“Ik wil mijn leven terug”
Buschauffeurs uitschelden zit in de lift. Dat leren de meest recente cijfers van De Lijn. In 2014 werd 5% meer verbale agressie gerapporteerd dan in 2011. Bij Dirk Baert en Stefaan Van Hoey gebruikten de passagiers hun vuisten in plaats van hun mond. “Nu zit ik met het verschrikkelijke gevoel dat iedereen me iets kan aandoen. Niet alleen op de bus, maar overal.”
Van januari tot en met september 2014 turfde de Veiligheidsmonitor van De Lijn op al haar bussen en haltes 1.202 ‘feiten met beleidsfocus’, newspeak voor: fysieke agressie, bedreiging met of zonder wapen, spuwen, seksuele intimidatie en gooien met projectielen naar bussen of mensen. Voor het hele jaar 2014 registreerde De Lijn 6.318 ‘incidenten’, aanvaringen tussen reizigers en personeel en tussen reizigers onderling. Een derde meer dan de 4.898 geregistreerde incidenten van het jaar voordien. Voor de eerste negen maanden van 2014 bestond ruim 27% van die incidenten uit verbale agressie. In 2011 was dat nog 22%. In 2014 werden 122 chauffeurs door passagiers hardhandig aangepakt, wat resulteerde in 748 dagen werkonbekwaamheid. Drie van die aanvallen zullen een vervolg krijgen voor de rechtbank.
Buschauffeurs Stefaan Van Hoey (48) en Dirk Baert (50) waren allebei slachtoffer van een ‘feit met beleidsfocus’, Dirk zelfs meerdere keren. De laatste keer was vlak voor zijn vijftigste verjaardag. “Iemand spuugde bij het uitstappen zonder enige aanleiding in mijn gezicht. Niet lang daarvoor had ik nog tegen mijn vrouw gezegd: ‘Als iemand op me spuwt, sta ik niet in voor mijn reactie.’ Weet je wat ik deed? Mijn bril afnemen, de rochel afvegen en verder niets. Ik was compleet van de kaart. Wekenlang spookte de gedachte door mijn hoofd: ‘Moet je vijftig worden om zomaar in je gezicht te laten spuwen?’”
Moeder met baby
Op de ochtend van 23 januari jl. zat Stefaan Van Hoey aan het station van Sint-Niklaas achter het stuur van zijn bus te rusten. “Een vrouw klopte op de deur. Haar baby lag in een buggy te slapen. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat ik in mijn pauze zat. Een minuut lang bleef alles rustig. Toen bonkte ze met beide vuisten op de deur. Ik deed teken dat ze nog even geduld moest oefenen. Een paar minuten later opende ik de achterste deur zodat ze met haar buggy kon opstappen. Ik stapte naar haar toe en zei: ‘Sorry mevrouw, maar ik hoop dat u er begrip voor heeft dat ik pauze had.’ Ze schold me uit voor het vuil van de straat. Mijn kinderen, mijn vrouw en mijn hele familie moesten eraan geloven. Ik had haar nog nooit eerder gezien. Ik vroeg: ‘Mevrouw, hebt u een vervoersbewijs?’ Ze schold verder. Ik bleef rustig, draaide me om, stapte van de bus en vertelde een collega wat er net gebeurd was. ‘Roep de centrale op’, adviseerde hij. Ik vond het de moeite niet. ‘Binnen een minuut of tien stapt ze toch af.’ Ik kroop achter het stuur, startte de bus en vertrok. Mijn passagier viel stil. Een paar honderd meter verder moest ik nogal bruusk uitwijken voor een fietser die onverwacht van tussen de auto’s kwam gereden. Daarna kwam ik aan een kruispunt, het was rood en net als de bus voor me remde ik rustig af. Ik keek heel even in mijn binnenspiegel en zag de vrouw over het gangpad naar me toestappen. ‘Ofwel komt ze iets vragen, ofwel komt ze schelden’, flitste het door mijn hoofd. Ik draaide me om en zag hoe ze haar arm plooide en haar vuist balde. Ze trof me recht op mijn linkeroog. Ze begon te roepen en te tieren en bleef slaan. Plots drong het tot me door dat ik op de bus voor me was gereden. Terwijl zij me met haar vuisten bewerkte, zette ik mijn bus uit versnelling en trok ik de handrem aan. Ik was totaal verrast; het enige wat ik kon doen was mijn armen omhooghouden en haar afweren. Vanuit mijn ooghoek zag ik mijn collega uit de bus voor me uitstappen. Ondertussen sleurde zij me aan mijn hemd naar buiten. De knopen vlogen in het rond. Ze was woest en ik weet nog steeds niet waarom. Twee collega’s probeerden haar van me af te trekken, maar ze loste niet. De buggy stond nog op de bus. Ik hoorde haar kind wenen en ik probeerde haar daar in mijn meest beschaafde Nederlands attent op te maken. ‘Mevrouw, uw baby huilt.’ Ze keek dwars door me heen. Die wenende kleine interesseerde haar geen zier. Ze was door het dolle heen, bleef aan mijn kleren hangen. In de verte zag ik een flits. Een voorbijganger was met zijn gsm foto’s aan het maken. Ik riep: ‘Nee, geen foto’s, ga weg.’ Toen ze dat hoorde, liet ze zich vallen en begon ze te krijsen alsof zij door een paar buschauffeurs werd aangevallen. Ze loste haar greep pas toen ze in de verte de sirene van een politiewagen hoorde.”
Twee keer slaag
Dirk Baert was op 27 augustus 2012 het hoofdpunt van alle journaals nadat hij door een groep jongeren het ziekenhuis was ingeslagen. “Die avond stapte in Beveren een tiental jongens op mijn bus”, zegt hij. “Later hoorde ik dat ze amok gemaakt hadden in het plaatselijke zwembad en er aan de deur gezet waren. Ze waren dus helemaal in de stemming. Het was druk en ik had eerst niet gemerkt dat ze opgestapt waren. Een paar haltes verder hoorde ik tumult. Ik keek in mijn spiegel en zag hoe ze achteraan de boel op stelten aan het zetten waren. Ze hingen aan de palen en schopten op de zetels. Ik vroeg hen om daarmee op te houden. Vergeefs. Een eind verder stopte ik aan een halte om het hen nog een keer te vragen. Dat had ik beter niet gedaan. Ik kroop vanachter mijn stuur en zei: ‘Hou op of ik zet jullie van de bus.’ Ze schoten in de lach. ‘Ik lach er niet mee’, zei ik. ‘Ik open nu de deuren en wil dat jullie uitstappen.’ Ze stonden recht, kwamen op me af en ik besefte dat ik me had laten vangen. Ineens stonden ze rond me. ‘Wat ga jij doen?’ Ze gaven me klappen. Ik probeerde hun vuisten af te weren, maar de overmacht was te groot. Er brak paniek uit, mensen raakten in shock en niemand durfde ingrijpen. Die jongens straalden ontzettend veel agressie uit. Ze waren nochtans piepjong, de oudste was 17, de jongste 14. Ik viel achterover, op mijn rug. Ze schopten en sloegen. Ik kroop weer overeind maar ze grabbelden me vast en stampten me met mijn borstkas tegen de ticketontwaarder. Ik viel opnieuw en verloor het bewustzijn. Later kwam ik heel even bij en hoorde ik de ambulancier zeggen: ‘Ik denk dat zijn nek en kaak gebroken zijn.’”
Het was de tweede keer in zijn achtjarige carrière als buschauffeur dat Dirk slaag kreeg. De eerste keer was hij nog maar pas gestart bij De Lijn. “Ik werd door een SUV voorbijgestoken. Hij reed me klem. Ik moest een stevige draai aan mijn stuur geven en kwam met de bus in de berm terecht. Ik zag twee mannen uit die jeep springen en dichterbij komen. Ik dacht dat ze op mijn geld uit waren. Een van die kerels begon op de deur te stampen. De andere kroop door het openstaande raam naar binnen. Dat ging onwaarschijnlijk snel. Ik probeerde nog een noodoproep de ether in de sturen, maar ik raakte niet tot bij de micro. Die man gaf me een vuistslag. Ik lag met mijn hoofd op het stuur en hij bleef maar slaan. Na een poos verdwenen ze en kon ik de centrale verwittigen. ‘Ik ben overvallen.’ Later hebben ze die kerels opgepakt. Een van hen beweerde dat ik tijdens het uitwijken met de achterkant van mijn bus een buitenspiegel van zijn auto geraakt had. Dat vond hij voldoende reden om me van de baan te rijden en me een pak slaag te geven.”
Foute blik
Stefaan werkt drie en een half jaar als chauffeur bij De Lijn. “Ik was al een paar keer uitgescholden en verbale agressie raakte me eigenlijk niet meer. Als buschauffeur kweek je een olifantenvel. Ik begrijp alleen niet zo goed waarom mensen hun frustraties op ons uitwerken. Misschien heeft het te maken met het uniform dat we dragen en werkt dat als een rode lap op een stier. Ik rij vaak met de fiets naar het werk. Tot vorige zomer fietste ik in uniform over de markt van Sint-Niklaas, nu vermijd ik die. Want op een dag hoorde ik een wildvreemde roepen: ‘Hey, stukje buschauffeur van De Lijn!’”
Dirk: “Veel mensen zijn vriendelijk en beseffen heel goed dat het beroep van buschauffeur anno 2015 geen sinecure is. Maar er zijn er ook die hun verzuring of hun problemen willen afreageren op de man of de vrouw die toevallig met de bus rijdt. Sommigen zitten zo slecht in hun vel dat het meest onnozele voorval hen kan laten ontploffen.”
Stefaan: “Soms volstaat een fout geïnterpreteerde blik.”
Dirk: “Precies, en dat hoeft dan zelfs niet de blik van de chauffeur te zijn. Op een dag stapte er een jong koppel met een kind op mijn bus. Een paar minuten later hoorde ik de man uitvliegen tegen twee Indiërs die al een hele tijd doodbraaf op hun stoel zaten. Wat die mensen naar hun hoofd geslingerd kregen, was echt niet fraai. Ik vroeg aan die man om te stoppen en weer te gaan zitten. ‘Jij moet zwijgen en rijden’, blafte hij. Ik zette de bus aan de kant en riep de centrale op. De oorzaak van die man zijn woede-uitval bleek een ‘foute blik’ van een van die Indiërs te zijn. ‘Hij staarde me aan!’ Die opgekropte woede is een teken des tijds. Nogal wat mensen lijken ongelukkig. Ik kan best begrijpen dat een gehaaste reiziger het niet tof vindt dat zijn bus te laat is. Hij mag daar zeker over klagen, maar dat is geen reden om agressief te worden, en dat gebeurt jammer genoeg veel te vaak. Passagiers ontploffen en geven je de volle laag, terwijl je gewoon je werk goed probeert te doen.”
Stefaan: “Het verstandigste is om altijd zo weinig mogelijk te reageren. We worden daarop heel goed getraind; de opleiding bij De Lijn is echt uitstekend, net als de nazorg. Onze werkgever laat ons op geen enkel moment aan ons lot over en we krijgen doorheen onze carrière prima ondersteuning en begeleiding. Maar tijdens het dagelijkse werk sta je er natuurlijk vaak alleen voor. Een buschauffeur heeft geen macht, kan niemand van zijn bus zetten. Je kan het hoogstens beleefd en vriendelijk vragen. Als het de spuigaten uitloopt, kan je via de centrale versterking vragen. Dan hangt het ervan af of de collega’s van ‘Controle’ toevallig in de buurt zijn of niet. Meestal zijn ze te laat.”
Schuldgevoel
Ook als een buschauffeur tijdens het werk in elkaar geslagen wordt, geldt het devies: niet reageren. “Ik heb zeer bewust niet gereageerd toen ik door die vrouw werd aangevallen”, zegt Stefaan. “In mijn hele leven heb ik nog nooit gevochten en ik had nog nooit slaag gekregen, tot die bewuste dag in januari. Ik denk dat het hele voorval me daarom zo diep raakt. Ik liet haar slaan en weerde alleen af. De collega van de bus waar ik tegenaan gereden was, zei achteraf: ‘Jij was zo rustig. Dat was echt niet normaal.’ Veel mensen vroegen me later: ‘Waarom sloeg je niet terug?’ Maar zo zit ik niet in elkaar. Zo ben ik niet opgevoed.”
Dirk: “Terugslaan maakt het alleen maar erger. Al blijf je met een vies gevoel achter omdat ze je in elkaar getimmerd hebben.”
Is dat een soort van schuldgevoel? Dirk: “Ja. In de dagen na de aanval voelde ik me schuldig omdat ik vanachter mijn stuur gekomen was. Ik had moeten blijven zitten en die jongens laten uitrazen. Het hele incident is door camera’s geregistreerd en ze hebben me gevraagd of ik de beelden wou zien, maar ik heb daar vriendelijk voor bedankt. Ik kon de confrontatie niet aan met wat er gebeurd was.”
Stefaan: “Toen ik op de dag van de aanval ’s avonds met de auto naar huis reed, dacht ik: ‘Waarom heb ik me in elkaar laten slaan door een vrouw die anderhalve kop kleiner is dan ikzelf?’ Ik voelde me op dat moment ook écht schuldig.”
Slachtoffer
De aanvallers van Dirk werden opgepakt en zijn eerder dit jaar veroordeeld. “Op vraag van hun advocaten moest ik me psychisch laten testen”, zegt hij. “Ze wilden weten of die buschauffeur wel normaal was. Twee dagen lang kreeg ik meerkeuzevragen voorgeschoteld die op een subtiele wijze eindeloos herhaald werden. Na afloop volgde een gesprek met de psychiater van dienst. ‘Ik moet niet weten wat je misdaan hebt’, was het eerste wat hij zei. Ik stond als aan de grond genageld. ‘Sorry, maar ik denk toch dat ik het slachtoffer ben.’ Hij verontschuldigde zich. ‘We werken hier vooral met delinquenten en pedofielen.’ Toen moest ik een paar keer hard slikken. Er werd me ook gevraagd of ik wou praten met mijn aanvallers. ‘Hun ouders zouden dat graag hebben.’ Ik wou die kerels nooit meer zien. Ik kreeg die vraag verschillende keren voorgeschoteld en dat gaf me een heel slecht gevoel. Waarom zou ik met mensen die me zonder reden zwaar toegetakeld hebben rond de tafel gaan zitten? Het ging bijna zo ver dat ook zij als slachtoffer beschouwd werden. ‘Ocharme, het zijn nog zo’n jonge gastjes.’ De kerel die me keihard in mijn nieren schopte, is later veroordeeld voor het neersteken van iemand anders én voor autodiefstal. Lijkt dat op een meelijwekkende sukkelaar? Van in het begin was het trouwens duidelijk dat ik correct gehandeld heb. De beelden spraken voor zich. De media zijn er dezelfde dag nog zwaar opgesprongen. Maar ik was toen niet in staat tot een gesprek zoals dit. Gelukkig hield mijn vrouw de journalisten en de cameraploegen buiten. ”
Stefaan: “Ik vroeg bewust om geen media in te lichten of solidariteitsacties te voeren. Ik had gezien wat er allemaal gebeurd was bij Dirk en ik had geen zin in dat circus. Misschien had ik de aandacht beter wel toegelaten, om zo te helpen vermijden dat in de toekomst andere collega’s slachtoffer van agressie worden.”
Dirk: “Misschien wel. Buschauffeurs worden tegenwoordig iets te vaak opgevoerd als onbeschofte bullebakken. Alles wat we zeggen of doen, wordt onder de loep genomen. Mensen filmen ons te pas en te onpas terwijl we ons zogezegd misdragen, gooien die filmpjes op YouTube of Facebook en krijgen daarbovenop nog een extra forum op het tv-journaal. Pas op, ik vind het niet verkeerd dat de lat hoog ligt, we hebben nu eenmaal een dienstverlenend beroep. Maar incidenten worden uit hun context gerukt. Het echte verhaal is meestal veel genuanceerder.”
Muurvast
Na de aanval zat Stefaan zeven weken thuis. “De eerste dagen spookten de gebeurtenissen door mijn hoofd. Het leek alsof dat filmpje op repeat stond. Op aanraden van de psycholoog ging ik dan terug aan de slag. De eerste twee dagen reed ik samen met een begeleider en dat verliep prima. De volgende dagen was ik alleen; dat was geen pretje. Ik zat kapot van de stress achter het stuur. Ik voelde me ofwel extreem opgefokt, ofwel ontzettend loom. ‘Was het daarjuist groen? Of reed ik door het rood? Stond er iemand aan de halte? Of niemand?’ Iedereen zit wel eens onbewust en ongewild achter het stuur te dagdromen, en gelukkig hebben we een soort automatische piloot in ons. Ik denk niet dat ik rare maneuvers maakte, maar het was telkens weer schrikken om tot het besef te komen dat ik al rijdend met mijn gedachten elders zat. Ik had dat gevoel continu. Ik ging niet tegen mijn zin werken, en ik wou heel graag dat het lukte. Twee weken hield ik het vol. Op een zaterdag had ik dezelfde dienst van die 23e januari. Acht uur lang zat ik zenuwachtig en bang achter het stuur. ‘Zou ze nu op de bus stappen?’ De volgende dag opnieuw. Een collega sprak me moed in: ‘Op zondag rijdt ze zo goed als nooit mee.’ Iedereen kende haar, ze had zich in het verleden nog boos gemaakt. Ik kwam aan de halte in de buurt waar ze woont. Daar stond ze te wachten met haar baby in de buggy, haar man en nog twee kinderen. Het was alsof de wereld onder mijn voeten wegschoof. Ik opende alleen de achterste deur. De volgende twintig minuten waren de slechtste uit mijn bestaan. De hele tijd zat ik ineengedoken, in de hoop dat ze me niet zou herkennen. Ik zweette, had hartkloppingen, kreeg het ijskoud. Er gebeurde niets. Toen ze afstapte, trilde ik als een espenblad. Ik heb mijn dienst uitgereden en ben ook de rest van de week blijven rijden. ‘s Vrijdags zag ik de psycholoog. ‘Je moet meteen stoppen met werken’, zei ze nadat ze mijn verhaal gehoord had. Sinds 4 april zit ik terug thuis. Ik voel dat het helemaal niet gaat. Ik slik ondertussen ook medicijnen om de angstaanvallen te onderdrukken. Er zit iets geblokkeerd. Ik zit muurvast.”
Dirk herkent het gevoel. “De angst is wakker geworden in je hoofd. Zo’n aanval activeert een oud instinct waardoor je in een staat van voortdurende alertheid belandt. Als het extreem druk is of als er veel lawaai is, steekt het ook bij mij de kop op en voel ik de stress door mijn lijf gieren. Nu, bijna drie jaar later, gaat het veel beter, maar die eerste maanden waren de hel. Na twee maanden ziekenverlof ben ik terug beginnen rijden. Ik heb me lang afgevraagd of ik nog wel buschauffeur wou blijven. Op plekken met veel volk sloeg ik in paniek. Ik werd geplaagd door angstaanvallen. Gelukkig kreeg ik uitstekende hulp van de psychologen van de sociale dienst van POBOS, een gespecialiseerd adviescentrum dat door De Lijn ingehuurd wordt. Die mensen kennen hun job. Onze werkgever beseft echt wel dat agressie zware kost is en over de solidariteit van onze collega’s hebben we ook niet te klagen. Na de aanval op mij hebben zij het werk meteen stilgelegd. Nu kan ik erover vertellen, maar dat heeft lang geduurd. Je kunt je niet voorstellen hoe diep zo’n aanval zich een weg in je gedachten en je gevoelens vreet. Verbale agressie komt behoorlijk hard aan, maar fysiek geweld is andere koek. Dat blijft lang knagen.”
Wantrouwen
Stefaan werd buschauffeur omdat hij hield van sociaal contact. “Ik zei altijd vriendelijk dag tegen wie er op de bus stapte. In die paar weken dat ik na de aanval reed, lukte me dat niet echt meer. Ik staarde soms gewoon voor me uit terwijl mensen opstapten. Ik vind het zo erg dat het iemand gelukt is om met een lading welgemikte klappen mijn innerlijk kompas 180 graden te laten draaien. Ik wantrouw nu mensen. Geen vrienden of familieleden, maar voorbijgangers op straat. Om negen uur in de ochtend werd ik aangevallen door een moeder met een kind. Vroeger reed ik overdag zorgeloos met de bus rond en vertrouwde ik iedereen. Alleen ’s avonds in het donker voelde ik me niet altijd op mijn gemak. Nu zit ik met het verschrikkelijke gevoel dat iedereen me iets kan aandoen. Niet alleen op de bus, overal. Een moeder met een baby kan je het ziekenhuis inslaan, net als een jongen van veertien. Mijn wantrouwen zal wel wegebben, maar voorlopig zit ik er mee. Ik ben ook bang voor mijn eigen reactie als iemand me de eerstvolgende keer verbaal zal afsnauwen. Misschien kruip ik dan wel voorgoed in een hoekje en kom ik nooit nog achter het stuur. Ik wil dat niet. Ik wil mijn job opnieuw kunnen uitoefenen zoals weleer. Ik wil mijn leven terug van 23 januari, 8 uur ’s morgens, en niet de ellende die dezelfde dag een uur later startte en blijft voortduren tot nu.”
© Jan Stevens