1942
De kroon op het werk, zo beschouwt Herman Van Goethem, historicus en rector van de Universiteit Antwerpen, zijn boek 1942. Daarin beschrijft hij hoe in 1942 de Antwerpse burgemeester Leo Delwaide welwillend meewerkte met de Duitse bezetter. ‘Hij “stak over”, maar enkel binnenskamers, in de dossiers en binnen de veilige muren van zijn kantoor.’
In 1942 richt Herman Van Goethem zijn focus op Antwerpen in dat oorlogsjaar. ‘Veertien jaar onderzoek naar collaboratie en verzet komen erin samen.’ Met oog voor detail en nuance schetst hij het leven in de Antwerpse ‘Jodenwijken’ van dag tot dag. 1942 was het jaar van de razzia’s: massaal veel Joden werden uit Antwerpen gedeporteerd, met hulp van het stadsbestuur en de politie. Maar het was ook het jaar waarin vanaf november de oorlogskansen én de geesten van de ‘gewillige gezagsdragers’ kantelden.
In 1942 sluipt ook de familiegeschiedenis van Herman Van Goethem binnen, met de zoektocht naar een collaborerende grootvader die daar nooit spijt over betuigde.
1942 is een heel persoonlijk boek geworden.
Herman Van Goethem: Dat heeft ook te maken met de vorm; die is ongewoon. Ik koos ervoor om in de tegenwoordige tijd over een jaar uit het verleden te schrijven. Gaandeweg merkte ik dat dat werkte. Al is het een vreemde ervaring om als historicus in de tegenwoordige tijd over 1 februari 1942 te schrijven: ‘Vandaag sneeuwt het opnieuw, de straten liggen er spekglad bij.’
U levert daar op een bepaald moment commentaar op. Zo schrijft u: ‘Is dit een roman? Gevangen in mijn boek, zo voel ik me.’
Van Goethem: Door die tegenwoordige tijd werd ik ‘medeplichtig’. Soms lastte ik een fast forward in, over de afloop na de oorlog. Dat is meteen ook het verhaal van mijn zoektocht en zo werd ik ‘medespeler’.
In 1942 was Sonia Blumenstein een meisje van tien; in 2008 was ze eind zeventig wanneer ik haar opzocht in haar huis in Berchem. Als ik over de arrestatie op 27 januari 1942 van de achttienjarige verzetsjongen Wilfried Depret schrijf, zie ik de tranen van de hoogbejaarde Wilfried in de Pothoekstraat in Antwerpen, zoveel jaren later. ‘Empathische geschiedschrijving’ heeft natuurlijk grenzen. Een hedendaags historicus kan zich nog in de denkwereld van een mens uit de 20e eeuw onderdompelen; voor de zestiende eeuw wordt dat veel moeilijker.
Mij lijkt het zelfs voor een iets oudere historicus niet vanzelfsprekend om in de hoofden van de mensen uit dat jaar 1942 te duiken.
Van Goethem: Ik bestudeer al heel lang wat er toen plaatsvond. Ik heb me heel goed in dat jaar 1942 ingewerkt, via kranten, brieven en dagboeken. Zeer belangrijk waren de rijk gestoffeerde politiearchieven uit Antwerpen, vooral die van de zogenaamde ‘zesde’ en ‘zevende wijk’, waar veel Joodse mensen woonden en werkten. Die bronnen klinken als echo’s van de dagen van toen.
Waarom Antwerpen?
Van Goethem: In de jaren negentig voerde historicus Lieven Saerens onderzoek naar de Joden in Antwerpen. Dat resulteerde in zijn in 2000 gepubliceerde boek Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van de Joodse bevolking in Antwerpen tussen 1880 en 1944. Hij baarde toen heel wat opzien met zijn bevinding dat onder leiding van hoofdcommissaris Jozef De Potter de Antwerpse politie in augustus en september 1942 op vraag van de Duitse bezetter duizenden Joden oppakte. Dat gebeurde volgens Lieven Saerens ‘onder het toeziende oog’ van de toenmalige burgemeester Leo Delwaide.
Volgens u was dat meer dan ‘een toeziend oog’ en speelde Delwaide een actieve rol in de razzia’s, zowel bij de organisatie als de uitvoering.
Van Goethem: Dat wist Lieven Saerens in 2000 nog niet. In Antwerpen werden meer Joden opgepakt dan in Brussel en andere grote steden. Saerens verklaarde dat vanuit de ‘Antwerpse specificiteit’. Die was er zeker, maar de instelling van de Antwerpse politie tijdens de Jodenrazzia’s verschilde toch niet zoveel van die van hun collega’s in Parijs of Amsterdam. Volgens Saerens was de politiemedewerking aan de Antwerpse Jodenrazzia’s te verklaren vanuit het antisemitisme. Dat speelde een belangrijke rol, maar waren alle agenten dan antisemieten? Waarom werkte het lokale bestuur mee? Ik wou die vragen beantwoord zien. In 2005 ging ik met mijn onderzoek van start. Eerst in het FelixArchief, het Antwerpse stadsarchief. Daar dook ik in die politiearchieven met in het achterhoofd de vraag: waarom werkten politieagenten zo actief mee aan die razzia’s in de late zomer van 1942? Dus moest ik daar ook de voorgeschiedenis van kennen en besloot ik om als vertrekpunt 1 januari van dat jaar te nemen. Ik richtte mijn aandacht op de daders, de politieagenten, en kwam automatisch de slachtoffers, de Joden, tegen.
Waardoor uw onderzoek begon uit te dijen?
Van Goethem: Precies. In 2008 werd ik gevraagd om curator te worden van de Dossinkazerne in Mechelen. Mijn opdracht was om het bestaande Joodse museum uit te bouwen tot memoriaal, museum en documentatiecentrum over holocaust en mensenrechten. Ik was 50, de leeftijd waarop andere mannen een motorfiets kopen. Ik begon een museum te bouwen. (lacht) Maar zo leerde ik de slachtoffers van de naziterreur in bezet België nóg beter kennen. Vanuit de Dossinkazerne werden tussen augustus 1942 en juli 1944 ongeveer 25.500 Joden en 354 zigeuners met de trein gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau. Meer dan 10.000 Joden kwamen uit Antwerpen.
In de Kazerne Dossin had ik ook aandacht voor het perspectief van de daders. Dat was op dat moment vrij uniek in de wereld. Er kwamen zelfs collega’s uit Australië kijken hoe wij dat aanpakten. Onze aandacht voor de daders kwam niet uit de lucht vallen; in dezelfde periode verscheen bijvoorbeeld de roman De welwillenden van Jonathan Littell. Mijn passage als curator in de Dossinkazerne van 2008 tot 2012 maakt deel uit van het hele parcours dat tot mijn boek 1942 heeft geleid.
1942 is opgebouwd als een dagboek.
Van Goethem: Dat is een bewuste keuze, omdat de mensen toen niet beseften wat er hen boven het hoofd hing. In december 1941 verwachtten velen dat in het nieuwe jaar het einde van de oorlog onderhandeld zou worden. In België en Frankrijk werd dat de ‘compromisvrede’ genoemd. Koning Leopold III was daar een groot voorstander van. Maar de koning was niet de enige die zich klaar hield voor een onderhandelde vrede tussen de Duitsers en de geallieerden. Ook de Belgische regering in ballingschap hield rekening met de mogelijkheid van een ‘vlugge vrede’. Die sluimerende gedachte verklaart ook waarom sommige Antwerpse Joden soms zeer merkwaardige beslissingen namen. Zo is er de diamanthandelaar Isaac Lichtenbaum die net als zijn Joodse collega’s verplicht diamanten moest inleveren bij de Duitsers. Die inbeslagnames waren onvervalste rooftochten, maar de Duitsers maskeerden ze door ‘bonnen voor ontvangst’ uit te schrijven. Zo leek het alsof de inbeslagname tijdelijk was. In juni 1942 raakte Isaac Lichtenbaum in paniek toen hij merkte dat hij het ontvangstbewijs voor 648 karaat ruwe diamant kwijt was. Het verlies van dat bewijs ging hij aangeven bij de politie.
Hij geloofde de Duitsers?
Van Goethem: Veel Joden geloofden dat verhaal over tijdelijke confiscatie, net omdat ze hoopten op die nakende compromisvrede. Want dan zouden de Duitsers zich uit België terugtrekken en werden de in beslag genomen goederen wellicht teruggegeven. Wij kennen de evolutie van de geschiedenis, maar Isaac Lichtenbaum wist van niets. Hij wou alle officiële papieren goed bijhouden, voor als er een internationale vredesconferentie kwam. Er waren ook redenen om dat te geloven. Eind ’41 en begin ’42 kwamen 26 landen bijeen in Washington DC. Op 1 januari 1942 ondertekenden ze de ‘Verklaring voor Verenigde Naties’. Daarin werd niet ‘Duitsland’, maar het ‘hitlerisme’ de vijand genoemd. De ondertekenaars riepen de Duitse generaals op om orde op zaken te stellen, Hitler aan de kant te schuiven en vervolgens aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. Het is alsof er nu een oproep gelanceerd zou worden om niet tegen de Amerikanen te strijden, maar tegen het trumpisme. Als de Duitse generaals de macht hadden gegrepen en de nazi’s opzij hadden gezet, was een onderhandelde vrede ook een échte optie geweest. De ‘Verenigde Naties’ zetten dus begin ‘42 de geopolitieke contouren uit voor onderhandelingen.
U ziet een verband tussen het ‘hitlerisme’ en het ‘trumpisme’?
Van Goethem: Onze tijd doet me sterk denken aan de jaren dertig. Vroeger kende ik die periode als boekenwijsheid; nu begrijp ik ze beter met wat ik rond me zie gebeuren. Eén dag Donald Trump leert veel meer dan jarenlange studie over het populisme en de dictatuur. Liegen, schelden, roepen en mensen en de media afdreigen, zijn weer toegestaan. Het maakt niet uit wat de leider uitkraamt; de hem toegewijde massa vertrouwt hem blindelings. Daardoor raakt de democratie uitgehold, want de essentie van democratie is het open en vrije debat onder burgers. In Hongarije en Polen verzetten leiders de bakens in de richting van autocratie. De illusie van een democratisch systeem wordt er hooggehouden, terwijl intussen de pers wordt gemuilkorfd, onderzoek en hoger onderwijs worden bemoeilijkt en de onafhankelijkheid van de rechters wordt teruggeschroefd. Dat speelt zich nu voor onze ogen af.
In de jaren dertig kwamen er ook nieuwe media op: de radio en de journaals in de bioscopen. Mensen zagen voor het eerst lijken van oorlogsgeweld op pellicule. Op de radio sprak de koning en dat zorgde voor grote opwinding. Net als nu met onze sociale media, waren die nieuwe media plots overal; burgers wisten niet goed hoe ze daarmee moesten omgaan. Beelden van de Spaanse Burgeroorlog zorgden er bijvoorbeeld voor dat Belgen naar Spanje vertrokken. Ze kozen verschillende kampen en vochten er dus tegen elkaar. Zij waren de jihadi’s in stereo.
Na de inval van de Duitsers in België vluchtte de socialistische Antwerpse burgemeester Camille Huysmans naar Frankrijk. De katholiek Leo Delwaide volgde hem op 10 mei 1940 op. Delwaide stemde zijn beleid af op een Duitse overwinning?
Van Goethem: Burgemeester Leo Delwaide ging alleszins héél ver, veel verder dan de meeste van zijn collega-burgemeesters. Hij ging er blijkbaar van uit dat er een deal zou komen waardoor de Duitsers in Vlaanderen aan zet bleven. Hij had na 1933 Duitsland bezocht en was onder de indruk van de omwentelingen. In 1936 engageerde hij zich voor een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse vleugel van de Katholieke Partij en het fascistoïde Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Dat akkoord bleef dode letter, maar de sympathie van Delwaide voor het VNV en de Nieuwe Orde bleef. Hij aanvaardde de Duitse overwinning en handelde daarnaar. Hij stak dus inderdaad over, maar enkel binnenskamers, in de dossiers en binnen de veilige muren van zijn kantoor. Aan de buitenwereld liet hij dat niet zien.
Samen met VNV’er Gérard Romsée, secretaris-generaal Binnenlandse Zaken, richtte Delwaide in Deurne een nieuwe politieschool op.
Van Goethem: Die ging op 1 april 1942 van start en mag je gerust het Antwerpse voorspel van de nazificatie van de hele Belgische politie noemen. Romsée belastte de Antwerpse adjunct-commissaris Walter Burssens, broer van dichter Gaston Burssens, met de hervorming van de Belgische politiediensten. Delwaide stemde ermee in dat Burssens drie dagen per week op het kabinet van Romsée in Brussel doorbracht. De nieuwe agenten werden klaargestoomd voor een autoritaire organisatie. Wel werd op de politieschool een soort evenwicht nagestreefd tussen voor- en tegenstanders van de Nieuwe Orde. Zo doceerde Burssens de cursus strafrecht, terwijl de anglofiel René Pauwels strafvordering gaf.
Intussen bereidde diezelfde politie in samenspraak met burgemeester Delwaide en de Duitse bezetter de razzia’s op de Joden voor?
Van Goethem: Het stadsbestuur timmerde naarstig mee aan het kader voor die razzia’s. De ‘zesde wijk’ was toen de Jodenbuurt aan De Keyserlei. Daar werden in de weken voor de razzia’s van augustus 1942 de zwarte agenten samengebracht onder leiding van nazigezinde adjunct-commissarissen zoals de ‘Jodenjagers’ Clemens Verbert en Remi De Ridder. Eind 1940 eisten de Duitsers een beddenmagazijn in de Van Diepenbeeckstraat op. Ze verbouwden dat tot verzamelplaats voor het deporteren van Joden. De Antwerpse politie werd belast met de bewaking. Tussen december 1940 en februari 1941 werden er duizenden Joden opgesloten die van daaruit naar Limburg werden gedeporteerd. Eind juli 1942 stond het gebouw leeg, maar de politie moest de ‘verzamelplaats’ blijven bewaken. Het stadsbestuur had kort daarvoor arbeiders opdracht gegeven om het leegstaande beddenmagazijn terug in orde te brengen voor ‘gebruik’. Toen de Duitsers bij de razzia’s in augustus ’42 het gebouw toch niet gebruikten, vroeg Leo Delwaide of het niet kon worden vrijgegeven. Op het Schoon Verdiep wisten ze duidelijk dat de razzia’s er zaten aan te komen en daar werd naar gehandeld.
Op 28 augustus weigerde de Berchemse agent René Vermuyten mee te werken aan een Jodenrazzia. Op 10 september moest Vermuyten voor burgemeester Delwaide verschijnen. Die gaf hem een tuchtstraf. Daarmee is de cirkel rond.
In november 1942, na de slag bij El Alamein, begon alles te kantelen. U schrijft: ‘Vanaf december was het evident dat Duitsland het onderspit zou moeten delven in de Slag om Stalingrad. Voor het eerst werd voor iedereen zichtbaar dat het Derde Rijk diep in de nesten zat.’ Mensen die op een Duitse overwinning gegokt hadden, keerden hun kar?
Van Goethem: Die ‘kanteling’ ging soms ver: vanaf november 1942 traden Antwerpse politieagenten en zelfs hoofdcommissaris Jozef De Potter ‘officieel’ tot het clandestiene verzet toe. Procureur des Konings Edouard Baers prees Jozef De Potter omwille van zijn ‘kranige houding’. De hoofdcommissaris antwoordde op 24 november met een brief. ‘Ik beschouw mijn houding niet als kranig’, schreef hij, ‘vermits ik me slechts aan uw gezag heb onderworpen.’ Eigenlijk erkende hij op dat moment: ‘Ik was niet dapper.’
Die ‘kanteling’ zorgde ook voor scènes gekopieerd uit de sitcom ‘Allo! ‘Allo! (lacht) In december ’42 opende Madame de Bie in de zesde wijk Café Cocktail. Ze vertelde openlijk dat ze in een inlichtingennetwerk zat en geallieerde piloten uit neergehaalde vliegtuigen hielp onderduiken. Remi De Ridder kwam bij haar over de vloer. In augustus jaagde hij nog op joden; nu was de toestand drastisch veranderd. Hij verklikte haar niet bij zijn Duitse vrienden, maar raadde haar aan een beetje voorzichtiger te zijn. De ondergedoken Britse piloten kwamen ook af en toe in Café Cocktail een biertje drinken. Daar werden ze dan door Vlaamse SS’ers getrakteerd. Het leek een gewapende vrede, maar was eerder stilte voor de storm. Niet veel later was die kortstondige ‘verbroedering’ voltooid verleden tijd.
Volgens u kantelde in november 1942 ook de Belgische regering in ballingschap in Londen. Zat zij dan niet sinds de start van de oorlog in het kamp van de geallieerden?
Van Goethem: Dat wordt algemeen zo aanvaard omdat tot hiertoe blijkbaar niemand zich afvroeg of er een verschil was in het beleid voor en na november ’42. Maar wat zich op kleinere schaal bij de Antwerpse overheden voltrok, speelde zich ook in Londen af. De regering-Pierlot hield tot dan wel terdege rekening met de compromisvrede. In november ’42 schrapte ze dat scenario en sloot zich aan bij de nieuwe officiële oorlogsdoelstelling van de Britse premier Winston Churchill en de Amerikaanse president Franklin Roosevelt: ‘unconditional surrender’. Pas op dat moment nam de Belgische regering duidelijk stelling in over de collaboratie. Over wat er daarvoor gebeurd was: spons erover.
Op 28 december 1942 schreef Emile de Cartier de Marchienne, de Belgische ambassadeur in Londen, aan minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak: ‘Nous devons frapper le fer tant qu’il est chaud et donner l’impression à nos amis anglais que nous avons fait ce qui dépendait de nous pour contribuer à la victoire finale.’ Vrij vertaald: ‘Het is aan het keren. We moeten de Engelsen snel de indruk geven dat we altijd aan hun kant hebben gestaan.’ Die ommekeer was spectaculair: in januari 1943 werd in sneltreinvaart de ‘Brigade Piron’ opgericht, een Belgische militaire eenheid die voortaan nauw zou samenwerken met de Britten. De diplomatieke banden met de Sovjet-Unie werden genormaliseerd en uitgebouwd, er kwamen repressiewetten.
U wees eerder in dit gesprek op de griezelige gelijkenissen tussen onze tijd en de jaren dertig. Maakt dat u ongerust?
Van Goethem: Ja, maar het is niet omdat er nu een jaren-dertigsfeer hangt, dat het in een wereldbrand zal eindigen. Als het verhaal over 1942 ons iets kan leren, is het misschien dat we nooit de basiswaarden van onze vreedzame samenleving uit het oog mogen verliezen: scheiding der machten, respect en verdraagzaamheid, vrije meningsuiting en persvrijheid, vrije verkiezingen en een onafhankelijke rechterlijke macht.
Herman Van Goethem
- 1958 geboren in Mortsel
- Studeert rechten en geschiedenis
- 1990 begint geschiedenis te doceren aan de Universiteit Antwerpen
- 1994 publiceerde samen met Jan Velaers Leopold III, de koning, het land, de oorlog,
- 1998 bezorgde de oorlogsdagboeken van de katholieke minister August De Schryver
- 2008 publiceerde De monarchie en het ‘einde van België”: een communautaire geschiedenis van Leopold I tot Albert II
- 2008-2012 lag aan de basis van Kazerne Dossin, memoriaal, museum en documentatiecentrum over holocaust en mensenrechten in Mechelen
- 2016 werd verkozen tot rector van de Universiteit Antwerpen
Herman Van Goethem, 1942 – Het jaar van de stilte, Polis, 360 blz., 29,95 euro
(c) Jan Stevens