Terug naar Kosovo
Vorige week vertrok de uitgeprocedeerde Albanese vluchtelingenfamilie Halimi ‘vrijwillig’ terug naar ‘huis’. De Dienst Vreemdelingenzaken gaf hen een enkeltje Servië met tussenstop in Kosovo. Een ultieme confrontatie met hun vroegere kwelduivels, de Servische politie, zagen de Halimi’s niet zitten. “Als we naar Servië moeten, gooien we ons liever met de kinderen onder de trein.”
Vrijdag 5 september 16.35 u, luchthaven – Zaventem
Op de Kiss & Fly-zone stoppen twee grijze minibusjes. In het ene zit de familie Halimi: moeder Merita (41), vader Qerim (39) en hun vier dochtertjes Festina (11), Bleona (10), Lejla (7) en Suela (3). In het andere busje liggen zes propvolle bagagetassen. Op de badges van de in grijs uniform geklede chauffeurs staat: ‘IBZ – Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken’. De zon schijnt, auto’s en taxi’s rijden af en aan, ontspannen vakantiegangers kussen hun geliefden vaarwel en rollen hun koffers de vertrekhal binnen. Festina stapt als eerste uit de bus. “Ik ben bang”, zegt ze. “Ik heb nog nooit gevlogen.”
Binnen twee uur zullen Festina en haar familie voor de allereerste keer in hun leven de gordels van hun vliegtuigstoelen vastklikken. Een half uur later zullen ze voor het eerst ervaren hoe het voelt als het vliegtuig na een snelle aanloop het luchtruim kiest. In normale omstandigheden zou de luchtdoop van vanavond een feestelijke gebeurtenis moeten zijn. Maar voor de familie Halimi zijn dit geen ‘normale omstandigheden’ en wordt vlucht JAF5847 naar Pristina geen feest. “Onze droom is voorbij”, zegt moeder Merita terwijl ze een van de zware tassen op een trolley sleept. “Onze nachtmerrie begint nu pas echt.”
Wat voorafging: woensdag 20 augustus 16.00 u, oude rijkswachtkazerne – Bevekom
Sinds 5 augustus bivakkeert de uitgeprocedeerde familie Halimi in een huis waar tot voor de grote politiehervorming van vijftien jaar geleden een rijkswachter met zijn gezin woonde. Omdat Merita en Qerim vier kinderen hebben, zijn ze niet ondergebracht in een gesloten instelling, maar in een ‘woonunit’ van Fedasil waar ze kunnen gaan en staan waar ze willen. Helemaal vrij zijn ze niet: er moet altijd één volwassene lijfelijk in het huis aanwezig zijn.
In het kantoor van terugkeercoach Eve van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) zitten Merita en Vera, een vriendin van de familie met een Italiaans paspoort en Kosovaarse roots. Eve probeert Merita ervan te overtuigen voor een vrijwillige terugkeer te kiezen. Vera vertaalt in het Albanees.
“Bij een gedwongen terugkeer worden jullie zonder boe of ba door de politie op een vliegtuig gezet en in jullie land van herkomst aan jullie lot overgelaten. Als je tekent voor een vrijwillige terugkeer, regelen wij alles. Dan helpen we een huis zoeken, betalen we een tijdje de huur, krijg je geld om inkopen te doen en krijgen jullie een voorraad medicijnen mee.”
Merita weent. Liefst wil ze met haar kinderen in België blijven.
“Het vliegtuig brengt je naar Belgrado, de hoofdstad van Servië.” Merita schudt van nee. Dat in geen geval. “Niet naar Servië.” Als ze terugkeren, zal het naar Pristina zijn, de hoofdstad van Kosovo. “Dat kan niet”, zegt Eve. “Jullie hebben Servische paspoorten. We sturen jullie terug naar jullie land van herkomst, en dat is Servië.”
Merita kijkt strak voor zich uit. “Als ik naar Servië moet, gooi ik me met mijn kinderen onder de trein”, fluistert ze.
Eve neemt Vera apart. “Probeer Merita ervan te overtuigen toch vrijwillig te tekenen”, zegt ze. “Het is in hun eigen belang. Bij een gedwongen terugkeer mogen ze twee jaar lang geen voet in België meer zetten. Als ze vrijwillig vertrekken, kunnen ze na één jaar terugkeren. Probeer werk voor Merita te vinden, dan kan ze legaal met haar kinderen terug komen.”
Merita Halimi werd geboren op 21 juni 1973 in Muhovac, een dorp in Servië, aan de grens met Kosovo. Een jaar later, op 2 december 1974, zag haar toekomstige man Qerim Halimi het levenslicht in Madere, een naburig dorp. Merita en Qerim groeiden op in een Albanese enclave, tussen Servisch sprekende landgenoten. Ze ontmoetten elkaar halverwege de jaren negentig, trouwden, vestigden zich in Madere en leidden er een rustig bestaan. In 1998 werd hun leven zwaar verstoord door de start van de oorlog. Het Servische leger viel de naar onafhankelijkheid strevende provincie Kosovo binnen, waarna tienduizenden Albaneessprekende inwoners op de vlucht sloegen. De Albanese enclaves in Servië kregen het zwaar te verduren. Politieagenten voerden razzia’s uit, vielen huizen binnen en namen jonge mannen mee.
“In 1999 werd Qerim door de Servische politie gearresteerd”, vertelt vriendin Vera. “Ze hingen hem in een kelder op aan zijn polsen en sloegen hem op zijn hoofd tot hij het bewustzijn verloor. Voor zijn arrestatie was Qerim een vriendelijke man. Door de mishandeling liep hij zware hersenschade op en veranderde zijn persoonlijkheid. Als hij geen medicatie neemt, wordt hij agressief. Zijn woede reageert hij dan meestal af op zijn vrouw en soms op zijn kinderen.”
Van zodra Qerim voldoende hersteld was om te reizen, vluchtten de Halimi’s naar de stad Gjilan in Kosovo, waar ze onderdak vonden in een eenkamerwoning. Tien jaar lang leefden Qerim en Merita in die ene kamer in Gjilan. Hun dochtertjes Festina, Bleona en Lelja werden er geboren en liepen er school. Het werd steeds moeilijker om de touwtjes aan elkaar te knopen. Ze leefden nu in het onafhankelijke Kosovo, spraken er net als iedereen Albanees, maar werden door hun medeburgers gewantrouwd omwille van hun Servisch paspoort. In mei 2010 namen de Halimi’s met hun drie kinderen de bus naar België. Op 14 juli 2011 werd in Sint-Niklaas hun vierde dochter Suela geboren.
Vrijdag 5 september 17.00 u, luchthaven – Zaventem
Terugkeerbegeleidsters Natasia en Tinne van DVZ loodsen de Halimi’s voorbij de paspoort- en handbagagecontrole tot aan de vertrekgate. De meisjes pakken de afscheidscadeautjes uit die ze van de kinderen van hun klas gekregen hebben. “Wauw, een loom box.” Festina en Bleona lezen brieven van hun vrienden en vriendinnen. Qerim staart door het raam naar de vliegtuigen op het tarmac.
“Vrijdag 22 augustus heb ik onze vrijwillige terugkeer getekend”, zegt Merita. “Ik had geen keuze. Maar ik wou niet naar Belgrado, niet naar de Servische politie. Vreemdelingenzaken ging uiteindelijk akkoord met een vlucht naar Pristina, de hoofdstad van Kosovo.”
Op de luchthaven van Pristina zullen ze opgewacht worden door Arber. “Hij is een Albanees die voor ons werkt”, zegt Natasia. “Hij heeft voor hen een huis gevonden in Presevo, een stad in Servië. Hij zal hen vanavond nog met de auto de grens overbrengen naar hun nieuwe huis.”
Festina kijkt verschrikt op. “Nee, niet naar Servië”, zegt ze.
Vriendin Vera trok bleek weg toen ze een paar dagen voor het vertrek van de Halimi’s hoorde dat Arber hen van Pristina naar Presevo zou brengen. “Een Albanees die andere Albanezen de grens met Servië overzet, is compleet geschift”, riep ze verontwaardigd. “Na de oorlog zijn alle Kosovaren uit het Servische grensgebied weg gevlucht. De Halimi’s zullen in Presevo als enige Albanezen tussen Serviërs moeten gaan wonen. Zo zijn ze overgeleverd aan de haat en de willekeur van de Servische politie. Ik kan me voorstellen hoe die Arber zijn Belgische collega’s van DVZ bezwoer: ‘Ik vind wel een huis in Servië. Geen probleem.’ Natuurlijk niet, de huizen van de Kosovaren staan allemaal leeg.”
Qerim zit ineengedoken in een stoel te wachten op het bericht dat de passagiers voor Pristina mogen boarden. De kalmeringspil doet zijn werk. Een week geleden ging Qerim nog eens door het lint en koelde hij zijn woede op zijn vrouw. Natasia en Tinne hopen dat hij straks op het vliegtuig kalm zal blijven. “Hij heeft al een paar extra pillen gehad vandaag. Volgens de dokter moet het lukken.”
Wat voorafging: maandag 1 september 15.00 u, oude rijkswachtkazerne – Bevekom
De kogel is door de kerk: vrijdag keren de Halimi’s vrijwillig terug naar huis. Niet via Belgrado, maar via Pristina. “Ze hebben de juiste beslissing genomen”, zegt terugkeercoach Eve.
Merita en de kinderen zitten rond de tafel in de living van het voormalige rijkswachtershuis. Hun bagage staat al gepakt, Qerim is bij de dokter. Merita laat de blauwe plekken op haar armen zien. “Hij heeft weer een aanval gehad.”
Eve stelt haar gerust: “Hij krijgt van de dokter pillen voor zes maanden mee, net als jij voor jouw epilepsie. Arber zal jullie de weg tonen naar medische hulp.”
Toen de Halimi’s in mei 2010 in Brussel arriveerden, vroegen ze asiel aan. “Ze hebben toen verkeerd advies gekregen”, zegt een vluchtelingenexpert die hun dossier kent maar anoniem wil blijven. “Ze kwamen niet in aanmerking voor asiel. De mishandeling door de Servische politie dateerde al van 1999. Ze hebben discriminatie door de Serviërs ingeroepen, maar dat wordt niet aanvaard. Officieel zijn Kosovo en Servië nu veilig, zowel voor Albanezen als voor Serviërs. Toen hun asielaanvraag afgekeurd werd, gingen de Halimi’s niet in beroep, maar startten ze een procedure voor regularisatie om medische redenen. De geestelijke toestand van Qerim is extreem wankel: hij lijdt aan post-traumatisch-stresssyndroom, Merita heeft epilepsie en het zevenjarige meisje Lejla kampt met een ernstige ontwikkelingsstoornis. Volgens officiële rapporten is de gezondheidszorg in Servië up-to-date en voor elke burger toegankelijk. Het land lonkt naar de eurozone en doet zijn best om zo fraai mogelijke verslagen over de nationale toestand de wereld in te sturen. DVZ maakt dankbaar gebruik van die verslagen. De werkelijkheid is enigszins anders.”
Vrijdag 5 september 20.00 u, aan boord van vlucht JAF5847
Festina kijkt door het vliegtuigraampje. “De wolken lijken zo zacht, daar zou ik graag op willen liggen.” Ze lacht naar haar vader; hij lacht terug. “Oef, papa is rustig. Ik vind het raar om weg te gaan, want ik vond het zeer leuk in België. Ik herinner me nog de school in Gjilan waar de juffen en de meesters ontzettend streng waren. De juffen en meesters op mijn school in Stekene waren keilief.”
Festina heeft er geen flauw benul van hoe haar toekomst er na vanavond zal uitzien. “Een zaak staat als een paal boven water: naar Servië gaan we niet. Vanavond gaan we naar een broer van mijn papa. Dat is het enige dat ik weet.”
Hoezo? Op de luchthaven van Pristina worden ze toch opgewacht door Arber van DVZ die hen naar Servië zal brengen? “Met die man willen we niets te maken hebben. Papa’s broer zal er zijn. We hebben afgesproken dat we hem niet zullen omhelzen, want we moeten er dan snel vandoor.”
Toen Festina in België aankwam was ze zeven. “Ik kan me die dag nog goed herinneren. We hadden meer dan twee dagen op de bus gezeten. In Kosovo vonden we geen plek om te leven en we waren de pesterijen moe. Een vriendin van mama zei: ‘Ik ken België; dat is een goed land. Veel Kosovaren zijn daar gaan wonen. Waarom jullie ook niet?’ Mijn kleinste zus Suela was nog niet geboren en de bustickets voor mij en zus Bleona waren niet zo duur. Lejla was nog een baby, zij mocht gratis mee. We zaten eerst een tijdje in het asielcentrum van Sint-Niklaas. Daar sloegen de stoppen bij papa weer door. Ze hebben een huis voor ons gezocht in Stekene. In de winter van 2010 zijn we verhuisd.”
De stewardess vraagt aan Festina of ze iets wil drinken. “Cola alstublieft.” Ze fluistert: “Stewardess zou ik ook wel willen worden. Of juffrouw in de klas. Met mijn zussen speel ik nu al schooltje. Ik ben dan de juffrouw.”
Wie of wat zal ze het meeste missen? “Mijn vrienden en vriendinnen op school. Ik wil later graag terug naar België komen om ze terug te zien. Ik weet alleen niet of ze dan nog op mijn oude school zullen zijn. Mijn ouders hebben nooit spijt van hun reis naar België gehad. Ze hebben de voorbije week vaak gepraat over hoe het verder moet. Ze zijn doodsbang. Serviërs houden niet van mensen zoals wij; ze hebben oorlog tegen ons gevoerd. Onze familie woont in Kosovo. Ik begrijp niet waarom België ons nu naar Presevo stuurt.”
Vrijdag 5 september 22.00 u, luchthaven – Pristina
De tassen van de Halimi’s draaien rondjes op de bagageband. Een tas heeft de vlucht niet overleefd en is gescheurd aan de naden. Kleren en een pot oploskoffie vallen op de grond. Het huilen staat Merita nader dan het lachen. Ze propt alles terug de tas in. De kinderen helpen dapper mee. Qerim stapelt ondertussen de andere tassen op trolleys.
De automatische deuren naar de vertrekhal schuiven open. Een man komt de Halimi’s tegemoet, schudt hen een voor een de hand en neemt Merita’s trolley over. “Qerims broer Xhema”, zegt ze. “Bel ons morgenvroeg.” Ze haasten zich naar buiten. Van Arber van DVZ is geen spoor.
Zaterdag 6 september 09.00 u, een hotelkamer in Pristina
De gsm piept. Een sms van Muriël, diensthoofd van de terugkeerbegeleiders van DVZ, met het telefoonnummer van Arber. Eerder dan vanmorgen wou ze het nummer van haar Albanese medewerker niet geven. “Hij moet alles regelen en is erg gestresseerd. Hij is bang dat bemoeienissen van een journalist zijn missie zullen doen mislukken en dat hij zo de familie niet de grens met Servië zal overkrijgen. U mag hem zaterdagmorgen bellen als hij hen naar Presevo gebracht heeft. Daar zal u hen dan kunnen ontmoeten.”
Arber? We hebben u gisterenavond niet op de luchthaven gezien?
“De familie is nu bij verwanten in Gjilan om een beetje van de reis te bekomen.”
Hoezo? Ging u hen niet meteen naar Presevo brengen?
“Dat is voor later. Eerst mogen ze een paar dagen uitrusten.”
“We zijn in het huis van mijn oom in Gjilan”, zegt Festina een half uur later aan de telefoon. “Mama en oom Xhema gaan straks samen met Arber inkopen doen.”
Voor de deur van ons hotel staat een taxi met Macedonische nummerplaat klaar om ons naar Servië te brengen. Auto’s met Kosovaarse nummerplaten worden door de Servische grenswachten onverbiddelijk terug gestuurd. De Macedonische chauffeur kijkt bedenkelijk als hij hoort dat de reis naar Servië niet doorgaat. “U wilt nu naar Gjilan hier in Kosovo?” Hij laat merken dat hij het meer op Serviërs dan op Albanezen begrepen heeft. Maar de klant is koning. “Waar moet u ergens in die stad zijn?”
Zaterdag 6 september 12.30 u, Pristinastraat – Gjilan
Qelim ijsbeert in de eenkamerwoning die hij meer dan vier jaar geleden achterliet. “Catastrofe”, zegt hij. “Catastrofe.” Dat woord blijft hij als een mantra herhalen. De kamer meet zes op drie, met ernaast een klein hok met een zitbad en een wc. Het dak is lek als een vergiet. De muren zijn beschimmeld, de meubels kapot en klam. Er staat een wiegje. Aan de muur hangt een blad van een kalender met de maanden april, mei en juni van het jaar 2010. Op het kleine prikbord boven de kalender hangt een foto van Merita met op haar schoot de kleine Bleona. Naast hen zit Festina op de schoot van de kerstman. Deze plek is vier jaar lang zo goed als onaangeroerd gebleven.
Qerim wijst naar de kalender, steekt zijn armen omhoog, houdt zijn polsen samen en zegt: “Politie, boem, boem, boem.” Hij gaat zitten in een kapotte zetel.
Waar sliepen vader en moeder Halimi? Qerim wijst naar de zetels. En de kinderen? “Ook.”
Merita en de kinderen stappen binnen. De meisjes zijn stil. “Het is hier veel kleiner dan in mijn herinnering”, zegt Festina. Lejla begint te wenen. Merita volgt, Bleona en Qerim ook. Als laatste valt Suela in. Festina houdt zich sterk.
Voorlopig verblijven ze bij Qerims broer Xhema, maar lang kunnen ze daar niet blijven. “Bij andere familie kunnen we niet terecht”, zucht Merita. “Binnen een paar dagen trekken we met zijn allen hier in.” Ze verbergt haar gezicht achter haar handen en huilt zachtjes.
“Dat is toch niet zo erg, mama”, zegt Festina. “Dit is gewoon een huis. Ik was alleen vergeten dat het zo klein was.”
“Het is hier superklein”, snikt Bleona.
Het wordt stil in de kamer. Iedereen is in gedachten verzonken. Is het huis dat Arber in Presevo gevonden heeft dan toch een optie? Merita kijkt verschrikt op. “Naar Presevo gaan we niet. Dan kunnen we beter met zes in deze kamer wonen. We zijn Servisch staatsburger en dat speelt ons parten, want de Serviërs willen ons niet. Integendeel, ze viseren ons. De Kosovaren vertrouwen ons niet. Qerims broer Xhema heeft geluk: hij is met een Kosovaarse getrouwd waardoor hij nu ook de Kosovaarse nationaliteit heeft.”
Kunnen ze met het geld dat ze voor hun vrijwillige terugkeer van België gekregen hebben geen ander huis in deze stad zoeken? “Welk geld?” Merita lacht schamper.
Later die dag zullen we Xhema ontmoeten. Ook hij begrijpt niet waarom de Belgische overheid zijn broer en schoonzus naar Presevo wil sturen. “Het deugt er nog steeds niet voor mensen die Albanees spreken, ook al is het dan op papier een ‘neutrale zone’. De gendarmerie regeert er met sterke hand en heeft het op hen gemunt. Er zijn zelfs geen scholen waar Albanees gesproken wordt.”
We stappen naar buiten, de straat op. De meisjes willen ons hun oude school laten zien. “In mijn herinneringen waren de straten van Gjilan mooi”, zegt Festina. “De jongens en meisjes droegen mooie kleren en zagen er gelukkig uit.” De werkelijkheid valt lelijk tegen? “Ja.”
Onderweg herhaalt Merita voor de zoveelste keer: “Ik wil terug naar België, hoe eerder, hoe liever. Qelim heeft medicijnen voor een half jaar. Als die op zijn, beginnen de problemen pas echt. Er is ons verzekerd dat we kunnen terugkeren, maar dan moesten we wel eerst vrijwillig vertrekken.”
“Mama wil niet meer meemaken dat papa woest wordt”, zegt Festina. “Als papa gek wordt, doet mama alsof ze slaapt. Wij fluisteren haar dan toe wanneer het veilig is. Dan ben ik echt bang.”
Is hij dan ook boos op Festina? “Hij is dan boos op iedereen. Als hij zijn medicijnen op tijd inneemt, is hij lief.”
Volgens de vluchtelingenexpert maken de Halimi’s geen schijn van kans ooit naar België terug te keren. “Ze hebben een inreisverbod van drie jaar. Dat staat niet in hun paspoort, het is best mogelijk dat ze daarover onwetend zijn. Hun vingerafdrukken staan geregistreerd: van zodra ze de Schengenzone proberen binnen te komen, worden ze opgepakt.”
Tekst: © Jan Stevens
Foto’s: ©Veerle Van Hoey