Jan Hoet (1936-2014)
Gent, februari 2012 – Jan Hoet is halverwege de zeventig en moet drie keer per week aan de nierdialyse. Toch is zijn agenda volgeboekt en zit hij volop in de voorbereiding van twee grote tentoonstellingen: Sint-Jan in de Gentse Sint-Baafskathedraal en de biënnale van het Chinese Yinchuan. “Pensioen staat niet in mijn woordenboek. Er is nog veel te veel goesting.”
“Ik ben hondsmoe”, zucht Jan Hoet, terwijl hij zich voorzichtig in zijn oude bureaustoel laat zakken. 76 is hij nu, maar hij werkt nog steeds te hard. “Ik zou al tien jaar op pensioen kunnen zijn, maar daar heb ik geen zin in. Mijn werk is mijn hobby; dat is altijd zo geweest.”
Dus zitten de dagen van de stichter en voormalige conservator van het Gentse Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (SMAK) zoals vanouds van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat dicht geplamuurd met kunst. “Ik zetel in jury’s, word gevraagd voor debatten en vernissages en krijg ook heel wat aanbiedingen om zelf tentoonstellingen te maken. Ik kreeg pas nog de vraag of ik volgend jaar curator van een expositie in Singapore wil worden, maar dat kan er echt niet meer bij. Ik heb me nu al geëngageerd voor dertien tentoonstellingen en ik wil niet dat de ene opdracht de andere overschaduwt.”
Vandaag werkt Jan Hoet tegelijkertijd aan drie tentoonstellingen. “Ik ben volop bezig met een expositie van de Gentse kunstenaar Jan Van Imschoot in een galerie in München, met de grote tentoonstelling rond spiritualiteit Sint-Jan die in de lente en de zomer in de Sint-Baafskathedraal te zien zal zijn en met de biënnale in oktober in het Chinese Yinchuan. Zo’n kleinere expositie in een galerie kost minder inspanningen dan een grote museumtentoonstelling; die kan ik er dus altijd wel bijnemen. Sint-Jan is een iets grotere opdracht. (lacht) Daar komt bij dat de expositie eigenlijk niets mag kosten. Dat is niet vanzelfsprekend, maar het is wel een bewuste keuze én een reactie op het feit dat subsidies de dag van vandaag in de kunstwereld schering en inslag zijn.”
Het evangelie van Sint-Jan
Toeval of niet, op 12 mei, de dag dat Sint-Jan zijn deuren opent, start ook de grote gesubsidieerde stadstentoonstelling TRACK van Hoets geesteskind SMAK. “Voor Sint-Jan vraag ik geen eurocent subsidie aan”, zegt hij. “Twintig jaar lang, van 1975 tot 1995, kreeg ik geen frank van de staat; ik werkte uitsluitend met het budget van de stad Gent. Tegenwoordig komt geen enkel stedelijk museum toe met zijn stadsbudget. Ze laten zich allemaal subsidiëren door de staat.”
Is het toch niet frustrerend om met een klein budget zo’n grote tentoonstelling op poten te zetten? Jan Hoet: “Helemaal niet. Ik ben heel benieuwd welke kunstenaars bereid zullen zijn hun werk gratis naar Sint-Baafs te laten transporteren en of we een verzekeringsmaatschappij zullen vinden die de polissen wil sponsoren en een uitgever die de drukkosten voor de catalogus wil dragen. We hebben voor Sint-Jan geen subsidieaanvraag ingediend omdat het budget toch al opgesoupeerd is door al die musea met hun grote tentoonstellingen. Sint-Jan moest er gewoon komen, als tegenwicht tegen het functionele dat het spirituele in de wereld langzaam maar zeker verdringt. Wie nood heeft aan het spirituele kan altijd terugvallen op de basiswaarden van de Kerk, of op het evangelie van Sint-Jan. (lacht) Mijn tentoonstelling in Sint-Baafs mag je gerust beschouwen als een spiritueel manifest.”
Zullen gelovige kerkgangers niet gechoqueerd zijn als ze oog in oog staan met sommige provocerende werken van hedendaagse kunstenaars? “De bisschop en de rector van Sint-Baafs hebben me carte blanche gegeven. Ze weten dat de 45 deelnemende kunstenaars geen blasfemische kunst zullen tentoonstellen, al blijft het natuurlijk mogelijk dat sommige bezoekers het met sommige werken lastig zullen hebben. Dat risico bestaat bij hedendaagse kunst altijd. Toen de kathedraal in 2009 nieuwe designstoelen van Maarten Van Severen aankocht, klonk er oorverdovend protest. Het zijn nochtans mooie, eenvoudige stoelen die er perfect passen. Nu pas beginnen de mensen er aan te wennen.”
Passionele pioniers
Het lijkt wel alsof Jan Hoet in de nadagen van zijn carrière terugkeert naar het prille begin, naar 1975, toen hij met een beperkt budget en zonder overheidssubsidies een heus Museum voor Hedendaagse Kunst uit de grond probeerde te stampen. “Ik had als conservator één assistent, één secretaresse en een suppoost in dienst. Met zo’n kleine bezetting was het niet vanzelfsprekend om grote tentoonstellingen te bouwen, maar dankzij de hulp van heel wat enthousiaste vrijwilligers lukte ons dat wel. Je kunt je niet voorstellen wat ik toen allemaal bij het stadsbestuur heb moeten ondernemen om een extra werkkracht in een nepstatuut te mogen aanwerven. We zaten gehuisvest in de achterste zaal van het Museum voor Schone Kunsten waar de verwarming het putje winter liet afweten. Drie graden wees de thermometer aan. We hulden ons in extra sjaals en dikke truien, maar bleven bibberen van de kou. Ik heb toen hemel en aarde moeten bewegen om de stad ervan te overtuigen dat we recht hadden op een klein beetje comfort. Op een bepaald moment heb ik zelfs gedreigd: ‘Als de verwarming nu niet hersteld wordt, zet ik alle kunstwerken op straat. Het maakt toch geen verschil of ze binnen of buiten staan.’ De museumwereld werd toen niet erkend door de politiek. Wij voerden een echt gevecht tegen de overheid. Dat heeft veel te lang geduurd en ik heb nooit goed begrepen waarom onze bewindslui in die tijd niet op een pragmatische wijze met cultuur konden omgaan. Nu zitten we in een tegengestelde situatie: cultuur wordt door politici teveel gepamperd en is bijna een overheidsinstelling geworden.”
Is het culturele klimaat in Vlaanderen er dan niet op vooruit gegaan? Musea floreren toch als nooit tevoren? Jan Hoet: “Moderne kunst boomt, dat merk je aan de ongelooflijk hoge prijzen die werken halen in grote veilinghuizen zoals Sotheby’s of Christie’s. Maar wil dat zeggen dat het algemene klimaat nu verbeterd is? In mijn tijd bevond ik me in het gezelschap van andere passionele pioniers die vanuit hun gedrevenheid de hedendaagse kunst op de kaart wilden zetten. We hadden weinig geld, trokken onze plan, maar er werd wel in ons geloofd. We maakten deel uit van een klein wereldje, dat gestaag begon te groeien. Vandaag volgen aan de universiteit van Gent alleen al tweehonderd studenten hedendaagse kunst. Vroeger was ik zo goed als alleen.”
Die overvloed aan kunstprofessionals levert nu volgens Hoet louter verdraagzaamheid en braafheid op. “De overvloed aan ‘kunstkenners’ zorgt voor een niet zo gezonde vorm van tolerantie. In de tijd van Picasso verschenen er bijzonder kritische artikels over zijn werk. Een man als Roger Marijnissen schreef in de krant zeer ironische columns over kunst; Frans Boenders was dan weer een meester in de polemiek. Nu verschijnen in de media bijna alleen promo-artikelen. Niemand durft nog te zeggen dat de keizer geen kleren draagt. Kunst is de voorbije jaren te veel mainstream geworden, waardoor het wereldje in slaap gesukkeld is.”
Is het ook teveel big business geworden? “Zeker. Al blijft het voor veel kunstenaars ontzettend moeilijk om van hun kunst te leven.”
Alleen grote namen zoals Wim Delvoye en Jan Fabre verdienen met hun werk een goedbelegde boterham. “Ik heb er geen bezwaar tegen dat ze businessmen geworden zijn”, zegt Hoet. “Hun ondernemerschap gaat niet ten koste van de kwaliteit van hun werk. Rubens was in zijn tijd ook een ondernemer. Fabre heeft een atelier, runt een theater, stelt mensen tewerk die allemaal betaald moeten worden. Hoe meer hij verdient, hoe meer hij kan investeren. Veel mensen zien de kunstenaar nog steeds als een getormenteerde ziel, als een Vincent van Gogh, die op een zolderkamertje honger en kou zit te lijden. Jan Fabre past niet in ons clichébeeld en daar hebben we het moeilijk mee.”
Yinchuan
Naast de spirituele tentoonstelling in Sint-Baafs, is Jan Hoet ook druk bezig met de organisatie van de tweede biënnale van de Chinese miljoenenstad Yinchuan die in oktober van dit jaar zal plaatsvinden. “Eind vorig jaar was ik er twee weken”, zegt hij. “De sfeer in het huidige China is even explosief en fris als die in Europa in de jaren zestig. De hele reis was voortreffelijk geregeld: met een tolk, een uitstekend hotel en een volledig uitgewerkt nierdialyseprogramma. Ze hebben me als een koning ontvangen.”
Krijgt hij als curator de totale vrijheid? “Ja. Maar ik zal in Yinchuan geen politieke statements geven; ik wil er kunst brengen. Het is een internationale biënnale, dus naast een dertigtal Chinese kunstenaars zullen er ongeveer evenveel niet-Chinezen tentoonstellen: artiesten uit Korea, Noorwegen, België, de Verenigde Staten… De interesse van de Chinese autoriteiten in hedendaagse kunst dateert van begin jaren negentig, van vlak na de studentenopstand in 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede. De overheid zal natuurlijk nooit toegeven dat hun tolerantie voor moderne kunst een compensatie is voor de onderdrukking van die opstand, maar ik heb de indruk dat het wel een van hun motieven is.”
Kan kunst de wereld redden? “Daar geloof ik niet meer in. Ondanks alle schoonheid stroomt er evenveel bloed en blijven er evenveel smeerlappen rondlopen. Ik geloof wel dat kunst elke individuele kijker kan redden, zolang hij maar bereid is zich helemaal in het scheppingsverhaal van de kunstenaar te laten onderdompelen.”
De kunstenaars die het leven van Jan Hoet bepaalden
“Mijn leven is mee vorm gegeven door Marcel Broodthaers, Panamarenko, Joseph Beuys en kunstbewegingen uit de jaren zestig zoals het conceptualisme, het minimalisme en Arte Povera dat in ‘67 door mijn Italiaanse collega Germano Celant boven de doopvont gehouden werd. Ik was zelf al iets ouder in die tijd, maar ik voelde me ongelooflijk hard aangesproken door al die grootste vernieuwingen. Alles wat we nu in de hedendaagse kunst kennen, is daar een gevolg van. In de zestiger jaren waren er in Rome vijf kunstgalerieën; nu zijn er 300. En het aantal kunstenaars is evenredig geëxplodeerd. Ik vraag me af wie vandaag de autoriteit heeft om te bepalen wie of wat zal overleven.”
“Vroeger had ik die autoriteit, dat klopt. Maar ik was niet de enige en ik zat in een netwerk van gelijkgezinde curatoren zoals de Duitsers Kasper König en Johannes Cladder en de Nederlander Rudi Fuchs. Toen waren er nog stromingen, vandaag draait alles rond het individu. Ach, de geschiedenis zal alles uitklaren.”
© Jan Stevens