Fabrieksmeisjes
Drie jaar lang volgde de Amerikaanse journaliste Leslie Chang twee Chinese fabrieksmeisjes op de voet. “Ik wou niet het zoveelste verhaal van uitbuiting en misbruik brengen, maar een relaas van het échte leven van de migrantenarbeidsters in de snel veranderende Chinese maatschappij.”
Wedden dat de Nike-loopschoenen waarop u vanmorgen bent gaan joggen gemaakt zijn door de fabrieksmeisjes van de Yue Yuen-fabriek in de Chinese industriestad Dongguan? En dat uw hypergesofisticeerde draadloze telefoon rechtstreeks geïmporteerd is uit de VTech-fabriek? Donggguan in de Parelrivierdelta in Zuidoost-China geldt als de bakermat van de explosieve en ongecontroleerde Chinese industriële ontwikkeling. In het najaar van 1978 opende de Taiping handtassenfabriek uit Hongkong er een fabriek. Taiping leverde het eerste jaar meteen al een winst op van één miljoen Hongkong dollars, en werd een lichtend voorbeeld voor de duizenden fabrieken die nog zouden volgen.
“Dongguan is de meest afschuwelijke stad die je je kunt voorstellen”, zegt de Amerikaanse journaliste Leslie Chang. “Rij er over een willekeurige weg, en je ziet fabrieken, fabrieken en nog eens fabrieken. Lage, fantasieloze buildings. Dongguan is China op zijn slechtst: lawaaierig, vol afval, met daartussen een wriemelende mensenmassa.”
Leslie Chang was jarenlang correspondente in China voor de Wall Street Journal. Van 2004 tot 2007 bracht ze het grootste deel van haar tijd door in Dongguan. Ze raakte er bevriend met twee fabrieksmeisjes, de tiener Min en de twintiger Chunming, volgde hun doen en laten en schreef hun belevenissen neer in het fascinerende ‘Fabrieksmeisjes’.
“De aanleiding voor mijn boek waren de schokkende verhalen die ik in veel Amerikaanse kranten las over uitbuiting en misbruik van Chinese migrantenarbeiders”, zegt Chang. “Ik wou het echte leven van de fabrieksarbeiders leren kennen, weg van de sensatie. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om als jong meisje van het Chinese platteland te verhuizen naar een grote industriestad.”
Min & Chunming
Dongguan telt 1,7 miljoen ‘autochtone’ inwoners en 7 miljoen migranten van het platteland, waarvan 70% vrouwen. Leslie Chang: “Ik ontmoette de zestienjarige Min op mijn tweede dag in de stad. Ze had het jaar ervoor haar dorp in de centrale provincie Hubei verlaten. In haar dorp leefden 90 gezinnen die rijst, koolzaad en katoen verbouwden op kleine lapjes grond. Mins familie bezat een vijfde hectare, en de oogst was net voldoende om in hun eigen behoeften te voorzien. De aankomst in Dongguan is voor plattelandsmeisjes zoals Min een traumatische ervaring. Ze kennen er niemand, werken twaalf uur per dag in de fabriek, slapen in een zaal tussen een dozijn vreemdelingen en weten niet wie te vertrouwen is. De eerste weken waren voor Min zeer vervreemdend. Maar net als alle andere meisjes leerde ze snel haar weg te vinden, en ontdekte ze welke fabrieken betere condities boden. Uiteindelijk slaagde ze er zelfs in om op te klimmen tot klerk, de laagste sport op de bediendenladder.”
Was Min onder druk van haar ouders naar de grote stad verhuisd? Chang: “Fabrieksmeisjes worden niet door hun familie uitgezonden. In het dorp van Min is het doodgewoon dat 16-jarigen hun dorp verlaten om te gaan werken in de stad. De meeste migranten behoren tot de intellectuele elite van hun dorp. Ze hebben hun lager middelbaar achter de rug, maar vallen door het Chinese onderwijssysteem af. Scholieren moeten een nationaal examen afleggen om toegelaten te worden tot de bovenbouw van het middelbaar onderwijs. Min zakte voor die test en besloot om haar geluk te gaan beproeven in Dongguan.”
Chunming migreerde voor het eerst in de zomer van 1992 van haar dorp in de zuidelijke provincie Hunan naar Guangdong. Ze was pas zeventien en vond werk in een verffabriek. Ze werd er ziek van de chemicaliën en keerde een paar maanden later berooid naar huis terug. Een jaar later waagde ze opnieuw haar kans. “Migratie was toen nog een hachelijke onderneming”, zegt Leslie Chang. “De straten van Dongguan krioelden van de migranten van het platteland op zoek naar werk. Ze sliepen in busstations en onder bruggen. Chunming vond uiteindelijk werk in een speelgoedfabriek. Ze verdiende er 100 yuan (10 euro) per maand. Stap voor stap heeft ze zich ‘opgewerkt’. Chunming wil nooit meer terug naar haar dorp. Ze is getrouwd, heeft een kind. Onlangs hebben ze een tweedehands Buick gekocht. Binnen een paar jaar zullen ze een flat kopen. Als je de fabrieksmeisjes naar hun grote droom vraagt, reageren ze heel ontwijkend. De meesten willen geld sparen om ooit hun eigen zaakje te kunnen beginnen. Ze dromen ervan om met iemand te kunnen trouwen die hen materieel en financieel hoger kan tillen. Chunming stelt zich nu steeds meer vragen: ze beseft dat geld niet alles, en dat er ook nog ‘iets anders’ is. Ze is er nog niet helemaal achter wat dat ‘iets anders’ precies inhoudt. Is het Engels leren? Gezonder gaan leven? Naar het buitenland gaan? Ze is op zoek naar iets wat haar gelukkig kan maken en zin zal geven aan haar leven.”
Prostitutie
In Dongguan primeert de wet van de sterkste en wordt de communistische ideologie alleen met de lippen bedreven. Leslie Chang: “Wild kapitalisme regeert. De lokale overheidsmensen zijn vooral geïnteresseerd in ‘business opportunities’. Het gaat er hard aan toe, met corruptie en omkoping. Zolang je in China geen politieke partij opricht, of kritiek uit op de regering, geniet je van een ongebreidelde vrijheid, en kun je doen wat je wil. Niemand zal je erop wijzen dat je niet mag vervuilen, of niet in openbare ruimtes mag roken. Er heerst extreme vrijheid en extreem kapitalisme. Ik bezocht een bordeel om in contact te komen met de lokale ‘businessmen’. De fabrieksbazen stikken in het geld, waardoor Dongguan een van de grootste prostitutiecentra van China is. Ik stelde me de ondernemers voor als slijmerige, achterbakse ritselaars; uiteindelijk bleken ze vrij sympathiek te zijn. Natuurlijk zijn ze corrupt, maar ze zijn ook heel direct en hebben het hart op de tong, in tegenstelling tot veel hoogopgeleide Chinezen. De fabrieksbazen hebben bescheiden achtergronden, hebben zichzelf opgewerkt, en zijn daardoor ook meedogenloos en keihard geworden. Het stereotype wil dat de prostituees allemaal slachtoffers zijn; dat ze onder dwang en tegen hun wil in het wereldje terecht gekomen zijn. Maar dat is niet zo. Hun uitleg was vaak: ‘Mijn vriendin doet dit ook en ze vertelde me dat het een goeie job is.’ Het thuisfront op het platteland weet daar niets van. Ze liegen en maken hun familie wijs dat ze in de fabriek werken, of dat ze aan de receptie zitten in een hotel. De prostituees stammen uit rijkere families dan de fabrieksmeisjes. Ze groeiden niet op een boerderij op, maar in een klein stadje. Daarom ook komen ze in de prostitutie terecht: ze hebben geen zin in een vervelende, slecht betaalde job in een fabriek. Ze willen mooie kleren en een gemakkelijk leven. Ze houden van het geld, maar ze gruwen van hun cliënteel.”
Leve de migratie
Volgens officiële cijfers zouden er in China 130 miljoen migrantenarbeiders zijn. “Er wordt vaak een miserabel beeld van de migranten geschetst”, zegt Leslie Chang. “Ten onrechte. Min is typisch voor de Chinese fabrieksmeisjes van haar leeftijd: ze is vrolijk, optimistisch, met veel gevoel voor humor. Ze is nog een kind, maar heel gedreven en erg dapper. Ze aarzelt niet om tegen haar bazen in te gaan. Vroeger maakte de overheid binnenlandse migratie erg moeilijk, maar dat beleid is drastisch veranderd. De regering is er nu van overtuigd dat migratie goed is voor de steden en voor de economie. Ze wordt niet aangemoedigd, maar wel getolereerd. Tussen 1995 en 2000 zijn er in China veel studies over verschenen. Allemaal concludeerden ze dat migratie voor plattelandsmeisjes nieuwe kansen schept. Die studies hebben veel invloed gehad op het beleid. In de jaren negentig ging de overheid ervan uit dat migranten verantwoordelijk waren voor de misdaad in de steden, een stereotiep beeld dat je ook in de VS en in Europa hoort verkondigen. Terwijl migrantenarbeiders in werkelijkheid een beter leven trachten uit te bouwen, sparen en geld opsturen naar huis. De fabrieksmeisjes zijn geen moderne slaven. Ze leiden een hard leven, maar kiezen daar zelf voor. Natuurlijk zijn hun keuzemogelijkheden beperkt, toch gaan ze werken in de stad omdat dat beter is dan het leven op het platteland. De Chinese toppolitici zijn het er nu over eens dat migratie de stabiliteit in de hand werkt, en heel positief is.”
Volgens schattingen zouden in de laatste maanden 20 miljoen migrantenarbeiders hun werk verloren hebben. Chang: “Door de crisis staan heel wat migrantenarbeiders in de kou, maar dat is slechts tijdelijk en verandert niets aan de essentie van het verhaal. Na de Aziatische financiële crisis in 1997 vertraagde de economie een paar jaar. Veel migranten zijn toen voor een tijdje naar huis teruggekeerd tot de economie zich herpakte. De fabrieksmeisjes en -jongens weten hoe ze moeten omgaan met ups en downs. Er zit veel meer veerkracht in het systeem dan outsiders denken. Het dorp is een groot veiligheidsnet. Als de fabriek dichtgaat, keren de arbeiders terug naar huis. Ze hangen daar een paar maanden rond, zien hun vrienden en familie, spelen mahjong en kijken tv. Hoopvol wachtend op betere tijden.”
Een werkdag uit het leven van een doorsnee fabrieksmeisje in de Yue Yuen schoenfabriek
– 7u: De 56.000 fabrieksmeisjes en 14.000 fabrieksjongens in de slaapzalen staan op, ontbijten in de fabriekskantines en maken zich klaar voor het werk.
– 8u tot 12u: de stikkers, zoolmakers, assembleurs en afwerkers produceren aan de lopende band sportschoenen.
– 12u tot 13u30 uur: lunch in de kantines, gevolgd door een half uur siësta op de slaapzalen.
– 13u30 tot 17u30: werken.
– 17u30 tot 18u30: diner in de kantines.
– 18u30 tot 21u30: werken.
In de Yue Yuen schoenfabriek duurt een werkdag maximum 11 uur, met elke zondag vrij. De werknemers slapen met tienen in één kamer met stapelbedden. Een job aan de lopende band levert netto 55 euro per maand op. 80% zijn vrouwen, fabrieksmeisjes tussen 18 en 25.
Fabrieksmeisjes, Leslie Chang, Artemis & co, 398 blz., 19,95 euro
©jan@janstevens.be