‘Discotheek Carré bleef een onneembare vesting voor mijn vrienden en ik’: Ish Ait Hamou schrijft verdoken racisme van zich af
Met De theorie van ‘de 1 of 2’ schreef bestsellerauteur Ish Ait Hamou zijn meest persoonlijke boek ooit. Geen roman, maar een essay over de impact van verdoken racisme tegen Vlamingen met Marokkaanse roots van zijn generatie. “Deze tekst op papier zetten, was zeer emotioneel”, zegt hij. “Erover praten zoals nu ook.”
Ish Ait Hamou twijfelde lang of hij De theorie van ‘de 1 of 2’ zou publiceren. “Voor mij zijn de soms verwarrende levenservaringen die ik beschrijf belangrijk, maar hebben anderen daar ook iets aan?”, vroeg hij zich af. “Maar al schrijvend groeide het inzicht dat ik mijn eigen verwarring ook herkende in het gedrag van vrienden en generatiegenoten.”
U begon aan De theorie van ‘de 1 of 2’ tijdens corona?
Ish Ait Hamou: “Plots was er die zee van tijd. Ik schrijf ontzettend graag; altijd is dat een zoektocht naar moeilijk verwoordbare onderwerpen en gevoelens. Ik begon te graven naar datgene wat ik vaak had ervaren: dat gevoel van angst en frustratie waar ik niet meteen de vinger op kon leggen. Dat zat er al héél lang en nu weet ik ook hoe dat komt: het maakt integraal deel uit van mijn generatie.”
Wat uw ‘theorie van ‘de 1 of 2’’ precies is, legt u in uw essay heel mooi uit aan de hand van uw wedervaren als achttienjarige in discotheek Carré in Willebroek.
“Dat is het bijna klassieke verhaal van de nachtclub waar je als jongen met Marokkaanse roots niet binnen mag. Mijn theorie gaat niet over ergens niet toegelaten worden, maar over hoe zoiets aan de basis ligt van conflicten en moeilijke verhoudingen binnen de Marokkaanse gemeenschap. Toen de buitenwipper mij die eerste keer tegenhield, vond ik dat afschuwelijk. Na een tijd ebde dat gevoel weg.
“Mijn vrienden en ik hielden van hiphop; het was de muziek waarop ik als veertienjarige in de Brusselse Ravenstein-galerij leerde dansen. Dj’s en graffitiartiesten maakten hiphop en rap bij ons populair en ook dancing Carré speelde daar een belangrijke rol in. Het was onze droom om ooit in die muziektempel van onze favoriete beats te kunnen genieten. Elke zondagavond trokken we ernaartoe; elke zondagavond voelden we de hand van de buitenwipper op onze borst: ‘Je mag niet naar binnen.’”
Dit speelt zich niet in de vroege jaren 1970 af, maar rond 2005?
“Ja. Op zulk een zondagavond mochten er altijd maximum twee Marokkanen wél binnen. Ik kan me echt niet herinneren dat het er ooit meer waren: eén of twee kreeg een symbolisch toegangsticket. Maar wat betekende dat voor de vrienden van de ‘uitverkorenen’ die níet mee naar binnen mochten? Dat moet toch erg frustrerend geweest zijn?”
Die bewuste zondagavond ging tot uw grote verbazing en vreugde de deur voor u open. Uw vrienden bleven de rest van de nacht geduldig wachten op de parking.
“Dat kwam omdat er een soort van verbond was tussen ons. Als we in een parkje samenkwamen om te sporten of dansen, droomden we altijd luidop over dat magische bezoek aan de Carré. We tekenden toen een denkbeeldig contract: ‘Als ik binnen geraak, zorg ik ervoor dat we er allemaal binnen geraken.’ Dat is mijn theorie van ‘de 1 of 2’: die één of twee jongens van Marokkaanse origine die het halen, proberen ervoor te zorgen dat de rest volgt. Want de verwachting is: ‘de uitverkorene’ zal de realiteit van alle andere leden van de groep veranderen.”
Eenmaal binnen in de Carré was het eerste wat u deed: aanschuiven om een lidkaart te pakken te krijgen.
“Er stond een gigantische rij. De dancing zag die avond zwart van het volk. Een van dé manieren van buitenwippers om ons de toegang tot een discotheek te weigeren, was: ‘Heb je een lidkaart?’ Ik mocht van mijn vrienden gaan genieten, op voorwaarde dat ik die lidkaart regelde. Want die kon er misschien voor zorgen dat ze de volgende zondag in mijn kielzog mee konden naar binnenglippen. Tegen dan was ik immers lid van de club, een ‘habitué’, ‘één van hen’. Mijn vreugde was dan ook groot toen ik die zwarte lidkaart te pakken had. Voortaan maakte ook ik deel uit van een elite, van zij die goed genoeg bevonden waren om te worden toegelaten.
“Ik hoorde mijn favoriete muziek haarscherp uit de boxen knallen. De feestende en dansende mensen zagen er onder de spots prachtig uit. Maar het schuldgevoel begon te knagen, want de jongens zaten op de parking in de auto te wachten. Zonder hen geraakte ik niet naar huis; ik had geen rijbewijs. (lacht) Toen ik ze rond vier uur ’s nachts wakker maakte en mijn lidkaart toonde, waren ze dolenthousiast. Hun kansen om de volgende keer ook op de glimmende dansvloer te staan, leken aanmerkelijk gestegen.”
Alleen: eens u die lidkaart had, ging u niet meer naar Carré.
“Nee. Ik was er gewend aan geraakt om nooit toegang te krijgen. Nu het wel kon, sloeg de angst me om het hart. Die ene zondagavond had ik even geproefd van wat er allemaal als clublid mogelijk is. Maar hoe dichter de volgende zondag naderde, hoe banger ik werd. Wat als de buitenwipper me opnieuw tegenhield en mijn lidkaart in beslag nam? ‘Sorry meneer, het was een misverstand.’ Zou ik niet beter die lidkaart voor mezelf houden, om op een andere dag in de week op mijn eentje te gaan feesten? Want van één ding was ik zeker: ondanks mijn lidkaart ging de buitenwipper ons nooit allemaal samen binnenlaten. Het was één of geen. Ik werd steeds onzekerder over mijn eigen positie. Ik had ontzettend veel geluk gehad en durfde niet nog eens het noodlot tarten.
“Ik wist gewoon dat het elke zondagavond bij ‘1 of 2’ zou blijven en dat ze geen ‘3de, 4de of 5de’ van ons zouden toelaten. De Carré was gedoemd om een vrijwel onneembare vesting te blijven, een exclusieve plek met geen ruimte voor jongens en meisjes zoals wij. Voor de wachtenden met een witte huidskleur opende de buitenwipper dan weer met veel plezier de toegangspoort tot de danstempel. Voor hen was de Carré allesbehalve een exclusieve, ontoegankelijke plek, maar gewoon deel van hun publieke domein.”
Uw ervaringen in de Carré en uw theorie van ‘de 1 of 2’ is de collectieve ervaring van uw generatie, van de dertigers en prille veertigers met Marokkaanse roots die geboren en getogen zijn in Vlaanderen?
“Dat denk ik wel. Mijn ouders kwamen ongeveer veertig jaar geleden naar België. Ik zag hier het levenslicht. Mijn broer Monir is negen jaar ouder en werkt als acteur; zijn ervaringen lopen gelijk met de mijne. Ik liet mijn essay lezen aan journalist en literatuurwetenschapper Warda El-Kaddouri. Ze is een paar jaar jonger. Ook zij herkende zich erin, maar merkte op: ‘Mijn leeftijdsgenoten zullen elkaar meer steunen dan de jouwe.’
“De jongens en meisjes van mijn leeftijd waren onwetender dan Warda’s leeftijdsgenoten. Zij praten met elkaar en wisselen informatie uit. Bij ons regeerde de angst en de schaamte. We zaten op ons eigen eiland en moesten alles zelf uitpluizen. Dat had veel te maken met hoe onze ouders zich tegenover ons gedroegen. Ze vertelden ons amper iets over de weg die zij hadden afgelegd. Daardoor bleven wij onwetend over hoe we ons best doorheen deze maatschappij konden manoeuvreren. Hoe meer generaties van Belgen met Marokkaanse roots er zullen volgen, hoe meer er verteld zal worden en hoe meer literatuur er geschreven zal worden. Hoe meer mensen hun ervaringen delen, hoe duidelijker je plek in de samenleving wordt.”
U schrijft: ‘Weinig broers en zussen van mijn generatie weten hoe ons verhaal als gemeenschap hier is gestart. En ik heb het dan niet over dat bilaterale migratiepact dat zestig jaar geleden tussen België en Marokko werd getekend om werkkrachten naar hier te brengen. Ik heb het niet over hoe onze ouders in rijen stonden om als vee gekeurd te worden om dit land economisch op te bouwen. Ik heb het over de persoonlijke, emotionele reis van onze ouders.’ Ook bij u thuis werd daar nooit over gesproken?
“Nee, tot ik met mijn vader voor het eerst naar zijn geboortedorp in het zuiden van Marokko reisde. We trokken in 2015 samen naar daar om research te doen voor mijn roman Cécile. Zo lang heeft het dus geduurd vooraleer hij me in zijn ziel liet kijken.
“Als opgroeiende jongen vond ik het heel moeilijk om de momenten dat het niet goed met me ging met mijn vader te delen. Natuurlijk kenden we de verhalen over de bijzondere, moeilijke weg die onze ouders hadden afgelegd. Dat maakte het er niet eenvoudiger op om tegen vader te zeggen: ‘Ik word gepest op school.’ Want in vergelijking met zijn heldendaden om een nieuw leven in het buitenland op te bouwen, leken mijn emotionele problemen peanuts. Wij zagen onze ouders echt als superhelden.”
Terwijl veel autochtone Belgen hen zagen als ‘gastarbeiders’ en vreemden.
“Zoals zo vaak is het ook hier een kwestie van perspectief. Sommige autochtone Vlamingen zien de generatie van mijn ouders inderdaad als vreemdelingen, terwijl anderen haar naar waarde schat omdat zij hun geschiedenis kennen. Ze weten wat de bijdrage van onze ouders was aan de economische opbouw van dit land. Zij beschouwen hen niet als vreemden, maar zien hen óók als helden. Ze erkennen de opofferingen in de mijnen en fabrieken.
“In mijn vaders dorp in het Atlasgebergte wonnen onze gesprekken als vanzelf aan diepgang. Vanuit dat afgelegen dorp vond hij op jonge leeftijd in een nabijgelegen stad werk als koerier in een kleine boekhandel. Dat verhaal raakte me als schrijver. Via zijn werk kon hij een paspoort bemachtigen om naar Europa te reizen. Eerst naar Frankrijk, waar hij op een dag hoorde dat er werkkrachten gezocht werden voor de hoogovens van Forges de Clabecq in het Vlaams stadje Vilvoorde. Hij verhuisde naar hier, werkte keihard en kocht na een tijd een rijtjeshuis. Tijdens een zomervakantie in Marokko leerde hij mijn moeder kennen. Ze trouwden en stichtten in Vilvoorde een gezin; ik ben de jongste van vier.
“Vader en moeder maakten hun droom van een beter leven waar, alleen was er nooit een volledig uitgetekend plan. Ze gingen deels mee met de flow. Ik hoor dat ook van andere oudere mensen in onze buurt. Dromen van een plek die groter is dan die waar je geboren bent, is heel menselijk. Ooit geloofde ikzelf dat vader en moeder een masterplan hadden. Intussen weet ik dat hun reis maar half beredeneerd was.”
Had u een duidelijk plan? Ik las dat u er al heel vroeg van droomde om filmmaker te worden.
“Ik wou toen veel, wellicht té veel. Ik was zoekende. Het maken van een film breng ik nu, samen met mijn broer Monir, in de praktijk. We zijn volop bezig met het inblikken van BXL; ik kom net van de shoot hier in de straten van Brussel. Het is best pittig, maar ook heel leuk.
“BXL vertelt het verhaal van twee broers. De oudere is een vechtsporter en beoefenaar van mixed martial arts (MMA). Hij wordt uitgenodigd om naar Amerika te gaan. Zo wordt hij voor zijn gemeenschap een teken van hoop. In BXL zoeken we uit wat dat voor hem, zijn kleine broer en zijn buurt betekent.”
Hij wordt een 1?
“Precies. Europeanen namen veel denkbeelden van de Amerikanen over, zoals ‘dream big’. Volgens die American dream kan iedereen het tot president van de VS schoppen. Ik schreef en regisseer de film samen met Monir. Wij vragen ons af: is het najagen van die grote droom altijd wel zo verantwoord? Is het voor sommigen misschien niet beter om in hun leven het status-quo na te streven? Want als ze hun grote droom niet halen, vallen ze zeer diep. Moet iedereen wel zo groot dromen? Velen hebben geen vangnet als het misgaat. Hoe verantwoord is het dat de maatschappij ‘groot dromen’ zo sterk aanmoedigt? Wie geen grote droom koestert, wordt immers vaak weggezet als mislukkeling, een loser. Wij zeggen ‘hamdulillah’: wees blij met wat je hebt.”
‘BXL’ wordt een Brusselse film?
“We draaien hem integraal in Brussel, de oudste en de jongste samen. (lacht) Met een beetje geluk is BXL in het najaar van 2024 in de bioscoop.
“Het is best boeiend om deze film samen met mijn broer te maken. Monir liep school in ‘Ecole 39’ in Haren en groeide bij wijze van spreken in Brussel op. Eigenlijk was ook ik voorbestemd om een Brusselse ket te worden. Maar door een speling van het lot belandde ik in Vilvoorde op de banken van een Nederlandstalige basisschool. Net toen ik aan mijn schoolcarrière moest beginnen, werd de schoolbus naar Haren afgeschaft. Mijn vader werkte in ploegen en mijn moeder had geen rijbewijs. Ze konden me dus niet elke dag naar Brussel brengen. Mijn oudere broers namen de lijnbus en de kleintjes, ik en mijn zus, wandelden elke dag naar de school vlakbij.
“Onze ouders geloofden lang, zoals veel van hun generatiegenoten, dat ze ooit zouden terugkeren naar Marokko. Daarom stuurden ze hun kinderen liefst naar het Franstalig onderwijs. Want met Nederlands kun je in Marokko niets aanvangen. Dankzij de afgeschafte subsidie voor de schoolbus naar Haren ben ik nu Nederlandstalig. (lacht)”
Uw broer Monir spreekt geen Nederlands?
“Nee, onze wereldbeelden verschillen drastisch van elkaar. Hij is volledig mee met wat er op cultureel vlak leeft in Brussel en Wallonië. Mijn focus ligt op Vlaanderen. We gunnen elkaar nu een blik in onze leefwerelden. Dat is echt heel interessant. We leren veel van elkaar.
“Monir weet niet hoe het was en is om op een Vlaamse schoolbank te zitten. In de jaren negentig stond de diversiteit in Brussel al véél verder dan in Vilvoorde en de rest van Vlaanderen. Na het middelbaar trok Monir naar Namen, waar hij verder ging studeren. In het Franstalige deel van België is hij nu een bekend acteur, regisseur en scenarist.
“Onze film BXL is een tweetalig project, met sommige personages die Nederlands praten en andere Frans. De filmcrew is gemengd; zo brengen wij Vlaanderen, Brussel en Wallonië dichter bij elkaar. (lacht)”
U werd eerst een succesvol danser, later een succesvol schrijver en draait nu BXL. Komt al die ambitie voort uit uw streven om ‘een lidkaart’ voor deze samenleving te bemachtigen?
“Zeker. Uw kinderen zijn dertigers, misschien herkent u vanuit uw autochtoon perspectief een gelijkaardige drive bij hen. Als jongere wil je eerst en vooral gezien worden. Vaak doen we dingen niet in de eerste plaats uit passie, maar om aandacht te trekken. Of omdat je verlangt naar de status van ‘man of vrouw die het gehaald heeft’; je wilt de held zijn en streeft er zo graag naar om nummer één te worden. Voor een kind van allochtone ouders is die drive wellicht nóg sterker. Want dan start je met een lager zelfbeeld. Van op de schoolbanken tot heel laat in ons volwassen leven, zien, horen en voelen we de boodschap uit de samenleving: een goede ‘vreemdeling’ is een succesvolle ‘vreemdeling’.
“Mijn allochtone generatiegenoten belandden als kind op school bijna automatisch in de lagere studierichtingen. Op school konden we de beste van de beroepsklas zijn, maar de richting Latijn leek voor ons niet weggelegd. Op mijn school zag ik mijn theorie van ‘de 1 of 2’ in de praktijk: er zaten maar 1 of 2 scholieren met allochtone roots in de moderne humaniora of Latijnse richtingen. Er was maar 1 Marokkaanse leerkracht, de islamleerkracht. Op verjaardagsfeestjes van witte leerlingen werden er maar 1 of 2 Marokkaanse kinderen uitgenodigd. Er waren maar 1 of 2 Marokkaanse leerlingen wiens ouders voldoende geld hadden om de sneeuwklas te betalen.”
Wat is daar de oorzaak van? Vooroordelen bij leerkrachten en CLB’s?
“Voor alle duidelijkheid: ik weet niet of het vandaag nog even uitgesproken is als ‘in mijn tijd’, maar iedereen kampt met vooroordelen. De eerste stap is dan inderdaad om te erkennen dat we allemaal last hebben van die blinde vlek. Iedereen ziet kleur; dat kan niet anders dan invloed hebben in je handelen. Van zodra je je daar bewust van bent, kun je daar beter tegenin gaan.
“Als het bij ons op school misging met een leerling, was dat altijd omdat hij ofwel dom of lui was, ofwel gedragsproblemen had. Gelukkig evolueerde het onderwijs en wordt er vandaag gesproken over dyslexie en leerstoornissen. Het is goed dat we ‘dom en lui’ achter ons lieten en rekening houden met onder andere de thuissituatie van kinderen.
“Ik was een jaar of twaalf toen ik begon te dansen. De meisjes vonden het leuk en zo trok ik de aandacht. (lacht) Ik speelde in die tijd ook basket en voetbal. Elke dag van de week was ik daarmee bezig. Niet omdat ik van mezelf vond dat ik zo’n groot talent had om te dansen of te basketten, maar omdat ik er goed in wou worden. Ik wou mezelf bewijzen. Met het dansen lukte dat wonderwel. Mensen reageerden: ‘Oh! Wow!’ Dat gevoel van erkenning bleef hangen. Later ontdekte ik de ware diepte van dans en ontwikkelde er een persoonlijke relatie mee. Maar de eerste jaren was het een zoektocht naar reacties van bewondering van anderen. Dat was gewoon heel fijn.
“Filmmaker worden, was dan weer mijn echte jongensdroom. Ik lag dan in mijn bed en beeldde me een verhaal in. Ik had alleen niet de middelen om die droom werkelijkheid te laten worden.”
Dus werd u schrijver. In uw essay schrijft u dat een literaire bijlage van een krant geen aandacht wou schenken aan uw eind 2019 verschenen roman Het moois dat we delen met als argument: ‘Ish is niet echt Vlaamse literatuur.’
“Een journalist interviewde me over mijn boek. Ze maakte geen deel uit van de literaire redactie en had niet veel met literatuur, maar wou me toch heel graag spreken over Het moois dat we delen. Achteraf vertelde ze me dat ze van een boekenredacteur gehoord had dat die betwijfelde of mijn romans wel Vlaamse literatuur zijn.”
Wil dat dan zeggen dat een deel van de huidige Vlaamse literaire scene vindt dat u er als Vlaamse schrijver met Marokkaanse roots niet bij hoort?
“Ik ken de context natuurlijk niet waarin de redactie van die literaire bijlage tot het besluit kwam om geen aandacht aan mijn boek te schenken. Maar ik kreeg dat zinnetje wel te horen.
“Ik schreef mijn door een Vlaamse uitgever gepubliceerde roman in het Nederlands, met een verhaal dat zich afspeelt in een Vlaams stadje met Vlaamse personages. Ik, de schrijver, ben geboren en getogen in het Vlaamse stadje Vilvoorde. Wat is Het moois dat we delen dan wél als het geen Vlaamse literatuur is?”
Over welke literaire bijlage van welke kwaliteitskrant hebben we het nu?
“(aarzelt) Nee, dat zullen we nooit weten. (lacht) Ik beschreef die anekdote niet om die krant met de vinger te wijzen, maar om wat die zin met me aanrichtte en waar die me naartoe leidde. ‘Ish is niet echt Vlaamse literatuur’ schudde mijn identiteit hevig dooreen en raakte me midscheeps.
“Ik sprak erover met mijn vader. Hij voelde hoe de afwijzing van de krant me ongelukkig maakte. Dat vond hij erg, maar hij had het minder lastig met de inhoud van die afwijzing. Hij zag het als een obstakel waar ik gewoon overheen moest springen. Terwijl het voor mij een berg was die ik misschien wel kon beklimmen, maar die er altijd zou blijven staan, ook voor degenen die na mij komen. ‘Ach, wat maakt het uit?’, zei hij. ‘Mensen lezen je graag.’ Natuurlijk heeft ook hij gelijk. Mijn vader en ik keken ernaar vanuit een ander perspectief. Omdat zijn reis zo enorm groot was, hecht hij minder belang aan dat zinnetje en de mentaliteit die erachter schuilgaat. Hij weegt zulk een zinnetje af aan het vertrek uit zijn geboortedorp; ik aan alles wat ik hier meemaakte. Ik besefte: mijn vader zal mij nooit volledig begrijpen en ik hem niet.
“Vandaag heeft ‘Ish is niet echt Vlaamse literatuur’ niet langer impact op me. Ik hoorde in mijn leven al zoveel varianten op de riedel ‘Jullie zijn geen echte Vlamingen/Belgen’, of ik succes met iets had of niet maakte niet uit.”
Toen in 2018 Knack-hoofdredacteur Bert Bultinck in een opiniestuk schreef dat ‘racistische stereotypen diep in het Vlaamse DNA zijn ingebakken’, werd hij overladen met pek en veren. Misschien had hij gewoon gelijk?
“Die onderhuids sluimerende discriminatie is vooral vermoeiend. Ze maakte me numb, ze verdoofde me. Gelukkig voor mezelf, hoor. Meer dan dertig jaar zat ik in die realiteit, tot het op was. Dat was dus in 2019, in de nasleep van Het moois dat we delen. Toen besloot ik: ik mag me er niet langer op focussen, want anders raakt mijn tank helemaal leeg. Dus kies ik nu doelbewust waar ik wel en niet wil zijn, en met wie. Ik ben intussen vader van drie kinderen, waardoor ik een nieuwe werkelijkheid binnenstapte. De marathon om erbij te horen, zegde ik vaarwel.”
U wilt niet langer de 1e of 2e zijn?
“Nee. Ik ben er ook mee gestopt om per se te willen binnen geraken in een symbolische Carré. Het klopt natuurlijk dat ik als succesvol schrijver sowieso in een paar Carré’s zit. Maar ik voel geen behoefte meer om lidkaarten van andere Carré’s te bemachtigen.”
Is die behoefte om als 1e of 2e ook een 3e, 4e of 5e mee binnen te krijgen, ook verdwenen?
“Nee, die is er nog steeds. Ik heb geen angst meer om iets te verliezen. Daarom probeer ik nu wél zoveel mogelijk mensen mee te krijgen, als de omstandigheden meezitten. Als het mislukt, heb ik daar geen schuldgevoelens meer over. Ik ben maar wie ik ben. Ik doe mijn best, al schiet ik soms te kort.
“Vroeger hoorde ik voortdurend: ‘Je bent een brugfiguur, Ish.’ Na een tijd begon ik dat zelf ook te geloven. In mijn hoofd groeide de gedachte: ‘Ik kan de wereld veranderen!’, want iedereen zei: ‘Wat jij nu doet, is zo goed.’ Met als gevolg dat ik al mijn energie investeerde in mijn rol als ‘brugfiguur’. Ik begon te geloven dat ik als 1 of 2 écht de samenleving kon veranderen. Dat zal me nooit lukken, weet ik nu, wat niet wil zeggen dat ik geen bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de samenleving. Doe wat je kan, wanneer je het kan.
“Een vriend vertelde me eerder vandaag dat hij een intens gesprek met zijn vader gevoerd had over diens reis van Marokko naar België. ‘Als ik er nooit zelf met vader over begonnen was, had ik daar nooit iets over geweten’, zei hij. Dat klonk zeer herkenbaar; Marokkanen zijn gesloten boeken. Mijn vader is ook zo: wanneer hij er niet meer is, zal ik nooit nog toegang krijgen tot sommige verhalen die alleen hij kent. Wellicht houdt hij ervaringen voor zich waar anderen veel van kunnen leren. Alleen zullen we dat nooit weten. Voor mijn eigen kinderen wil ik het anders doen; ik wil iets tastbaars achterlaten dat dieper graaft en blijft bestaan. Ook daarom schreef ik dit boek.”
Ish Ait Hamou, De theorie van de 1 of 2, Manteau, 80 blzn., 18,50 euro
Bio
Ish Ait Hamou
- Geboren op 9 april 1987 in Vilvoorde
- Raakte als kleine jongen geïnteresseerd in breakdance door de moves van Michael Jackson en de muziek van Run DMC
- Werd in 2005 choreograaf bij het Duitse sportmerk Adidas
- Raakte bekend bij het grote publiek als choreograaf en jurylid bij het VTM-programma So you think you can dance (2009-2015)
- Debuteerde in 2014 als schrijver met de roman Hard hart, gevolgd door Cécile (2015), Als je iemand verliest die je niet kan verliezen (2016) en Het moois dat we delen (2019)
© Jan Stevens