“Adolf Hitler was de messias”
Jarenlang werd het beeld gecultiveerd dat Vlaamse collaborateurs en oostfrontstrijders in werkelijkheid naïeve flaminganten of oerkatholieke jongens waren die zich door de Duitsers een rad voor de ogen hadden laten draaien. In Voor Vlaanderen, volk en Führer ontmaskert Aline Sax die mythe. “Twee derde van de collaborateurs waren overtuigde nazi’s.”
Voor haar doctoraal proefschrift onderzocht historica Aline Sax de motivatie en het wereldbeeld van Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog. Haar verrassende bevindingen zijn nu voor iedereen toegankelijk in haar verhelderende boek Voor Vlaanderen, volk en Führer. “Tot de jaren negentig van vorige eeuw overheerste het discours dat Vlaamsgezinden omwille van de Vlaamse zaak met de Duitsers gecollaboreerd hadden”, zegt Sax. Dat beeld werd volgens haar door de collaborateurs zelf mee gecreëerd. “Niet lang na de oorlog kregen ze snel een forum. Ze werkten zich in de Vlaamse politieke en intellectuele elites op, waar ze hun eigen rol tijdens de collaboratie hielpen vergoelijken.”
De collaborateurs zagen de naoorlogse repressie als een groot onrecht, als een maneuver van de gehate Belgische staat om de onderdrukte Vlaams-nationalistische vijand monddood te maken. De hand- en spandiensten die collaborateurs aan de bezetter leverden, werden geminimaliseerd. Sax: “Jarenlang ging alle aandacht vooral naar de repressie en de gevolgen voor degenen die ze hadden ondergaan. Het ernstige wetenschappelijk onderzoek naar de collaboratie kwam pas in de jaren tachtig en negentig op gang.”
Waarom heeft dat zo lang geduurd? Waren historici bang zich eraan te verbranden?
Aline Sax: “Misschien wel, maar dat kwam ook omdat er in de geschiedeniswetenschappen nogal wat collaborateurs actief waren. Hendrik Elias, als leider van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) een van de trekkers van de collaboratie, was historicus. Hij werkte mee aan de in de jaren zeventig verschenen Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, wat een zeer tendentieus naslagwerk was. Twintig jaar later is die encyclopedie herschreven en is het tendentieuze er uit gefilterd. Voor mijn onderzoek en mijn boek heb ik heel bewust gekozen om geen oude collaborateurs te interviewen. Ze hangen nog steeds het naïeve, idealistische beeld op dat ze ‘slachtoffers van de repressie’ zijn en in de collaboratie beland zijn omwille van hun verknochtheid aan Vlaanderen en zijn dat ook zelf gaan geloven. Ze hebben ook jarenlang verkondigd dat ze zich tijdens de bezetting niet verbonden voelden met het nationaalsocialisme, maar alleen de Duitsers hielpen om Vlaanderen vooruit te helpen. ‘We moesten wel met hen samenwerken omdat ze ons nu eenmaal bezet hadden, maar wijzelf waren zeker geen nazi’s en voor Hitler koesterden we geen greintje sympathie. We vochten aan het oostfront om het communisme te stoppen.’ Ze presenteerden zich als brave katholieken die tegen het goddeloze bolsjewisme gestreden hadden, wat tijdens de Koude Oorlog natuurlijk in goede aarde viel. Die beeldvorming is heel diep in de publieke opinie doorgedrongen en wordt door de kinderen en kleinkinderen van collaborateurs ook verder doorgegeven. Ik wou weg van die stereotypen en heb er daarom bewust voor gekozen om alleen met bronnen van tijdens de Tweede Wereldoorlog te werken. Zo heb ik heel wat brieven doorploegd die collaborateurs tijdens de oorlog aan hun familieleden en vrienden schreven. Uit dat materiaal komt een totaal ander beeld naar voor dan dat van de ‘naïeve idealist’.”
Waar hebt u die brieven gevonden?
“In het archief van het Auditoraat-generaal. Alle repressiedossiers zijn er bewaard gebleven en ik heb er een steekproef uit genomen. In die dossiers zitten de processen verbaal met de verhoren van zowel de veroordeelden als van getuigen. Die getuigen zijn niet alleen collega’s op het werk of vrienden en familieleden, maar ook mensen uit de buurt waar de veroordeelde woonde. Ik heb bewust de dossiers van bekende collaborateurs links laten liggen en alleen die van gewone mensen onder de loep genomen. De topfiguren uit de politieke organisaties zijn de laatste jaren uitgebreid onderzocht, maar de gewone mens bleef tot nu onder de radar. Ik heb een periode uit de repressie gekozen waarin die processen tegen collaborateurs uitvoerig werden gevoerd – dat was vlak na de bevrijding. De regering in ballingschap was in 1942 in Engeland al aan het voorbereiden hoe de naoorlogse bestraffing van collaborateurs aangepakt moest worden. Zo kon meteen na de bevrijding de repressie van start gaan. De collaborateurs hadden dat niet verwacht, waardoor er tijdens huiszoekingen veel persoonlijke brieven in beslag genomen konden worden. Die briefwisseling zit in de repressiedossiers. In hun brieven aan familie en vrienden laten de collaborateurs het achterste van hun tong zien en schetsen ze duidelijk hun motivatie en ideologie.”
Die ideologie was die van de nazi’s met ‘één volk, één rijk, één leider’?
“Net als in de rest van Europa heerste in het vooroorlogse België ongenoegen over de manier waarop de staat georganiseerd was. De Eerste Wereldoorlog had voor een enorme kater gezorgd en de democratie en het liberale economische systeem voldeden niet aan de verwachtingen van veel mensen. Er hing een gevoel van onbehagen en de roep om verandering, om een ‘nieuwe orde’, klonk luid. Over hoe die nieuwe orde er dan moest uitzien, was niet iedereen het eens. De maatschappij was duidelijk aan het verrechtsen, en degenen die in de collaboratie stapten, waren de extremisten: zij zagen heil in de nieuwe orde van fascisten en nationaalsocialisten die in heel Europa in opgang was. Later schoven ze Vlaanderen als motief naar voor, maar in werkelijkheid wilden ze deel uitmaken van het Germaanse Rijk, want het gevoel van volksverbondenheid met de Duitsers leefde zeer sterk. Het streven naar de nieuwe orde gold natuurlijk in de eerste plaats voor de ‘ideologische collaborateurs’, degenen die zichzelf ‘wegcijferden’ voor hun grote ideaal. Sommige van die overtuigde idealisten stapten zonder verpinken in de collaboratie, anderen pas nadat er iets mis ging in hun eigen leven: ze sloten bijvoorbeeld pas bij de Vlaamse Wacht of de SS aan nadat ze hun job kwijtgeraakt waren. Daarnaast was er ook een groep die uitsluitend om persoonlijke redenen met de Duitsers samenspande en zo hoopte aan werkloosheid of armoede te ontsnappen. Voor twee derde van alle collaborateurs uit mijn onderzoek, was ideologie belangrijk.”
Zij waren Vlaamse nazi’s?
“Ja. Ze koesterden grenzeloze bewondering voor Adolf Hitler: voor hen was hij de messias die op aarde gekomen was om alles beter te maken. Ze engageerden zich heel ver in hun strijd aan Hitlers zijde: de band tussen hen en de Führer leek zelfs persoonlijk. Samen met Hitler streden ze voor een betere wereld. De figuur van Adolf Hitler sprak meer tot hun verbeelding dan hun eigen VNV-leiders waar ze naarmate de oorlog vorderde, steeds meer kritiek op leverden. In hun brieven schreven ze dat elke collaborateur de plicht had zich tot het uiterste in te zetten. ‘Plicht’ was een heel sterke motor achter hun handelen.”
Uit welke sociale klassen stamden de collaborateurs waarvan u de gerechtsdossiers en de brieven bestudeerd hebt?
“Vooral uit de lagere klassen. De collaboratie was niet alleen een zaak van de elite; ook de gewone werkman of kleine bediende omarmde de ideologie. Degenen die omwille van persoonlijke motieven of omwille van geld collaboreerden, stamden vooral uit de allerlaagste klassen. Ze zaten aan de rand van de maatschappij en zagen collaboratie als de enige manier om te overleven. Er zaten ook mensen tussen van twaalf stielen, dertien ongelukken: ze kwamen nergens meer aan de bak, behalve in de collaboratie.”
Hoe stonden ze tegenover de Joden?
“Over de Joden werd weinig geschreven. Ook in de procesdossiers komt de houding van collaborateurs tegenover Joden niet aan bod. De rechters hadden daar helemaal geen interesse voor. Uit onderzoek van collega Lieven Saerens blijkt dat krijgsauditeurs zelfs totaal niet geïnteresseerd waren in het antisemitisme bij collaborateurs die mee razzia’s gingen uitvoeren.”
“De collaborateurs duidden in hun brieven naast de geallieerden verschillende vijanden aan: de ‘binnenlandse vijand’ van het verzet, maar ook de gewone bevolking die tegen hen was. De meesten schreven heel smalend over de ‘binnenlandse vijand’, in de stijl van: ‘De dommeriken, ze beseffen niet wat goed voor hen is.’ Ze paradeerden rond in uniform en voelden zich daardoor sterk: zo maakten ze duidelijk dat ze aan de kant stonden van de bezetter die bereid was zijn macht met harde hand te handhaven. Sommige ‘zwarten’ misbruikten hun macht en chanteerden medeburgers: ‘Let op met wat je zegt, of ik laat je ‘ophalen’.”
Sprak er soms spijt uit de brieven?
“Slechts een handvol mensen vond na een tijd dat de collaboratie te ver ging. Van zodra iemand in de collaboratie verzeild raakte, was het zo goed als onmogelijk om er weer uit te stappen. Als je erin zat, bestempelden mensen uit je omgeving je als zwarte en begonnen ze je te mijden. Dus was de conclusie van de collaborateur: ‘Eens een zwarte, altijd een zwarte.’ Collaborerende organisaties zoals De Vlaamse Wacht deden er ook alles aan om mensen aan zich te binden. Arbeidscontracten waren zeer moeilijk op te zeggen: wie bij zo’n groepering werkte, kon niet zomaar ontslag nemen. Wie vrijwillig naar Duitsland ging, terugkwam en liet weten dat hij er genoeg van had, werd toch verplicht terug gestuurd. De organisaties probeerden het groepsgevoel te versterken met optochten en grote manifestaties. Ze gaven ook allerlei voordelen: zo mochten leden in uniform gratis op de tram. Veel mensen bleven dan ook tegen beter weten in tot het bittere einde collaboreren. Een aantal bleef zelfs in een overwinning geloven. Zo pepten ze zich in september 1944 in hun brieven nog eens goed op: ‘Het komt allemaal in orde, want de Führer zegt dat hij over geheime wapens beschikt.’”
Aline Sax, Voor Vlaanderen, volk en Führer, Manteau, 430 blz., 24,95 euro
© Jan Stevens