weer aan boord gehesen konden worden. Of van mensen die overboord sprongen. Dat heb ik ook meegemaakt.
Een bemanningslid dat zelfmoord pleegt?
Versluys: Ja. Twee jaar geleden kreeg een jonge kerel op een van mijn boten een berichtje van zijn lief dat ze het uitmaakte. Die jongen stak dat in zijn hoofd en sprong overboord. Aan land hadden ze hem misschien op tijd kunnen helpen, of was hij een robbertje gaan vechten om zijn frustraties kwijt te raken. Maar neen, hij was op zee en sprong overboord op een onbewaakt moment, met zijn laarzen aan. Hij was een vogel voor de kat.
Voor zijn collega’s moet dat afschuwelijk geweest zijn?
Versluys: Zeker. Aan boord leef je dag en nacht samen met vier tot zes andere mensen. Je bent op elkaar ingesteld en plotseling verdwijnt die ene. Soms gaan jongens overboord zonder dat iemand iets in de gaten heeft. Op een keer zagen mijn vissers pas dat een van hun makkers verdwenen was toen ze de haven van Oostende binnenvoeren. Die jongen spoelde een paar weken later aan op het strand van Wenduine. Een van mijn werknemers is ooit geëlektrocuteerd in de machinekamer. Hij moest de spanning controleren. Hij was dat zodanig gewend dat hij ervan overtuigd was dat hem niets kon overkomen. Hij stond met zijn voeten in het water, kwam in aanraking met de elektrische stroom en: boem! De mannen boven aan dek hadden niets in de gaten. Een paar uur later vonden ze zijn lichaam.
Nu hebben alle schepen een defibrillator aan boord, maar een paar jaar geleden was dat een uitzondering. Een van mijn matrozen kreeg een hartaanval, zijn collega’s probeerden hem te reanimeren en de helikopter werd opgeroepen, maar alle hulp kwam te laat.
Een van onze schepen lag aan wal in Engeland. Een jonge matroos ging van boord. Er lag een treinspoor zoals in vele havens. Maar een Engels spoor is verraderlijk: de elektriciteit wordt er geleid via de sporen. Er stond een groot waarschuwingsbord: ‘Verboden het spoor over te steken.’ Die jongen trok er zich niets van aan, struikelde, viel, strekte zijn armen uit, raakte zo de twee sporen en het was gedaan. Ik mocht dat aan zijn ouders gaan vertellen.
Al die vreselijke ongelukken kon ik nog plaatsen, omdat ik telkens wist wat er gebeurd was. Maar de dood van Bouba, een echte vriend die zolang onvindbaar was, destabiliseerde me en zette me aan het piekeren.
Over de oneerlijkheid van het leven?
Versluys: Precies. Een mens moet geluk hebben in welk bed hij geboren wordt. Sommigen kunnen dat geluk later een handje helpen, maar velen hebben er niets over te zeggen. Je wieg moet maar in Syrië staan. Tegenwoordig verkondigt zowat iedereen: ‘carpe diem’, pluk de dag. Maar straks rinkelt mijn telefoon misschien opnieuw: ‘Patron, we hebben een probleempje.’ Moet ik dan zeggen: ‘Jongens, laat me even met rust, ik zit in mijn carpe diem-periode, profiteer ook een beetje van het leven.’ Dat kan toch niet?
U bent zeventig, u kan toch stoppen met de rederij?
Versluys: Als ik alles verkoop kan ik rustig gaan leven. Maar de rederij is een van mijn passies. Ik kan wel eens één dag plukken, maar alle dagen? Krantje lezen, kop koffie drinken op het terras, een reisje naar hier, een reisje naar daar. Dat vult mijn leven niet. De rederij wel, net als de aquacultuur: mosselen, zeewier en oesters kweken. Ik ben ook bezig met het opzetten van een nieuwe fish and food market in Oostende. Dàn voel ik pas dat ik leef.
De Asannat was totaal verloren. De nabestaanden van de slachtoffers zijn via de arbeidsongevallenverzekering netjes vergoed. Ik had toen de handdoek in de ring kunnen gooien, maar ik kon dat niet over mijn hart krijgen. Want alle andere bemanningsleden die ook met dat schip voeren, zaten thuis. Ik heb toen besloten om de Asannat te vervangen door een nieuwe vissersboot. We behielden het nummer, maar Zeebrugge werd Oostende: de Oostende 582. Bouba begroette iedereen op de kaai altijd met: ‘Hombre!’ Daarom doopte ik het nieuwe schip: ‘Hombre’. Telkens wanneer iemand op de kaai de Hombre ziet, denkt hij spontaan aan Bouba. Iedereen had hem graag. Hij was superhandig en een vat vol kennis. Als er ergens een probleem met een schip was, vroeg ik: ‘Bouba, wil je daar eens naar kijken?’ Eind 2016 viel hij weg en ik betrapte mezelf erop dat ik me zorgen maakte over wie zijn plaats als technicus moest innemen. Ik schrok van mijn zelfmedelijden en heb dat van me afgeschud.
Tijdens de inrichting van de Hombre stapte ik naar de beveiligingsspecialisten. Ik zei: ‘Ik wil alles dubbel. Ik wil niet meer dat er iets niet werkt. Neem alle mogelijke veiligheidsmaatregelen, ook de niet verplichte. Voortaan ben ik niet langer tevreden met het hoogstnodige. Er wordt niet meer op veiligheid beknibbeld. Werkt iets niet goed? Weg ermee en vervang het. Het moet gedaan zijn met: het zal waarschijnlijk nog wel even meegaan. Dat wil ik nooit meer.’ Zo krijgt Bouba’s dood misschien toch een beetje zin. Ik was er vroeger al van overtuigd dat er best niet op veiligheid beknibbeld werd; nu overweeg ik het zelfs niet meer.
Vroeger dus wel?
Versluys: Ja. ‘Het zal nog wel een reisje mee gaan. Wat denk jij? Lukt het nog? Kom, we proberen het nog een keer.’ Dat is voltooid verleden tijd, want een mensenleven is onbetaalbaar. Als de dood zou zeggen: ‘Leg 500.000 euro op tafel en je krijgt Bouba terug’, lég ik ze op tafel. Dan verkoop ik mijn bezittingen tot ik dat bedrag bijeen gescharreld heb. Geld verdwijnt in het niets als je iemand kwijt bent die je graag ziet. Vriendschap is het allerhoogste goed. Weet u wat ik het meeste zou missen als ik lange tijd weg zou zijn? De vriendschap. En mijn vrouw, kinderen en naaste familieleden. Al de rest niet.
Willy Versluys
- 1948 geboren in Oostende
- 1971 studeert af als ingenieur bouwkunde
- 1971-1982 manager in het bouwbedrijf van zijn vader ‘Kamiel Versluys & zonen’
- 1982 tot nu reder en ondernemer in de visserijsector
(c) Jan Stevens