Puin
Verouderde fabrieken hebben het in tijden van crisis lastig om te overleven. Steeds vaker sluit er een voorgoed de deuren, rijp voor de sloop. Voor de afbraakindustrie lijken er gouden tijden aan te breken.
Op tweede kerstdag 2007 krijgen de 95 werknemers van de suikerfabriek Iscal Sugar in Moerbeke een wrang kerstcadeau. De directie maakt bekend dat de fabriek dicht gaat na een roemrijke geschiedenis van bijna anderhalve eeuw suikerproductie. Andere jaren vierden de Moerbekenaars rond kerst met liters bier en een uitgelaten fanfare de ‘afzwaai’, het einde van de suikerbietencampagne. Nu blijft het akelig stil in het dorp.
Anderhalf jaar later. De kranen van Democom knippen stukken ijzer uit de gigantische opslagketels van de Moerbeekse suikerfabriek. Moerbeke is de vijfde suikerfabriek op rij die het Genkse sloopbedrijf afbreekt. De sluiting van de Wase site van Iscal garandeert Democom werk in overvloed tot minstens de zomer van 2010.
De sloop van de Moerbeekse suikerfabriek is geen unicum. De huidige economische crisis is hét moment van de waarheid voor veel verouderde industrieën. Zo ging een paar maanden geleden Filteint failliet, een van de laatste ‘grote’ textielfabrieken uit Sint-Niklaas. De uitgeleefde fabrieksgebouwen liggen er nu stil en verlaten bij, wachtend op de genadeslag van de sloophamer. Dankzij de recessie lijken er gouden tijden aan te breken voor de afbraakindustrie.
“Niet overdrijven”, relativeert ingenieur Johan D’Hooghe, voorzitter van CASO, de Confederatie van Aannemers van Sloop- en Ontmantelingswerken. “Een gebouw wordt pas gesloopt als iemand wil investeren in de afbraak. De prijzen van het vastgoed zijn niet ingestort. De drempel voor investeerders om een gebouw te kopen, af te breken en iets nieuws in de plaats te zetten, ligt daardoor hoog. De afbraakindustrie is dus meer gebaat met een goed draaiende economie. De aannemers van afbraakwerken hebben zeker nog werk. Maar de bomen groeien niet tot in de hemel.”
Volgens Jean-Marie de Buck, gedelegeerd bestuurder van Aclagro uit Wondelgem, één van de grotere sloopaannemers, is het nog iets te vroeg voor ‘gouden tijden’. “Zeker in de private sector worden projecten veeleer uitgesteld. Al zit onze afbraakafdeling niet om werk verlegen. Maar de motor van de sloop is toch altijd het nieuwe project dat erna zal volgen.”
“Daar komt bij dat in tijden van crisis heel wat kleine zelfstandige aannemers zich op de afbraakmarkt storten”, vult Jan Verstrynge, directeur grond- en afbraakwerken van Aclagro, aan. “De typische ‘vader-zoonbedrijven’ komen als transporteur of onderaannemer niet meer aan de bak. Dus zoeken ze heil in de sloop: vader met de kraan, de zoon met de vrachtwagen. Zij pikken een deel van het werk in en geven de sector een slechte naam. Want ze zijn zich niet bewust van problemen als asbest of het selectief behandelen van afvalstromen en gooien alles op een hoop.”
Vlarea
“De drempel om met afbraak te starten ligt veel te laag”, zegt Jean-Marie de Buck. “Ik verwacht dat in de nabije toekomst het kaf automatisch van het koren gescheiden zal worden. De wetgeving rond afvalverwerking wordt steeds ingewikkelder. Kleine bedrijfjes met een kraan en een vrachtwagen zullen nooit aan alle verplichtingen kunnen voldoen. Wij hebben voltijds twee preventieadviseurs in dienst, een milieucoördinator, ingenieurs… We merken dat bouwheren liefst met serieuze mensen in zee gaan. Al zijn er natuurlijk altijd die alleen naar de prijs kijken, wat hen later vaak zuur opbreekt. Aclagro is in 1970 gestart als een aannemer van afbraak- en grondwerken. Later kwamen daar infrastructuurwerken bij, zoals het aanleggen van wegen en riolering. Wij hebben er vrij vroeg voor gekozen om een onderneming uit te bouwen die de afvalstromen zoveel mogelijk zelf kan recycleren. Zowel bij afbraak- als bij infrastructuurwerken wordt er veel puin gecreëerd. In onze recyclingafdeling wordt het puin gebroken, en omgezet in granulaten die verwerkt worden in producten voor de ondergrond van nieuwe wegen. We hebben een tijdelijke opslagplaats voor gronden, waar we vervuilde grond zeven en saneren. Onlangs hebben we de zeer strenge overheidsprocedure doorlopen om een erkenning te krijgen als asbestverwijderaar. Dat soort van noodzakelijke selecties zorgt ervoor dat op termijn alleen de ernstige spelers met een professioneel uitgebouwde organisatie overblijven.”
Tot halverwege de jaren negentig golden er in de afbraakindustrie amper regels en wetten. “Het slopen moest snel gaan”, zegt CASO-voorzitter Johan D’Hooghe. “De rest was bijzaak: alle afval belandde op het stort. Maar vanaf 1995 werd de sector stelselmatig geconfronteerd met een steeds ingrijpender wetgeving. In het begin trokken de meeste aannemers zich daar niet te veel van aan, behalve dan de grote bedrijven die op de kar van de sanering sprongen. Af en toe werd er gecontroleerd. Wie als kleine aannemer prijs had, moest voor de kosten opdraaien. In 1998 trad Vlarea, het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, in werking. De hele afbraaksector viel uit de lucht. Want alle puin en sloopmateriaal werd van de ene op de andere dag een afvalstof en de verwerking en het hergebruik ervan was plots onderworpen aan zware reglementeringen.”
Johan D’Hooghe was een van de weinige ingenieurs die zich toen verdiepte in de finesses van de nieuwe afvalreglementering. “De afbraakaannemers hadden heel wat vragen bij die ingewikkelde wetgeving. Sommigen vroegen mij om advies. Ik ben toen in het gat in de markt gesprongen en heb mijn eigen studie- en adviesbureau voor sloop- en recyclagebedrijven opgestart. Sinds 1998 is afval geld waard. Niet de aannemers van afbraakwerken, maar de overheid heeft die nieuwe markt gecreëerd. Ook voor mij.”
Zwart geld & corruptie
Guido werkt bijna tien jaar als arbeider in de afbraakindustrie. Toen hij op zijn dertigste als bediende ontslagen werd, raakte hij met zijn humanioradiploma nergens meer aan de bak. “Ik zat in een scheiding en had dringend geld nodig. Via een vriend kon ik toen bij een kleine afbraakfirma als sloper aan de slag.”
Vandaag werkt Guido voor een grote afbraakaannemer, officieel in een achturendag. “Ik vertrek ’s morgens om 5 uur en ben elke avond rond 7 uur thuis. Alle uren die ik extra presteer, worden in het zwart uitbetaald. Ik werk dus elke dag 8 uur wit en bijna evenveel zwart. Elke twee weken ontvang ik mijn zwarte loon in een omslag met briefjes van 100 euro.”
Hoe raakt de aannemer aan dat zwart geld? “Heel simpel: het bruikbare afval maakt hij te gelde door het te verkopen aan recyclers of sloophandelaars. Een flink deel in het zwart. Grote recyclers halen extra geld binnen door waardevol afbraakmateriaal zoals staal als ‘onbruikbare afval’ te catalogeren. Ze betalen de afbraakaannemer minder dan waar hij recht op heeft, verkopen het ‘onbruikbare afval’ door als staal aan hoogovens in Azië en strijken het verschil op.”
CASO-voorzitter Johan D’Hooghe reageert voorzichtig op de uitlatingen van Guido. “Als hij zegt dat hij in het zwart betaald wordt, zal dat wel zo zijn. Dat zal door CASO nooit gepromoot worden. Het is trouwens veel te gevaarlijk om iemand twaalf uur aan een stuk sloopwerk te laten doen.”
Volgens Guido speelt corruptie een belangrijke rol bij het binnenslepen van contracten in de afbraaksector. “Mijn vorige baas versierde voor jaren aan sloopopdrachten op het terrein van een bekend groot bedrijf in de haven. Zijn strategie was simpel: hij kocht de verantwoordelijke voor het toewijzen van de opdrachten om. Die man werd goed gesoigneerd en ontving omslagen vol geld. Zijn zoon was een verwoed veldcrosser: mijn baas heeft hem royaal gesponsord. Ik schat dat die man voor minstens 50.000 euro aan omkoopgeld ontvangen heeft. Dat soort van praktijken is in heel de sector schering en inslag.”
“Corruptie vind je niet alleen in de afbraak, maar overal”, zegt Johan D’Hooghe. “Het is zeker niet de correcte manier van werken.”
Jean-Marie de Buck van Aclagro legt de lat in zijn bedrijf bewust heel hoog. “Wij hebben niets te verbergen. Wij proberen de hele sector mee op een hoger niveau te tillen. Er zullen natuurlijk altijd cowboys blijven bestaan; waar vind je er geen? Wie zo groot en kwaliteitsvol wil worden als wij, is gewoon verplicht om de spelregels te volgen.”
De afbraaksector doorgelicht
– CASO, de belangenvereniging van sloopaannemers bestaat pas sinds eind 2008. Johan D’Hooghe: “Lang was er alleen een Antwerpse vereniging van slopers actief. De druk vanuit de overheid werd groter, de wetgeving ingewikkelder. Er was nood aan een stevige overkoepelende organisatie die heel de sector vertegenwoordigt. Met de hulp en onder de vleugels van de Vlaamse Confederatie Bouw hebben we CASO opgestart. De meeste grote afbraakbedrijven zijn ondertussen lid. We vertegenwoordigen nu vijftig bedrijven, verspreid over heel Vlaanderen.”
– Over de sloopsector bestaan geen exacte cijfers. D’Hooghe: “We schatten dat in Vlaanderen een 500-tal bedrijven met gemiddeld tien werknemers afbraak als hoofd- of nevenactiviteit hebben. Vermoedelijk werken 1500 mensen voltijds in de sloop.”
– Slopers dringend gezocht. Jan Verstrynge (Aclagro): “Veel mensen zien de afbraak als minderwaardig. In ingenieursopleidingen wordt er geen aandacht aan besteed. Het is moeilijk om goeie mensen te vinden die zich op afbraak willen toeleggen, terwijl er juist ontzettend veel uitdagingen in weggelegd zijn. Er komt veel meer bij kijken dan de boel ineenstampen en het afval wegvoeren. Arbeiders die niet bang zijn om ploegbaas te worden en verantwoordelijkheid willen opnemen, zijn dun gezaaid.”
– Bij Aclagro in Wondelgem werken 320 mensen. Het bedrijf draait 60 miljoen euro omzet.
©jan@janstevens.be