“Mijn moeder ging liever dood toen er nog een beetje leven in haar zat”
Ruim een half miljoen exemplaren verkocht de Franse auteur Delphine de Vigan van haar aangrijpende roman Niets weerstaat de nacht, over het met duisternis doortrokken leven van haar moeder. Nu verschijnt de vertaling van haar minstens even aangrijpende debuut Dagen zonder honger, over haar persoonlijke gevecht tegen anorexia. ‘Mijn vader is doodsbang dat mijn volgende boek over hem zal gaan.’
Bestsellerauteur Delphine de Vigan (1966) stofzuigt haar spartaans ingerichte schrijfkantoor in het 11e arrondissement in Parijs nog even nadat ze me verwelkomd heeft en het espressoapparaat heeft laten stomen. ‘Ik werk hier pas en hou het voorlopig graag netjes’, verontschuldigt ze zich. ‘Ik heb lang in de woonkamer geschreven, maar als mijn twee kinderen in de buurt zijn, kan ik me niet concentreren. Tijdens de schoolvakanties installeerde ik me soms een hele dag met mijn laptop in een café. Daar heb ik bizar genoeg geen last van het geroezemoes. Nu ik dit kantoor huur, werk ik als een volbloed loonslaaf elke dag gedisciplineerd van negen tot vijf.’
Delphine de Vigan lijkt als twee druppels op de knappe rokende vrouw met droeve blik op de cover van haar vorig jaar verschenen familiekroniek Niets weerstaat de nacht, een zoektocht naar de redenen waarom haar moeder Lucile in januari 2008 zelfmoord pleegde. ‘Op die foto staat mijn moeder toen ze ongeveer even oud was als ik nu ben’, zegt Delphine. ‘Dit boek was moeilijk om te schrijven. Er lag amper twee jaar tussen het moment waarop ik mama dood in bed vond en het moment waarop ik de eerste zinnen op papier zette. Het schrijfproces verliep daardoor lastiger dan anders.’
Dus had De Vigan na al die kommer en kwel behoefte aan iets luchtiger en schreef ze A coup sûr, een scenario voor een komische film. “Over mensen die wanhopig de perfectie nastreven. Toen dat script af was, wou ik dat het verfilmd werd door een regisseur van auteursfilms met naam en faam. Maar mijn producer zag dat niet zitten. ‘Dan wordt het veel te duur’, zei hij. Ik heb het dan maar zelf gedaan.’
Op 15 januari van dit jaar ging De Vigans allereerste film in de Franse bioscopen in première. ‘Ik denk dat het ook de laatste wordt. Niet dat de kritieken vernietigend zijn, maar door A coup sûr zelf te regisseren, heb ik ontdekt dat ik in de eerste plaats schrijver ben. Als je schrijft, zit je als een god achter je computer en is er niemand die je tegenspreekt of corrigeert. Als je een film regisseert, staan er elke dag veertig mensen op je vingers te kijken en zijn er altijd wel een paar die het beter weten. Zo’n film kost een fortuin en de producer, de man van al dat geld, probeert zijn regisseur constant ‘bij te sturen’. “Wat ben je nu aan het uitspoken?”, of: “Waarom kies je dit en niet dat?” Allemaal vermoeiend én frustrerend.’
Naar aanleiding van het succes in de Lage Landen van Niets weerstaat de nacht, brengt De Vigans Nederlandse uitgever nu ook haar in 2001 verschenen debuut Dagen zonder honger uit. Daarin vertelt ze opnieuw een persoonlijk verhaal: hoe ze als 19-jarig meisje op het laatste nippertje anorexia overwon. ‘Dat debuut kostte me minder moeite dan die laatste roman. Er lag vijftien jaar tussen het schrijven en de periode dat ik die eetstoornis had. Hoe groter de afstand, hoe makkelijker het is om gebeurtenissen uit je eigen leven als materiaal te gebruiken.’
Waarom heb je Niets weerstaat de nacht dan zo relatief snel na de dood van je moeder geschreven? Was dat je verwerkingsproces?
Delphine de Vigan: Ik moést dat boek schrijven, niet om de zelfmoord van Lucile te verwerken, maar als schrijfuitdaging. Tijdens het werken aan een roman zijn voor mij de feiten niet het allerbelangrijkste, wel de manier waarop ik ze vertel. Dan telt alleen mijn ‘ambacht’, mijn werk met al zijn technische aspecten. De woorden en de manier waarop die woorden tot zinnen aaneengeregen worden, primeren. Ik zoek dan minutenlang naar het juiste adjectief en vijl soms urenlang aan een paragraaf tot hij puntgaaf is. Mijn emoties schakel ik dan volledig uit.
Voor je het boek begon te schrijven, voerde je urenlange gesprekken met de broers en zussen van je moeder.
De Vigan: Die gesprekken waren wel heel emotioneel. Ik steek altijd veel tijd in de research en niet al mijn romans zijn autobiografisch. Zo heb ik ook al geschreven over daklozen en over mobbing, pesten op het werk. Ik interviewde toen op voorhand zoveel mogelijk ervaringsdeskundigen en experts. Voor Niets weerstaat de nacht heb ik net hetzelfde gedaan, alleen waren de ‘ervaringsdeskundigen’ en de experts nu mijn eigen familieleden en was het ‘onderzoeksobject’ mijn eigen familie.
Toch noem je dit boek, net als je debuut, ‘een roman’?
De Vigan: Ja, voor mij zijn het romans omdat je een waargebeurd verhaal nooit kunt vertellen zoals het exact gebeurd is. Dat is onmogelijk. We hebben allemaal onze eigen versie van de feiten die ingekleurd en vervormd wordt door ons geheugen. Elk individu ziet zelfs de meest banale dingen vanuit een verschillend gezichtspunt en zal zich die later op een andere manier herinneren. Alles wat een schrijver neerschrijft over wat hij zelf heeft meegemaakt, is gekleurd. Het is jouw verhaal, en niet dat van een andere betrokkene.
Wordt het dan niet gevaarlijk als je jouw versie van het familieleven gaat neerschrijven? Riskeer je zo niet in conflict te raken met andere familieleden?
De Vigan: Dat risico is zeer reëel en is een extra reden om Niets weerstaat de nacht een roman te noemen. Dat label maakt de inhoud misschien beter verteerbaar voor mijn familieleden. Al zijn er een paar die het niet begrepen hebben en nu boos op me zijn. Het is bizar, maar de mensen waarvan ik bang was dat ze verschrikkelijk kwaad of gekwetst zouden zijn, zoals de broers en zussen van mijn moeder, reageerden heel positief. Ik zeg niet dat het gemakkelijk voor hen was, voor sommigen onder hen was het zelfs erg pijnlijk, maar ze hebben het aanvaard omdat ze mijn literair werk respecteren. Mijn vader was dan weer razend, terwijl hij er niet eens in voorkomt.
Misschien net daarom. De jaren dat jouw moeder en hij samen waren, handel je in een paar zinnetjes af. Zou het kunnen dat hij zich daardoor miskend voelt?
De Vigan: Hij was daar alleszins woest over. Hij is ook bang dat zijn leven onderwerp zal worden van een nieuwe roman. (lacht) Voorlopig mag hij op zijn twee oren slapen.
Je grootvader Georges lijkt in het begin van Niets weerstaat de nacht een aimabel man en een vrolijke bon vivant. Maar naarmate het verhaal vordert, wordt dat beeld grondig bijgespijkerd, en op een bepaald moment suggereer je zelfs dat hij zijn dochter, jouw moeder, misbruikte.
De Vigan: Ik weet niet zeker of dat gebeurd is, maar er zijn wel stevige aanwijzingen voor. Georges was charismatisch, grappig, briljant en spiritueel, en iedereen was gek op hem. Maar hij had ook een donkere, akelige kant die niemand kende.
Zo collaboreerde hij tijdens de Tweede Wereldoorlog met de nazi’s.
De Vigan: Hij ging bij een pro-Duitse krant werken, al denk ik niet dat hij dat uit volle overtuiging deed. Natuurlijk koos hij daar zelf voor, maar hij was nog erg jong én zeer ambitieus. Hij wou per se journalist worden en zijn motieven om bij die foute krant te gaan werken, waren eerder ingegeven door opportunisme dan uit sympathie voor de nazi’s. Na de oorlog startte hij zijn eigen reclamebureau, wat toen pionierswerk in Frankrijk was. Mijn grootvader was een ondernemer in hart en nieren die het risico niet schuwde. Hij was ook een vrouwenjager en had een zeer uitgebreide vriendenkring. Hij wist hoe hij buzz rond zichzelf moest creëren.
Zijn vrouw droomde van een groot gezin met twaalf kinderen.
De Vigan: Ja, en het werden er “maar” negen. Een paar kinderen stierven en dat moet verschrikkelijk diepe sporen nagelaten hebben in het leven van mijn grootouders. Heb jij kinderen? Zijn ze gezond en gelukkig? Dan kun jij je, net als ik, niet voorstellen wat de dood van een kind voor een vader en moeder betekent. Mijn grootouders hebben drie kinderen verloren en die overlijdens hebben hun gezin verwoest. In 1954 stierf hun eerste kind in een ongeluk. Tien jaar later pleegde hun pleegzoon zelfmoord, vijftien jaar later maakte een andere zoon er een einde aan. Ondertussen moesten ze hun andere kinderen verder blijven opvoeden en verzorgen. De psychische pijn gedurende al die jaren moet afschuwelijk geweest zijn.
De eerste zoon die stierf, was amper zes. Vlak na zijn dood kwam de even oude pleegzoon Jean-Marc in de familie. Was hij een surrogaat voor de gestorven zoon?
De Vigan: Zo zagen de andere broers en zussen dat. Toen mijn moeder Lucile een jaar of tien was, schreef ze daarover in haar dagboek. Ze verweet haar ouders dat ze de dode Antonin wilden vervangen door nieuwkomer Jean-Marc. In de jaren vijftig was er geen slachtofferhulp en waren er geen psychologen waar kinderen en volwassenen met hun geestelijke nood bij terecht konden. Ik vermoed dat het een toeval was dat mijn grootouders op dat moment een pleegzoon in huis haalden. Jean-Marc was als jongentje zwaar mishandeld door zijn moeder; zijn benen stonden vol littekens. Zijn echte moeder had hem verschillende keren gedwongen te knielen in de gloeiende kooltjes van de open haard. Pleegouders van verwaarloosde kinderen kregen een vergoeding en het reclamebureau van mijn grootvader floreerde niet al te goed, waardoor het geld voor de opvang van Jean-Marc zeer welkom was. Maar natuurlijk deden ze het niet alleen voor het geld, want die jongen had echt hulp nodig. De andere kinderen voelden de emotionele pijn van hun ouders, maar er werd nooit over gesproken. In die tijd waren ze zich er niet van bewust dat het beter was om verdriet, pijn en wanhoop te uiten. Elk lid van het gezin kropte zijn gevoelens op en dat was uiterst destructief.
Als jong meisje was jouw moeder stil en teruggetrokken?
De Vigan: Ze sprak bijzonder weinig. Ze leefde in haar eigen wereld en was een binnenvetter. Ik zou haar niet teruggetrokken noemen, want ze had een eigen willetje en was niet al te gehoorzaam. Als kind verschilde ik innerlijk totaal van haar: ik was niet zo stil als mama en leek meer op mijn vader. Ik herkende mezelf niet in de verhalen die mijn ooms en tantes over haar vertelden. Maar misschien schat ik het zelf totaal verkeerd in, want als ik foto’s zie van haar en van mij als kind, zijn er toch frappante gelijkenissen.
Je moeder moest als kind al vechten tegen de duisternis.
De Vigan: Nu weten we dat ze een bipolaire stoornis had, niet zo lang geleden werd dat nog manische depressie genoemd. Incest is een van de factoren die een bipolaire stoornis in gang kunnen zetten. Als kind was Lucile al mentaal ziek, maar zij wist dat niet, net als de mensen in haar omgeving. Zelfs na haar eerste echte crisis, haar “aanval van waanzin” zoals zij dat noemde, wist ze niet wat er met haar aan de hand was. Ze heeft pas heel laat een diagnose gekregen. Die “officiële” bevestiging van haar ziekte heeft haar enorm geholpen, samen met de wetenschap dat er nog mensen met een bipolaire stoornis zijn. Nu bestaan daar medicijnen voor, maar toen mijn mama een jong meisje was, kon niets haar helpen. Ze wist niet wat haar overkwam en er was niemand die haar gerust kon stellen.
Je moeder was amper 18 toen jij geboren bent.
De Vigan: Halverwege de jaren zestig was dat niet zo ongewoon. Ik had een heel jonge moeder en ik was daar zeer fier op. (lacht) Al mijn vriendinnen vonden mijn moeder onwaarschijnlijk mooi. De gelukkigste tijd van mijn jonge leven beleefde ik vlak na de scheiding van mijn ouders, toen ik met mijn zus en mijn moeder in een huis in het groene Yerres ten zuiden van Parijs leefde. Het was midden jaren zeventig, we waren zo vrij als een vogel en het leek alsof daar nooit een einde aan zou komen. De toenmalige vriend van mama was een naturist en in de zomervakantie liepen we met z’n allen naakt in de tuin rond. ’s Avonds kwamen er vrienden langs, werd er gegeten, gezongen, gedronken en geblowd. De buren begonnen over ons te roddelen, dat we hippies waren en mijn moeder en haar vriend junks. Als meisje van tien hoorde ik die verhalen op school, maar ik trok me er niets van aan. Ik wist dat ons gezin anders dan de andere was, en ik voelde me daardoor beter en interessanter dan mijn saaie klasgenootjes.
Rond je 19e leed je aan anorexia, waar je Dagen zonder honger over schreef. Was die extreme magerzucht een schreeuw om hulp of wilde je zo je ouders straffen?
De Vigan: Beide, denk ik. Heel snel werd het ook een verslaving. De meeste meisjes ontwikkelen op veel jongere leeftijd een eetstoornis. Ik was bijna volwassen toen ik anorexia kreeg.
Was het een vorm van zelfmoord?
De Vigan: Nee. Het is moeilijk te beschrijven wat er precies met een mens gebeurt die geen zin meer heeft om nog te eten. Als je lange tijd niet eet en broodmager wordt, raak je in een soort van roes. Ik vermoed dat een heroïnejunk hetzelfde moet voelen wanneer hij een spuit heeft gezet. Ik zocht een middel dat mijn gevoelens kon uitschalen of overweldigen. Ik was veel te gevoelig en wist niet hoe ik met emoties moest omgaan. De enige manier die ik toen vond, was alles blokkeren door niet meer te eten. Van zodra je ondervoed bent en uitdroogt, raak je in een toestand van totale gevoelloosheid. Je voelt geen liefde meer, geen medelijden, je voelt helemaal niets meer. Ik wou mezelf tegen te veel emoties beschermen en in werkelijkheid hielp ik mezelf om zeep. Gelukkig heb ik toen net op tijd ingezien dat ik een fundamenteel verkeerde keuze aan het maken was.
Hoe kwam je tot dat inzicht?
De Vigan: Na een gesprek met een psychiater. Het was in de kliniek waar mijn moeder vaak was opgenomen en ik wou daar liever niet naartoe. Maar ik ging toch en ik voerde verschillende gesprekken met die dokter. Op een keer zei hij: “Je hoeft echt niet te sterven om herboren te worden.” Die uitspraak zorgde voor een klik in mijn hoofd. Ik liet me opnemen en het was kantje boordje. Ik vermoed dat ik toen geen andere keuze had dan tot de absolute bodem zakken om mezelf voor de keuze te plaatsen: dood of leven.
Je had eerst geen vertrouwen in de psychiatrie omdat ze je moeder lang niet hebben kunnen helpen?
De Vigan: Ik associeerde de psychiatrie met haar leven en niet met het mijne. Ik heb me na het gesprek met de psychiater niet in een psychiatrische kliniek laten opnemen, maar in een algemeen ziekenhuis dat ervaring had met eetstoornissen.
Is schrijven jouw nieuwe verslaving geworden?
De Vigan: Dat zou wel eens kunnen. Na mijn genezing ben ik niet meteen romans beginnen schrijven, mijn debuut liet nog vijftien jaar op zich wachten. Ik hield wel maniakaal mijn dagboek bij. Dat hielp me overleven. Tijdens mijn herstel schreef ik de hele dag door.
Nu is schrijven een job?
De Vigan: Ja, en schrijven is ook niet langer het enige dat me overeind houdt: ik heb nu mijn kinderen. Ik hoop alleen dat zij niet genetisch belast zijn en dezelfde ziekte als mijn moeder zullen ontwikkelen. Erfelijkheid is gelukkig niet allesbepalend bij een bipolaire stoornis, ook de omgeving waarin iemand opgroeit is belangrijk. Ik denk dat ikzelf van die ellende gespaard gebleven ben. Ik vermoed en hoop dat ik er ondertussen te oud voor geworden ben. (lachje) De symptomen van bipolariteit komen meestal op jonge leeftijd naar boven. Maar de schrik blijft dat het stil in mijn kinderen woedt. Ze zijn nog vrij jong waardoor het lastig is om er op een ongecompliceerde manier met hen over te praten. Ik waarschuw hen wel voortdurend voor de gevaren van drugs en drank, want die middelen zijn rampzalig voor wie een bipolaire stoornis heeft.
Je moeder pleegde zelfmoord, net als een broer van haar en een pleegbroer, en er zijn nog meer zelfmoorden in je familie. Maakt die overdaad aan zelfdoding je bang?
De Vigan: Die zelfmoorden hebben vermoedelijk te maken met het erfelijke van bipolariteit. De meeste familieleden die zelfmoord gepleegd hebben, waren ziek. Het grootste risico bij bipolariteit is trouwens zelfmoord. Die ziekte heeft een gigantische massa droefheid in de familie gebracht, een donkerte waar we nu nog allemaal tegen vechten. Mijn zus en ik staan door al die ellende bewuster in het leven. We proberen om zo evenwichtig en gezond mogelijk te leven en om onze kinderen in goede omstandigheden te laten opgroeien.
Jij hebt je moeder na haar zelfmoord gevonden. Wou ze dat jij haar vond?
De Vigan: Nee. Ze had me een afscheidsbrief geschreven, maar vergiste zich in haar verwarring in het adres waardoor ik die brief met veel vertraging kreeg. Anders had ik eerder geweten dat ze zelfmoord gepleegd had en had ik kunnen kiezen om naar haar huis te gaan of iemand te bellen. De jaren voor haar dood ging het vrij goed met haar, maar ze had de diagnose van terminale longkanker gekregen en ze had geen zin meer in een strijd die ze gedoemd was te verliezen. Ze is 61 geworden. In haar brief schreef ze dat ze moe was en liever dood ging terwijl er nog een beetje leven in haar zat. Ik weet nog altijd niet welke pillen ze precies geslikt heeft, maar ze waren wel heel efficiënt.
Ze wou echt dood.
De Vigan: Ja. Met haar kanker wist ze dat het einde sowieso in zicht was. Als ze in een land met een fatsoenlijke euthanasiewetgeving geleefd had, had ze geen zelfmoord gepleegd. Hier in Frankrijk wordt het debat tussen voorstanders en rabiate tegenstanders van euthanasie op het scherp van de snee gevoerd. Als een Franse dokter een doodzieke patiënt helpt met sterven, riskeert hij veroordeeld te worden voor moord. Schrijfster Emmanuèle Bernheim publiceerde vorig jaar Tout s’est bien passé, een boek over de dood van haar vader. Na een hersenbloeding was hij zwaar gehandicapt. Hij wou dood maar kon niets meer – zelfs geen zelfmoord plegen. Hij vroeg zijn dochter hem naar de kliniek van de vereniging Dignitas in Zwitserland te brengen. Daar helpen ze uitzichtloos lijdende mensen zelfmoord plegen. Emmanuèle heeft lang getwijfeld, maar op het moment dat ze toestemde, zag ze hoe er een last van haar vader viel en konden ze afscheid beginnen nemen.
Frankrijk heeft dringend nood aan een euthanasiewet zoals jullie die al jaren hebben. Het homohuwelijk heeft flink wat heisa en protest veroorzaakt en onze regering laat zich daar nu door intimideren en verlammen. Aangezien onze president niet erg dapper is, vrees ik dat we nog lang geduld zullen mogen oefenen.
© Jan Stevens