P2P
Zowel paus Benedictus XVI als de Occupy-beweging zijn fan van de Belgische cyberfilosoof Michel Bauwens en zijn ideeën voor een open source-economie zonder auteursrecht en patenten. “Ofwel kiezen we er nu zelf bewust voor, ofwel wachten we tot we geen andere keuze meer hebben en het water ons aan de lippen staat.”
In mei 2008 werd de in Thailand wonende Belg Michel Bauwens door het Vaticaan uitgenodigd om voor de paus en zijn confraters een uiteenzetting te geven over Bauwens’ stokpaardje: ‘peer-to-peer’. Eind vorig jaar gaf Bauwens bij de Occupy-beweging in New York en Londen fel bejubelde lezingen over hetzelfde onderwerp. Zowel het Vaticaan als Occupy zien brood in zijn gloedvolle pleidooi voor een open source-economie, waarin ons kapitalistische systeem gecorrigeerd wordt door peer-to-peernetwerken, gedecentraliseerde netwerken waarin gelijkgezinde individuen aan collectieve projecten werken. De mosterd voor zijn open source-gemeenschapsmodel haalt Bauwens bij het internet. Dat is niet zo verwonderlijk, want in de vroege jaren negentig werkte hij bij British Petroleum als ‘cybrarian’ aan een van de eerste virtuele informatiecentra op het wereldwijde web. Later was hij als internetondernemer actief en stampte hij twee dotcombedrijven uit de grond die hij met succes doorverkocht. Hij was hoofdredacteur van het allereerste Europese cybertijdschrift Wave en strategisch manager e-business voor Belgacom. Vandaag leidt hij vanuit zijn Thaise thuisstad Chiang Mai de Foundation for Peer-to-Peer Alternatives en de Commons Strategies Group. Een van zijn grote voorbeelden is de Amerikaanse politicologe Elinor Ostrom die in 2009 de Nobelprijs economie won met haar onderzoek naar het beheer van duurzame, collectieve goederen. Zij bestudeerde hoe gemeenschappen samenwerken om collectieve goederen als bossen of visgronden te beheren en toonde aan dat mensen niet vanuit hebzucht handelen, maar meestal voor het collectief belang kiezen.
Bij peer-to-peer denk ik spontaan aan Napster, het softwareprogramma dat eind jaren negentig aan de basis lag van het illegaal downloaden en de muziekindustrie voorgoed veranderde.
Michel Bauwens: “Napster heeft met zijn file sharing programma het begrip ‘peer-to-peer’ bekend gemaakt bij het grote publiek. De basisidee van peer-to-peer is dat het internet een netwerk is van computers die met elkaar kunnen communiceren zonder dat ze daarvoor toestemming moeten vragen aan een centrale server. Napster paste dat principe toe op muziek; ik geef er een sociale invulling aan. Alle computers overal ter wereld zijn met elkaar verbonden, waardoor mensen direct met elkaar in contact kunnen komen om samen dingen te ondernemen. Vóór het internet was dat alleen maar mogelijk op kleine schaal met mensen die je fysiek kende. Nu kun je vanuit je huiskamer wereldwijd met wildvreemden projecten opzetten. Heb je al gehoord van de Wikispeed? Dat is een energiezuinige auto die via virtuele samenwerking op het internet op drie maanden tijd ontwikkeld werd. Je kan hem nu online bestellen; hij is getest op veiligheid en kreeg vijf sterren. De productie van de Wikispeed is het resultaat van peer-to-peer. Zoiets kan alleen maar lukken als mensen op een totaal andere manier over eigendom gaan nadenken. Want waarom zou jij gratis meewerken aan de ontwikkeling van de Wikispeed als achteraf iemand het eigendomsrecht claimt en de auto privatiseert? De belangrijkste voorwaarde bij peer-to-peer is dat het object of het project waaraan verschillende mensen samen werken, in de gemeenschappelijke pot blijft. Zo kan iedereen bijdragen aan de ontwikkeling van het project en kunnen de deelnemers er met hun eigen bedrijfjes zelf ook nog eens geld aan verdienen. Een van de mooiste voorbeelden is de open source besturingssoftware Linux. Computergigant IBM gebruikt Linux voor zijn interne infrastructuur maar draagt ook zelf bij tot de verdere ontwikkeling van de software. IBM zal Linux nooit privatiseren, omdat ze zelf geld blijven verdienen door hun afgeleide producten en consulting- en trainingprogramma’s.”
Bij peer-to-peer werken bedrijven of mensen gratis samen aan één groot project en verdienen ze geld door de innovatieve producten die ze van dat project afleiden?
“Ja, al hoeft niet alle werk aan het basisproject gratis te zijn. Zo kan een informaticus wel betaald worden om een stukje software voor Linux te schrijven, alleen zal dat stukje software later voor iedereen beschikbaar blijven. Bedrijven werken in co-opetetion, cooperative competition, omdat ze zo dubbel werk vermijden. Ondernemingen die participeren aan een gemeenschappelijke doel, genieten automatisch van alle vooruitgang die hun partners ook maken.”
Apple voert een nietsontziende patentenoorlog met de open sourcesoftware Android van Google. In een open source-economie is zo’n patentenstrijd ondenkbaar?
“Intellectuele eigendom houdt innovatie tegen: hoe meer patenten er zijn, hoe trager de vernieuwing verloopt. Mastodontondernemingen gebruiken ze als wapen om kleine bedrijven buitenspel te zetten. Wat niet wil zeggen dat patenten totaal overbodig zijn, maar de laatste jaren is de hele politiek rond auteursrecht ontspoord. In het Verenigd Koninkrijk wou men het copyright opvoeren tot 99 jaar na de publicatie van een geschreven werk. Dat is natuurlijk absurd, want zo krijgt een bedrijf als Walt Disney voor 99 jaar een monopolie op verhalen die het van de gebroeders Grimm gestolen heeft.”
“Een traditioneel bedrijf als Microsoft bezit een intellectueel monopolie, maakt daardoor superwinsten en weert andere spelers uit de sector. Het gevolg is dat alle innovatie verdwijnt. Dat merk je nu ook heel goed in de farmaceutische wereld: het klein beetje innovatie dat daar nog rest, gaat naar de bestrijding van ziektes voor de superrijken. Bij peer-to-peer en open source draait alles rond gemeenschappelijke innovatie die voor iedereen beschikbaar is en waar talloos veel bedrijven uit kunnen putten en groeien. In Europa is alle geografische informatie in handen van een paar geselecteerde grote ondernemingen die krampachtig hun intellectuele eigendom bewaken; in Amerika is er een open geografische informatiedatabank waar onder andere Google gebruik van maakt. Uit die vrij toegankelijke geografische dienst is een enorme industrie gegroeid die uitsluitend toegevoegde waarde creëert.”
Hoe schakel je in een open source-economie de menselijke karaktertrek hebzucht uit?
“Dat hoeft niet, want bij peer-to-peer en open source ontwikkel je een sociaal systeem waarin de individuele motivatie afgestemd wordt op het collectieve belang. Er zijn 101 redenen te verzinnen waarom jij onbezoldigd gaat meeschrijven aan Wikipedia. Misschien wil je je eigen kennis verruimen, je eigen reputatie of die van anderen opbouwen of beschermen of wie weet, misschien zijn je motieven zelfs hebzuchtig van aard en wil je er op een of andere manier later ooit munt uit slaan. De ware reden waarom IBM meewerkt aan Linux is dat ze geld willen besparen en verdienen. In een open source economie wordt hebzucht dus niet uitgeschakeld, maar wel ingekapseld.”
“Het grote verschil tussen peer-to-peer en open source en de traditionele economie, is dat in de nieuwe systemen de controle altijd achteraf gebeurt. In een traditioneel mediabedrijf moet je als journalist eerst de toestemming van de hoofdredacteur krijgen om mee te werken. Bij Wikipedia of bij open software controleren de door de gemeenschap aanvaarde admins, editors of maintainers het werk achteraf. Iedereen heeft het het recht om mee te doen; de kwaliteitscontrole komt later. Het gevolg is dat veel meer mensen bijdragen kunnen leveren, waardoor de kans toeneemt dat er iets waardevols overblijft.”
Zal de open source-economie vanzelf verder groeien of heeft ze een revolutie nodig?
“In de VS vertegenwoordigt de open source-economie nu al een zesde van het BNP. Het grootste deel van de Chinese economie is open source: westerse bedrijven die in China willen investeren, zijn verplicht om hun industriële informatie te delen met de Chinezen. China hanteert voor buitenlandse investeerders een onversneden open sourcestrategie die het land geen windeieren legt. De open source-economie is geen vervanger van het kapitalisme, maar een duurzame variant die gemeenschappen meer autonomie geeft.”
“In een open source-economie wordt er niet alleen op een andere manier geproduceerd, maar ook geconsumeerd. De Amerikaanse auteur Rachel Botsman introduceerde in 2010 met haar boek What’s mine is yours het principe van ‘collaborative consumption’. Volgens haar zitten we middenin een revolutie waarin bewuste mensen de ik-cultuur van overconsumptie omkeren naar een wij-cultuur waar persoonlijk bezit in dienst staat van het collectief. Na de crisis van 2008 zijn gemeenschappen in sommige wijken spontaan huishoudelijke apparaten gaan delen met elkaar. Heb jij thuis een elektrische boormachine? Volgens een studie zal je dat ding in je hele leven niet meer dan dertien minuten gebruiken. Dat is dus een enorme verspilling, tenzij je die machine ook met anderen gaat delen. Collaborative consumption is geniaal in zijn eenvoud: mensen uit een wijk bouwen samen een website waarop ze invullen wat voor toestellen ze allemaal bezitten. Jij hebt een boormachine, ik heb een grasmaaier en de overbuur heeft een hakselaar. Jij hoeft geen grasmaaier meer te kopen, want je gebruikt gewoon de mijne. Hoe groter de crisis wordt, hoe meer dit soort van collectieve systemen zal ontstaan.”
Dankzij de crisis ziet de toekomst er rooskleurig uit?
“Er zijn twee toekomstscenario’s mogelijk: in het bestcasescenario zien progressieve politici het nut van peer-to-peer en open source in en gaan ze die ook stimuleren. In het worstcasescenario gebeurt er in eerste instantie niets en nemen de energie-, klimaat-, water- en voedselproblemen alleen maar toe. Maar hoe groter die economische en sociale problemen worden, hoe meer nood er zal zijn aan een verschuiving naar peer-to-peer. Mensen die minder verdienen, zullen zelf op zoek gaan naar manieren om hun levensstandaard te beschermen. Bijna automatisch komen ze dan uit bij samenwerken, bij samen dingen ondernemen, want dat is goedkoper en efficiënter. We zullen gewoon niet anders kunnen dan ons kapitalistisch systeem navigeren in de richting van een open source-economie. Ofwel nemen we nu zelf het heft in handen, ofwel wachten we tot het water ons aan de lippen staat.”
© Jan Stevens