Sunny side up: wat er wél goed gaat in de natuur

Met de lente in het verschiet staan de bloembotten op barsten en ontbloten de meisjes de kuiten, toch lijkt in de natuur vooral het duo kommer & kwel steeds beter te gedijen. Gaat dan werkelijk alles mis? Natuurlijk niet. Er zijn lichtpuntjes! Zoals de triomfantelijke terugkeer van de wolf, de bever en de woudaap.

De klimaatverandering en haar gevolgen baren terecht kopzorgen. Zo vrezen wetenschappers dat we voor de zesde keer in 450 miljoen jaar aanbeland zijn in een massa-extinctiegolf. Driekwart van alle soorten is dan met uitroeiing bedreigd. De vorige massa-extinctie vond 65 miljoen jaar geleden plaats en betekende het einde van de dinosauriërs. Vandaag sneuvelt de insectenpopulatie met bosjes. Een tikkende tijdbom voor de biodiversiteit op onze planeet.

Gaat er dan, ondanks de lonkende nieuwe lente, écht niets meer goed? Toch wel! Zo zette de wolf na meer dan een eeuw afwezigheid in de zomer van 2011 opnieuw poot op Belgische bodem. Eerst in Wallonië. Zeven jaar later, in januari 2018, begon hij aan zijn ontdekking van Vlaanderen.

De Limburgse wolven Noëlla en August groeiden uit tot een powerkoppel. Begin maart raakte bekend dat Noëlla voor het vierde jaar op rij welpen krijgt. Een succesverhaal, want de helft van de wolven haalt niet eens hun eerste levensjaar. Een wolvenpaar dat er in slaagt om voor de vierde keer samen welpen op aarde te zetten, laat veronderstellen dat hun Limburgse leefgebied wel zeer wolfvriendelijk moet zijn.

Roofdierenrevival

“De terugkeer van de wolf is het meest spectaculaire”, zegt de in roofdieren en grotere zoogdieren gespecialiseerde bioloog Koen Van Den Berge van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. “Maar dat is niet het enige roofdier dat een comeback maakt. Wellicht de allereerste bedreigde roofdierensoort die terugkeerde, was de vos in de jaren 1990. Al was die nooit helemaal uit Vlaanderen verdwenen. En in de jaren 2000 vond ook de steenmarter de weg terug naar onze regio’s.”

Snel kreeg die steenmarter als bijnaam ‘automarter’ omdat hij in zijn herontdekte habitat graag aan autokabels knabbelt. “Niet iedereen bleef daardoor even verheugd over zijn terugkeer. Maar dat geldt natuurlijk ook voor de vos en de wolf.” Vooral plattelandsbewoners wier kippen of schapen opgepeuzeld worden, zijn meestal iets minder enthousiast. “Al is mits enkele eenvoudige preventiemaatregelen samenleven met die nieuwe soorten best wel mogelijk.”

Ook de boommarter en de otter settelden zich terug in hun oude heimat. De wilde kat en de lynx staan aan de grens.

Volgens Koen Van Den Berge spreken we beter niet over ‘terugkeer’, maar over ‘heropleving’. “De revival van de roofdieren in onze streken komt omdat we gestopt zijn met ze systematisch te doden. De ‘spectaculaire terugkeer’ van wolf en otter was dus eigenlijk niet zo moeilijk te verwezenlijken. Het is veel lastiger om soorten te redden die bedreigd worden door veel ingewikkelder problematieken zoals die van stikstof. Journalist en bioloog Dirk Draulans schetste onlangs in Knack nog hoe een verhoging van stikstof in de bodem, via de voedselketen voor een ernstig vitaminetekort zorgt bij roofvogels zoals sperwers.”

De terugkeer van de roofdieren noemt Van Den Berge ‘quick wins’, al wil hij ze ook niet minimaliseren. “Want er wordt door de overheid en vanuit de samenleving best veel geïnvesteerd in het herstel van natuurgebieden en in het verbinden van verschillende leefgebieden. Denk maar aan de aanleg van ecoducten over snelwegen. Zonder al die inspanningen verliep de roofdierrevival waarschijnlijk minder vlot.”

Bizon, bever, ree en eekhoorn

Begin vorige eeuw leek de Europese bizon van het continent verdwenen. Honderden jaren van intensieve jacht op Europa’s grootste planteneter hadden hun effect niet gemist. De enige levende exemplaren werden gehouden in gevangenschap. In 2003 waren er amper 1.800 Europese bizons over. Ze leefden beschermd in dierentuinen en natuurparken, zoals bij ons in Bellewaerde en rond de grotten van Han.

In 2013 begonnen natuurbeschermingsorganisaties WWF en Rewilding Europe met de herintroductie van de wilde bizon in de grootste bergketen van Europa, de Karpaten. ‘Onze’ Europese bizons uit Bellewaerde en Han werden samen met heel wat andere bizons uit verschillende Europese landen overgebracht naar Roemenië. Daar kregen ze de vrijheid op een omheind groot natuurdomein en begon het herstel van de soort.

Vandaag leven er verspreid over Roemenië, Polen, Rusland en Wit-Rusland opnieuw bijna tienduizend wilde Europese bizons. In december 2020 verplaatste de International Union for Conservation of Nature (IUCN) de Europese bizon op de Rode Lijst van categorie ‘kwetsbare’ soorten naar de categorie ‘bijna in gevaar’. De bruine beer en de eland zijn andere iconische zoogdieren die in Europa op sterven na dood waren, maar dankzij herintroductie aan een voorzichtige heropstanding bezig zijn.

Een dier dat bij ons bijtijds gereanimeerd werd, is de bever, het grootste knaagdier van Europa. In 1848 knalde een jager de allerlaatste Vlaamse bever af. Een halve eeuw later waren er ook geen bevers meer te vinden in de Ardennen. Allemaal uitgeroeid voor hun pels, vlees en hun zoet geurende uitscheidingsproduct ‘bevergeil’ of castoreum, geur- en smaakmaker in parfums, ijsjes en snoep.

In tegenstelling tot roofdieren zoals de wolf en de vos, keerde de bever niet spontaan terug naar het land waar hij eeuwenlang een favoriet jagersdoelwit was. Koen Van Den Berge: “De populatie was in heel Europa zwaar uitgedund. Er leefden nog een aantal kolonies in Frankrijk en Duitsland, maar de kans dat bevers zelf België zouden kunnen bereiken, was zéér klein.”

Dus werd de bever begin jaren 1990 in ons land heruitgezet. “De verdere verspreiding verloopt nu heel natuurlijk.”

De herintroductie van de bever werd over heel Europa een triomftocht. In de eerste helft van de 20e eeuw liepen er naar schatting duizend bevers rond; vandaag zijn het er meer dan 1,2 miljoen.

Nóg een succesnummer: reeën. Vijftien jaar geleden kwamen we tijdens wandelingen door de bossen van onze Wase woonplaats enkel door myxomatose getroffen konijnen tegen. Nu kruisen regelmatig schichtige reeën ons pad. Koen Van Den Berge: “Dat is een gevolg van het gewijzigd jachtbeleid.”

In Vlaanderen werd in 1991 een nieuw jachtdecreet van kracht, met onder andere een verbod op de drijfjacht op reeën. “Sindsdien is de bejaging van reeën ferm gedoseerd en kunnen die dieren floreren. In sommige gebieden werden ook groepen of ‘sprongen’ reeën door jagers uitgezet.”

Terwijl in Nepal vorig jaar het aantal wilde tijgers verdubbelde en er voor het eerst in zestig jaar terug neushoorns in het Zinavepark in Mozambique lopen, klauteren er bij ons steeds meer inheemse eekhoorns rond in de takken van onze bomen. “Ook dat is omdat die dieren al een paar decennia niet meer als ‘schadelijke soort’ gelden en niet meer gedood mogen worden. Maar ook omdat hun leefgebieden er de laatste dertig jaar kwalitatief op vooruit gingen. Bossen worden veel natuurlijker beheerd dan vroeger. Er zijn meer bosranden met mantel- en zoomvegetaties die uit struiken zoals hazelaars bestaan. Eekhoorns vinden daar hun voedsel.”

Hoge bomen

Professor Kris Verheyen is hoofd van ForNaLab, het Labo Bos en Natuur van de UGent. Hij is als bio-ingenieur gespecialiseerd in bosecologie en -beheer. Samen met zijn collega’s werkt hij aan onder andere de ontwikkeling van klimaatrobuuste bossen. “Met ons onderzoek proberen we te begrijpen hoe ecosystemen werken, met zeer veel aandacht voor bossen. Tezelfdertijd zoeken we naar op de natuur gebaseerde oplossingen, zoals bijvoorbeeld gemengde bossen die de impact van de klimaatverandering de baas kunnen.”

Ondanks alle grote ecologische problemen van deze tijd, gaat het met de biodiversiteit in onze bossen voorlopig niet bergaf. “De laatste decennia stellen we zelfs een verbetering vast”, vindt professor Verheyen. “Al geldt dat natuurlijk niet voor àlle bossen. Op plekken waar vroeger een sterke verzuring of vermesting plaatsvond, is de biodiversiteit wel degelijk ernstig aangetast. Maar in bossen waar de effecten van de verzuring beginnen af te nemen, zien we hoe in de kruidlaag voorjaarsbloeiers als de bosanemonen hun plek terug opeisen.”

Bossen worden minder intensief beheerd en dat doet ze groeien en bloeien. “Bomen mogen ouder en groter worden dan vroeger. Het dode hout wordt niet langer opgeruimd, maar blijft liggen. De Vlaamse Bosinventaris houdt de toestand van onze bossen nauwgezet bij. Daaruit blijkt dat het volume dood hout de laatste vijftien jaar zo goed als verdubbelde. De hoeveelheid die er nu ligt, is nog lang niet voldoende, maar we zijn wel op de goede weg. Grotere bomen en meer dood hout heeft een positief effect op de biodiversiteit. Dood hout is ideaal als leefplek voor talrijke keversoorten.”

De middelste bonte specht hamert zijn snavel graag in bronsgroen eikenhout. Nu de loofbomen in onze bossen ouder en majestueuzer worden, voelt de ‘tussensoort’ van de spechtenfamilie (er is ook nog een kleine en een grote) er zich steeds beter op zijn gemak. “De middelste bonte specht is als vogelsoort gebonden aan oude, structuurrijke bossen. Hij is vandaag duidelijk aan een opmars bezig.”

Fwiet, fwiet

Begijn Le Bleu evolueerde de voorbije jaren van comedian en bekende Vlaming naar natuurgids en bekend vogelaar. Samen met Jeroen Denaeghel, woordvoerder van het Agentschap voor Natuur en Bos, maakt hij het schitterende vogelmagazine Fwiet. De prille lente jaagt hem gewapend met verrekijker, camera’s, statieven en vogelgidsen de wijde natuur in. “Koolmezen, heggemussen, duiven, kauwen, roodborsten, winterkoninkjes schieten in actie. Je voelt dat de échte start van de nieuwe lente er bijna is. We wachten nog op de komst van de trekvogels, al arriveerden er al een paar.”

‘Dankzij’ het veranderende klimaat zijn er in België meer vogelsoorten dan ooit te spotten. De ijsvogel is er één van. “In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden, kan de ijsvogel niet tegen de kou. Als tijdens een strenge winter de plassen en vijvers dichtvriezen, kan hij geen vissen meer vangen en verhongert hij. Door de verbetering van onze waterkwaliteit én door mildere winters als gevolg van de klimaatverandering, zitten er bij ons nu véél meer ijsvogels dan vroeger.”

De hamvraag is volgens Le Bleu of de populaties van sommige vogelsoorten groot genoeg zijn om het lang te blijven volhouden. “Als een leefgebied zowel gezond is als groot genoeg, kan een populatie zich gedurende jaren opbouwen. In de Lage Landen is dat niet vanzelfsprekend, al wordt er aan gewerkt. Maar hoe je het ook wendt of keert: we leven hier bij wijze van spreken op elkaars schoot. ‘Rewilding’ in Vlaanderen klinkt soms als een grap.”

Toch vindt Begijn Le Bleu dat er de voorbije jaren flink wat vooruitgang is geboekt. “Het Sigmaplan van de Vlaamse overheid illustreert die vooruitgang. Het doel van het plan is om het risico op overstromingen rond de Schelde en haar rivieren te verkleinen. Want die dreigen alleen maar toe te nemen met de stijgende zeespiegel en het extremere weer.”

Het Sigmaplan wil het overstromingsgevaar indijken door onder andere de oeroude riviernatuur in ere te herstellen, met verschillende gecontroleerde overstromingsgebieden. “Op die manier wordt meteen veel natuur gecreëerd. De werken zijn volop in uitvoering, maar op veel plaatsen zie je nu al hoe die overstromingsgebieden tot leven komen. Dat stemt mij écht hoopvol.”

Begijn is vaste gast in Klein Broek en Groot Broek, een bijna 100 hectare groot ontpolderd natuurreservaat langs de Durme, bij het Oost-Vlaamse Hamme. “Ik spot daar soms vogelsoorten die er drie jaar geleden niet te bespeuren waren. Eén van die mooie soorten is de lepelaar.”

In de jaren zeventig van de vorige eeuw leken de dagen van de lepelaar geteld. Watervervuiling doodde de ene na de andere fiere witte gekuifde vogel met de lange, lepelvormige snavel. De sanering van beken en rivieren bleek een zegen voor de lepelaar. “De betere waterkwaliteit is een zegen voor zowat alle rietvogels”, zegt Begijn Le Bleu. “Want proper water zorgt voor de juiste vegetatie; zo worden vogelsoorten vanzelf opnieuw aangetrokken. Zoals de woudaap, een kleine reiger die leeft van visjes, amfibieën en insecten. Een schitterend vogeltje! Of de roerdomp, ook een reigerachtige.”

Maar de olifant in de kamer, de klimaatverandering met al zijn mogelijke gevolgen, staat er óok nog steeds? “Natuurlijk. Gierzwaluwen broeden graag onder dakpannen. Door de stijgende temperatuur worden hun nesten te warm, waardoor de jongen te vroeg uitvliegen. Dat lijkt misschien futiel, maar op Europese schaal is dat een ramp. Vorig jaar werd het Spaanse Andalusië getroffen door een veel te vroege hittegolf waardoor duizenden jonge gierzwaluwen in steden op de stoep te pletter sloegen. Onder de dakpannen werd het te heet, de jongen wilden weg, maar konden nog niet vliegen.”

De klimaatverandering zorgt er volgens Begijn Le Bleu ook voor dat vogels andere ‘beslissingen’ nemen. “De pestvogel woont in de dichte taiga in Noord-Rusland en in de bossen van Scandinavië. Vroeger kwam hij tijdens de winter wel eens bij ons op bezoek. Nu zelden of nooit. De kramsvogel zakt tijdens de winter ook steeds minder vanuit het hoge noorden naar ons af. De noordelijke vogels zien het nut van de trek soms niet meer in. Terwijl zuidelijker soorten ons dan weer aantrekkelijk beginnen vinden. Zo kwam de voorbije jaren de Cetti’s zanger al hinkstapspringend vanuit Frankrijk naar onze contreien. De Cetti’s zanger is een kleine rietvogel die behoorlijk wat decibels produceert. Tien jaar geleden reisden we nog 200 kilometer om dat vogeltje te kunnen waarnemen. Nu zit hij bij ons in elke rietkraag.”

Intussen op de bodem van de zee

Volgens Ann Vanreusel, professor mariene biologie (UGent), is er in de Noordzee een nieuw gecreëerde plek waar biodiversiteit welig tiert: de onderzeese fundamenten van pylonen van de windmolenparken. “Die vormen een hard substraat voor soorten die vroeger niet op die plek in de Noordzee voorkwamen. Wij hebben geen rotskusten. De windmolenparken op zee zijn nu onze artificiële ‘rotsen’. De funderingen zijn volledig gekoloniseerd door mossels, sponzen, zakpijpen, hydroïdpoliepen, anemonen. De nieuwgevormde habitats zorgen voor voedsel en trekken heel wat vissen aan. In de wateren rond de windmolenparken mag niet gevist worden, waardoor het veilige natuurreservaten voor vissen geworden zijn. Ook de zeehondenpopulatie heeft zich inmiddels hersteld.”

Pladijs floreert dankzij windmolenparken zoals C-Power en Belwind in de Belgische Noordzee. Dat stelt onderzoekster Jolien Buyse van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) vast in haar pas afgewerkte doctoraat. Sinds de start van C-Power 15 jaar geleden, verdrievoudigde het aantal pladijzen in het windmolenpark in vergelijking met de ‘gewone’ Noordzee. In het Belwind-park vond Jolien Buyse vier keer meer pladijs in het zand tussen de rotsen, dan op de doorsnee Belgische zeebodem. Ze zag ook hoe pladijzen een band opbouwen met ‘hun’ windmolenpark. “Ze zwemmen de hele zomer in een straal van 100 m rond een bepaalde turbine en verlaten het park pas in de winter om zich voort te planten in dieper water. Een derde keert in het voorjaar terug.”

Het ILVO volgt al vele decennia welke niet-inheemse soorten zich in het Belgisch deel van de Noordzee komen vestigen. Van eind 19e eeuw tot 1990 werden er 33 geregistreerd. Tussen 1990 en 2000 waren dat er plots 23 in amper tien jaar tijd. In het jaar 2020 werden in de Belgische Noordzee maar liefst 79 uitheemse soorten geïdentificeerd, waaronder vooral krabben, roeipootkreeftjes, zeepokken en aasgarnalen.

De soorten komen uit de noordwestelijke Atlantische en Stille Oceanen. Ze migreerden als verstekeling in het ballastwater van schepen, of door zich vast te hechten aan scheepsrompen. Op zoek naar een beter leven.

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten