Andere tijden
Er waren verzachtende omstandigheden. Mijn moeder heeft haar vader nooit echt gekend. In 1942 maakte hij op een blauwe maandag in januari een einde aan zijn leven. Hij was amper 34 en liet een weduwe van 35 met vijf kleine kinderen achter. Ik kende mijn grootmoeder als een keiharde tante. Over haar man heb ik haar nooit iets horen zeggen. Ook zijn kinderen zwegen over hem. Ik wist alleen dat hij gokschulden had en vermoedelijk daarom uit het leven stapte. Nee, mijn moeder beleefde geen gelukkige jeugd. Tenminste, dat denk ik, want veel heeft zij daarover nooit verteld.
Mijn moeder worstelde met de druk van haar gezin, haar man en drie kinderen. Tenminste, ook dat denk ik, want een écht gesprek is daar nooit over gevoerd. Maar als kind zag en ervoer ik de fall-out van die worsteling met haar dagelijkse bestaan.
Zo was er die vrijdag, begin jaren zeventig. Ik was een jaar of tien. Het moet een vakantiedag geweest zijn, want iedereen was thuis. Onze ouders maakten ruzie, zoals in die tijd bijna dagelijks gebeurde. Moeder slingerde verwijten naar het hoofd van vader. Hij incasseerde. Die vrijdagmorgen slikte ze voor onze ogen een heel doosje Temesta, een slaap- en kalmeringsmiddel. Niet veel later wankelde ze door het huis. Het beeld van hoe ze de trap opkroop, richting slaapkamer, is voor altijd op mijn netvlies gebrand. “Dood is dood”, murmelde ze.
In het ziekenhuis werd haar maag leeggepompt en vandaar verdween ze voor een paar maanden in een psychiatrisch ziekenhuis. Ik werd ondergebracht bij het gezin van een van haar zussen. Daar at ik voor het eerst in mijn leven spaghetti en ontdekte ik dat er ook ouders waren die hun kinderen niet sloegen.
“De woorden ‘vader’ en ‘moeder’ blijven voor slachtoffers van kindermishandeling altijd een emotionele bijklank hebben”, zegt kinderpsychiater Peter Adriaenssens. “Want dat zijn de woorden waarvan je voelt: ‘Die heb ik niet gehad.’”
Ik interviewde Peter Adriaenssens samen met Hilde Van Mieghem op een maandagavond in februari 2020. Aanleiding was Van Mieghems tv-reeks over kindermishandeling Als je eens wist. Het weekend daarvoor had ik alle afleveringen gebingewatcht en ik lag in duizend scherven. Aan het begin van het interview zei ik dat ook ik ervaringsdeskundige ben. Alles wat Adriaenssens die avond vertelde, klonk gruwelijk herkenbaar.
Het zweepje
“Onze Jan is geschikt voor het hof van de koning. Een flemer in het gezicht, maar pas op als hij uit uw zicht is.” Zo waarschuwde mijn moeder de klastitularis van het eerste middelbaar voor zijn nieuwe leerling. In de jaren ervoor corrigeerde ze al mijn ‘misstappen’ kordaat en consequent met een stevig pak slaag. Vaak was een vallend bord of glas al voldoende, of een cijfer in het rood op een schoolrapport. Een groot rekenwonder was ik niet en als onhandige kluns glipte er veel uit mijn handen. Ze barstte dan uit in een colère, nam haar klomp of schoen, ging schrijlings over me zitten en sloeg. Haar harde slagen afweren, was het enige wat ik kon doen. Ze sloeg tot haar woede enigszins bekoelde. Er volgden extra straffen: “Zonder eten uw bed in.” Of: “Geen tv voor u. Een hele week om zeven uur in uw nest.”
Uit schrik voor wat me thuis te wachten stond, vervalste ik een handtekening op een rapport. Het zag er vreselijk knullig uit en ik liep snel tegen de lamp. Die avond ging ze in overdrive.
Vader liet begaan. Als hij van de fabriek terugkwam, kreeg hij een uitvoerig relaas van wat ik die dag had uitgespookt. Soms eiste ze van hem dat hij haar werk overdeed. Hij sloeg dan pro forma: minder hard en minder raak.
Soms was ik ziek en dan veranderde ze in Florence Nightingale. Ze vertroetelde me en op die momenten leek ze de liefste moeder van de hele wereld.
In het tweede jaar van de humaniora hield het slaan abrupt op, nadat ik met een gehavende neus op school verscheen. “Van de trap gevallen”, was mijn excuus.
Ach, misschien was ik wel een vreselijke kleine etter of een onhandelbaar joch. Ik was een jaar of zes toen moeder bij de huisdokter haar beklag over mij deed. De weldoorvoede man zat in zijn keurig kostuum aan de keukentafel, de stethoscoop bungelend over zijn buik. “Misschien moet je eens een zweepje proberen”, adviseerde hij haar. “Leg wat knopen in een touw.” Een tijdlang lag het zweepje op doktersvoorschrift op de hoge keukenkast. Daarnaast stond de bokaal met levertraan voor de dagelijkse eetlepel. Naast haar woede, handen, schoenen en klompen, vreesde ik die twee dingen het meest.
It never happened
“Toen onze Jan pas geboren was, leek hij net een aap.” Ik heb drie zonen, inmiddels twee prille dertigers en één late twintiger. Toen zij pas geboren waren, waren ze de mooiste baby’s op aarde. Door zelf kinderen te krijgen, begreep ik nóg minder van al dat ouderlijk geweld. De relatie met mijn ouders kwam nooit meer echt goed. Moeders zestigste verjaardag eindigde in een knallende ruzie over ‘de tijd van toen’. In haar herinnering leek alles gewist.
Een paar jaar lang kwam ik er niet meer over de vloer. Een paar jaar lang knaagde het schuldgevoel. Ik herstelde het contact, maar niet veel later ging ik compleet onderuit. Eind 2004 belandde ik in een depressie van hier tot in Tokio. Mijn huisgenoten, antidepressiva en een psychiater hielpen me uit de put.
“Ga met je ouders praten over wat er gebeurd is”, zei de psychiater. “Het kan inzicht brengen.” Zij luisterden en leken uit de lucht te vallen. Alsof het geheugen van mijn moeder selectief gewist was. Misschien had ze heel af en toe wel eens een pedagogisch tikje uitgedeeld, maar zeker niets meer. Mijn vader waste zijn handen in onschuld. Nooit had hij er iets van gemerkt. Nooit. It never happened. Maar ondanks al mijn ‘valse’ aanklachten, werden ze toch niet boos.
Een tijdlang geloofde ik dat ik met het ouderlijk geweld uit mijn jeugd ‘afgerekend’ had. Maar op de meest onverwachte momenten halen de demonen me in. Als ik naar Hilde Van Mieghems eerste reeks Als je eens wist kijk. Als ik twee progressieve partijvoorzitters op Terzake hoor bakkeleien over kindermishandeling. Als iemand me een horrorverhaal vertelt over een kind in lockdown bij een gewelddadige (stief)ouder. Dan krimpt mijn maag samen en sluipt er een overweldigende droefheid bij me naar binnen.
“Na zoveel jaren in problematieken zoals kindermishandeling ondergedompeld te zijn, kan ik geen geweld in films meer zien”, bekent Peter Adriaenssens. Het klinkt bizar genoeg als een troost. “Ik word ziek van verzonnen geweld”, zegt hij. “Films bulken daarvan. Mijn dochter en haar man zijn allebei acteurs. Zij weten dat. Mijn schoonzoon zegt dan: ‘Peter, ik ben aan het repeteren voor een stuk waarnaar jij beter niet komt kijken.’”
We lachen de spanning weg.
Toen tijdens die eerste lockdown alle scholen dicht waren en we verplicht werden opgehokt, dacht ik vaak: hoe moet dit nu zijn voor kinderen met gestresseerde gewelddadige ouders? Die gedachte ontredderde me. “Nee, die maakte je kwaad”, corrigeert Peter Adriaenssens. “Kwaadheid is de moeilijkste emotie voor wie zelf mishandeld is. ‘Ze waren weer kwaad.’ Jij hebt nooit een goede manier geleerd om kwaad te zijn, want dat bracht je in gevaar. In deze tijden van lockdown krijgen Vertrouwenscentra Kindermishandeling tot 20 % meer meldingen dan normaal.” Ik huiver. “Maar niet al die meldingen ontsporen tot zware gevallen van mishandeling”, relativeert hij. “Nederlandse onderzoekers wijzen erop dat vandaag heel veel volwassenen onder zware stress gebukt gaan. Ze moeten thuiswerken en tezelfdertijd op hun kinderen letten die online aan het studeren zijn. Ouders die in gewone omstandigheden nooit over de rode lijn gaan, doen dat nu wel. Van zodra alles terug begint te normaliseren, zijn zij wellicht de eersten om te beseffen dat ze te ver gingen.”
Een beschuldigende vinger helpt hen niet veel verder? Peter Adriaenssens: “Nee, naar hen moeten we de hand uitsteken. Niet om ze naar een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling te sturen, maar om hen er op te wijzen dat ze er zeker iets aan moeten doen. Het is belangrijk dat we daders de kans geven om te erkennen dat ze over de schreef gegaan zijn. Want het maakt een enorm verschil als vader of moeder een paar weken later tegen de kinderen durft te zeggen: ‘Ik had niet zo uit mijn krammen moeten schieten, ook al had ik het toen niet gemakkelijk.’ Vroeger geraakten de daders er altijd mee weg. Nu proberen we de slachtoffers erkenning te geven. Maar het blijft moeilijk om daders tot het inzicht te brengen zich te laten helpen. Ze hebben schrik om in een procedure terecht te komen, gestraft te worden en zo hun reputatie om zeep te zien gaan.”
Levenslang
Ik ben 57 en de laatste jaren groeit het onbehaaglijke gevoel dat ik ‘levenslang’ gekregen heb. Toen ik dat vorig jaar op die maandagavond tijdens dat interview tegen Peter Adriaenssens en Hilde Van Mieghem zei, reageerde mede-ervaringsdeskundige Hilde fel. “Ik verzet mij met hand en tand tegen dat vonnis van levenslang”, zei ze. “Dan kan ik er net zo goed zelf een einde aan maken.” Ik begrijp dat zij zich daartegen verzet en ik probeer dat ook, maar het lukt niet echt. Ook niet bij haar vermoed ik, want ze voegde er meteen aan toe: “Wel levenslang is die diepe eenzaamheid. Die gaat nooit helemaal weg.”
Die levenslange strijd met dat verleden, is volgens Peter Adriaenssens typisch voor ‘verstandige kinderen’. Het klinkt als een schrale troost. “Je verstand laat geen simpele oplossingen toe”, zegt hij. “Dat maakt een groot verschil. Je hebt geen boodschap aan sussende berichten als: ‘Denk aan de toekomst’ of: ‘Wees positief.’ Tijdens de adolescentie leren de emotionele zone en de wijsheidszone in je hersenen evenwichtig samenwerken. Als het emotiecentrum in de jaren daarvoor heel zwaar getriggerd geweest is, blijft het altijd moeite kosten om dat terug tot rust te brengen. Het intelligente centrum in je brein kún je niet tot een machtsovername dwingen, hoe graag je dat ook zou willen. Sommigen beweren dat ze nooit meer denken aan wat hen als kind overkwam. Zij hebben recht op die oplossing, al weet ik niet of ze beter af zijn door die deur naar het verleden radicaal te sluiten. Want zo gooien ze ook andere deuren dicht. Van hun kinderen hoor je dan vaak: ‘Over papa’s jeugd mogen we nooit praten. Ik weet niets van mijn vader.’”
Een beetje verstand hebben, kan dus pijn doen. “Maar dan volgt er vaak ook post traumatic growth (PTG)”, zegt Adrianssens. “Vrienden zullen dan sneller in jou een luisterend oor herkennen. Onbewust voelen ze aan dat jij iets ernstigs hebt meegemaakt, en ze vertellen hun traumatische verhaal aan jou. PTG wil zeggen dat jij in het zijspoor van die pech positieve talenten ontwikkeld hebt. Je kan luisteren en begrip opbrengen voor de nood en problemen van anderen. Door die talenten verder te ontwikkelen, help je jezelf ook verder.”
Soms twijfel ik aan mezelf en is het alsof de waanzin om de hoek loert. Blaas ik mijn herinneringen op? Maak ik van een welverdiende oorveeg een obese olifant? Gaat mijn fantasie met mijn verstand aan de haal? Is er eigenlijk ooit wel iets gebeurd?
IJdele hoop
Mijn vader stierf in januari 2009. Ik voelde geen rouw of verdriet. Behalve schuldgevoel omdat ik niets voelde, voelde ik niets. “Dat komt nog wel”, dacht ik. Maar tot hiertoe kwam het niet.
Moeder leeft nog. Heel lang bezocht ik haar plichtsbewust om de paar weken. Een jaar geleden brak ik na een incident totaal met haar. Nu knaagt opnieuw dat schuldgevoel. Niet omdat ik met haar brak, maar uit een soort van medelijden, want ze is oud en ziek. Misschien knaagt het ook omdat ik blijf hopen dat ze ooit zal toegeven: “Wat er vroeger gebeurd is, was niet oké.” Al is dat wellicht ijdele hoop.
“Het verschil is immens als de dader de uitgestoken hand van het slachtoffer aanvaardt”, zegt Peter Adriaenssens. “Kinderen bij mij in de praktijk zeiden soms: ‘Ga maar praten met moeder. Je overtuigt haar toch niet.’ In het begin dacht ik: ‘We zullen wel eens zien. Ik heb daar een opleiding voor gevolgd.’ Om vervolgens te ondervinden dat die kinderen tientallen, nee honderden keren vergeefs hadden geprobeerd. En dat het inderdaad niet veel zin had om als therapeut te zeggen: ‘Ik zal wel eens met je moeder gaan praten.’ Op een bepaald moment kun je dan als kind van die ouder tot het weloverwogen besluit komen: ‘Ik heb alles gedaan om haar of hem te bereiken. Ik verbreek nu alle banden.’ Innerlijk heb je dan al veel eerder afscheid genomen.”
Die banden zijn verbroken, maar nu is er de angst voor wat er met mij zal gebeuren als ze sterft.
Erover schrijven is volgens Peter Adriaenssens geen slecht idee. “Want je beschrijft het dan voor de volgende generatie. Het is goed om na te denken over waar het bij jou misging. Je vraagt je af waarom jouw moeder over de schreef ging, kijkt terug naar je verleden, naar wat jij hebt meegemaakt en je pogingen om het te verwerken. Jouw kinderen moeten dan niet meer vanuit het onbekende starten. Het is goed dat ze weten wat jou overkomen is.”
© Jan Stevens