“Ze wilden me breken omdat ik atheïst ben”
In Brieven aan mijn folteraar beschrijft de Iraanse journalist Houshang Asadi hoe hij na de machtsovername door de ayatollahs maandenlang in de gevangenis gefolterd werd. “Bijna al mijn vrienden zijn dood.”
Zondag 6 februari 1983. Rond elf uur ’s morgens wordt de op dat moment 32-jarige journalist Houshang Asadi binnengebracht in de Moshtarekgevangenis in Teheran. Bij zijn arrestatie een uur eerder dacht hij nog dat er een vergissing in het spel was; hij is immers een vooraanstaand lid van de communistische Tudehpartij die het regime van ayatollah Khomeini steunt. “De mannen van de Revolutionaire Garde zullen me snel laten gaan”, had hij tegen zijn verontruste schoonmoeder gezegd. “Tenzij er een staatsgreep gepleegd is, dan moet je aan mijn vrouw zeggen dat ik gestorven ben terwijl ik ‘Dood aan Amerika!’ schreeuwde.” In de gevangenis wordt Asadi geblinddoekt en moet hij in de gang op een deken tegen de muur gaan liggen. Twaalf uur later ligt hij er nog. Als een bewaker hem rond middernacht komt halen, leeft hij even in de illusie dat hij vrijgelaten zal worden. Maar de man brengt hem naar een verhoorkamer. Daar maakt hij kennis met zijn folteraar broeder Hamid. Houshang Asadi: “Broeder Hamid vroeg me mijn naam. Hij zei: ‘Wij weten alles over je. Je bent een communist en een spion en je bereidt een staatsgreep voor.’ Ik geloofde mijn eigen oren niet. ‘Ja, ik ben lid van de communistische partij’, reageerde ik. ‘Maar ik ben geen spion. We steunen de islamitische regering.’ Broeder Hamid zei dat ik mijn mond moest houden en legde een stapel papier op tafel. ‘Schrijf op waarom je een spion geworden bent en wanneer je de staatsgreep wil plegen.’ Ik zei dat ik die vragen niet kon beantwoorden. Hij lachte en sloeg me voor het eerst in het gezicht. Ik zag sterretjes. ‘Dat was het eerste artikel van de grondwet’, zei hij. ‘Til je blinddoek een beetje op.’ Ik gehoorzaamde. Hij opende zijn militaire overjas en ik zag een pistool. ‘Dit is het laatste artikel, hiermee zal ik je executeren, maar eer we daaraan toekomen, zullen er nog tal van andere artikelen de revue passeren.’ Die nacht is hij me beginnen martelen. Maandenlang.”
Asadi werd beschuldigd van spionage voor de Britten en de Russen. In eerste aanleg kreeg hij de strop, in beroep werd het vonnis herroepen tot 15 jaar cel. In 1989 werd hij vrijgelaten; veertien jaar later vluchtte hij samen met zijn vrouw naar Parijs, waar hij nu de nieuwssite Roozonline.com runt. In Parijs begon hij ook te schrijven aan zijn aangrijpende gevangenismemoires Brieven aan mijn folteraar waar hij onlangs de International Human Rights Book Award voor kreeg. “Ik wou dit boek twintig jaar geleden al schrijven”, zegt hij. “Maar in Iran was dat onmogelijk. Toen ze in 2003 door hadden dat ik naar Parijs gevlucht was, hebben ze mijn appartement in Teheran helemaal leeg geroofd.”
Anno 2012 is de inmiddels 62-jarige Houshang Asadi nog steeds bang voor de lange arm van de ayatollahs. We hebben afgesproken op de Parijse Place de la Bastille. De korte weg naar het café stapt Asadi moeizaam, een souvenir van alle uren die broeder Hamid hem aan zijn voeten omhoog getakeld in de folterkamer liet hangen.
Van folteraar tot ambassadeur
“Het schrijven van dit boek leek soms lastiger dan mijn verblijf in de gevangenis”, zegt Asadi. “Ik leefde als een vrije man in Parijs en stuurde mezelf terug naar de gevangenis door al die moeilijke momenten mentaal opnieuw te beleven. Elke morgen schreef ik in de vroege uurtjes en weende ik bittere tranen. Op één van die ochtenden voelde ik me niet lekker. In het hospitaal vertelden ze me dat ik een hartaanval had gehad. Ik moest er twee maanden blijven. Toen ik terug naar huis mocht, zei de dokter: ‘Vermijd elke opwinding.’ Dat lukte me niet, want het bleef maar knagen. Dus begon ik opnieuw te schrijven. Mijn vrouw is toen erg boos geworden: ‘Je helpt jezelf om zeep.’ We zijn samen naar een psycholoog gegaan. Hij zei haar: ‘Misschien gaat Houshang wel dood als hij niet schrijft.’”
In de gevangenis schreef u al brieven aan uw folteraar?
Houshang Asadi: “Als ik iets nodig had, moest ik hem dat in een beleefde brief vragen: ‘Bismillahir rahmanir rahim, in de naam van Allah, de meest weldadige en de meest barmhartige. Broeder Hamid, zoals u gevraagd heb, schrijf ik u deze brief…’ Het leek me een goede formule om mijn gevangenismemoires ook in de vorm van brieven aan mijn folteraar te schrijven. Vier dagen nadat ik aan het boek begonnen was, kreeg ik een mail van een vriend die in Duitsland asiel heeft gekregen. Hij had gehoord dat een folteraar door de Iraanse regering tot ambassadeur in Tadzjikistan benoemd was. Op de website van de BBC had hij een foto gevonden van die nieuwe ambassadeur, mijnheer Naser Sarmadi-Parsa. Mijn vriend mailde me de foto. ‘Misschien ken je die man.’ Toen ik de afbeelding op mijn scherm zag verschijnen, begon ik te trillen. Ik had broeder Hamid tijdens mijn gevangenschap een paar keer gezien – hij wist dat niet, want ik moest in zijn nabijheid altijd een blinddoek dragen. ‘Ken je hem?’ vroeg mijn vriend. Na een paar minuten kreeg ik mezelf weer onder controle en antwoordde ik: ‘Ja, hij is mijn folteraar.’”
In de jaren zeventig werd u als jonge journalist lid van de Iraanse communistische partij?
“Het was de tijd van de koude oorlog. Jonge mensen die tegen het regime van sjah Mohammed Reza Pahlavi waren, zochten hun toevlucht bij de communisten. Slechts een minderheid sloot zich bij de radicale islam aan. Iran was de buur van de Sovjet-Unie en de sovjetcommunisten hadden heel wat invloed. Ik ben een atheïst, dus kwam ik bijna automatisch bij de communisten terecht. Maar ik was nog heel jong en ik had een zwaar vertekend beeld van wat het sovjetcommunisme echt inhield. Ik had nog nooit een marxistisch boek gelezen en geloofde dat communisten opkwamen voor gelijkheid, vrijheid en gerechtigheid. Als jongentje droomde ik er van om dokter of schrijver te worden. De medische faculteit was te duur, dus schreef ik me in aan de richting journalistiek. Nadat ik afgestudeerd was, kon ik aan de slag bij Kayhan, de populairste Iraanse krant, en klom ik op tot adjunct-hoofdredacteur. Heel de tijd was ik in het geheim politiek actief.”
“Tijdens het sjahregime werd ik al verschillende keren gearresteerd. De gevangenissen van de sjah waren afschuwelijk, maar in vergelijking met die van de ayatollahs waren het hotels. Onder de sjah werd er ook gefolterd maar niet om ideologische redenen. Ze waren op zoek naar oppositiegroepen en vroegen: ‘Welke activiteiten onderneem je tegen de sjah?’ De ayatollahs laten je folteren omdat je een ongelovige bent. Ze willen je lichaam en je geest breken en ze willen je horen zeggen: ‘Mijn ideologie is fout, alleen de islam is juist.’”
Tijdens de revolutie waren de communistische partij en de islamisten bondgenoten. Heeft u toen niet zien aankomen dat ze na de machtsovername met jullie zouden afrekenen?
“Vóór de revolutie hadden we een gezamenlijk doel: we waren allemaal tegen de sjah. Tijdens de revolutie schaarden de liberalen en de communisten, tegenstanders van de sjah, zich automatisch achter ayatollah Khomeini. De Iraanse communisten steunden Khomeini omdat hij voor de Sovjet-Unie was. Khomeini was tegen Amerika en de sovjetcommunisten vonden dat fantastisch: de vijanden van hun vijanden beschouwden ze als hun vrienden. Mijn partij maakte een fundamentele vergissing.”
U was nochtans gewaarschuwd door uw eigen vrouw, Nooshabeh Amiri, die Khomeini in 1979 in Parijs interviewde vlak voor hij uit ballingschap terugkeerde naar Teheran.
“Zij is de eerste en laatste Iraanse journaliste die Khomeini ooit geïnterviewd heeft. Na het interview belde ze me. Ze weende hard en smeekte me: ‘Alsjeblief, Houshang, steun die man niet.’ Khomeini had haar dreigend toegesproken: ‘Waag het niet om een woord te veranderen, anders zal ik je weten te vinden’. Nooshabeh draagt geen hoofddoek en in het begin van het gesprek had ze gezegd: ‘Bedankt dat u me zonder hoofddoek aanvaardt en wilt ontvangen.’ Waarop hij haar toe beet: ‘Ik aanvaard je niet.’ Mijn vrouw was er het hart van in en kon niet stoppen met wenen. De revolutie was volop bezig en ik was verblind door de sfeer van verandering en vrijheid. ‘Je weet niet waarover je het hebt’, zei ik haar. Later kreeg ze gelijk.”
Saïd Qutb
Tijdens het regime van de sjah deelde u een tijd de cel met ayatollah Khamenei, de huidige geestelijke leider van Iran.
“Ik zat toen ook in de Moshtarekgevangenis en werd van de ene naar de andere cel verplaatst. De eerste gedachte die door mijn hoofd schoot toen ik Khamenei zag, was: ‘Hij is een geestelijke.’ Ik zei: ‘Hallo, ik ben Houshang en ik ben links.’ Hij stond op, lachte vriendelijk en schudde mijn hand. We werden snel vrienden. Hij hield ook van literatuur en in die kleine cel hebben we uren gepraat. Hij beloofde toen dat geen enkele onschuldige een traan zou moeten laten als de islamisten ooit aan de macht zouden komen.”
“In de cel vertelde Khamenei bevlogen over de Egyptische theoreticus en leider van de Moslimbroeders Saïd Qutb. Qutb is de theoreticus van de islamfundamentalisten: zijn werk is voor hen even belangrijk als ‘Das Kapital’ of ‘Het communistisch manifest’ voor marxisten. Na mijn vrijlating zag ik in een boekhandel dat Khamenei verschillende werken van Qutb vanuit het Arabisch naar het Perzisch had vertaald. Ik kocht die boeken en schrok van de virulente haat tegen het westen die van elke bladzijde spatte. Qutbs geschriften bleven in mijn achterhoofd sluimeren, maar ik hechte er niet veel belang aan en bleef bevriend met Khamenei. Na mijn arrestatie, foltering, gevangenisstraf en vrijlating onder de islamitische republiek ben ik die boeken opnieuw beginnen lezen. Toen besefte ik pas wat voor een fundamentalist Khamenei al van bij onze eerste ontmoeting was. De macht heeft hem voorgoed veranderd: van een jonge, vriendelijke man werd hij een keiharde dictator.”
“Vlak na de islamitische revolutie beleefde Iran een korte periode van vrijheid. We waren zo naïef om te geloven dat we vrij zouden blijven. Het duurde anderhalf jaar eer de islamisten mensen begonnen te arresteren. Wij, communisten, geloofden nooit dat ze ons zouden oppakken; we waren immers bondgenoten. Het jaar 1981 was er een van terreur en ophangingen, het eerste jaar van een decennium van intense verschrikkingen. De ayatollahs pakten de onderdrukking van hun andersdenkende bondgenoten heel strategisch aan: ze sloten ze niet allemaal tezelfdertijd op, maar één voor één: eerst de liberale fracties, dan de linkse partijen.”
U was verrast toen ze u die zondagochtend in februari 1983 arresteerden?
“Ja. Ik had veel artikels geschreven die de lof zongen van de regering en van Khomeini. Ik ging ook regelmatig samen met mijn partijvoorzitter bij Khamenei op de koffie. We praatten toen heel open over allerlei problemen. Ik was ervan overtuigd dat ze me snel weer zouden laten gaan, al hield ik er ook rekening mee dat er een staatsgreep gepleegd was en dat ik in de boeien geslagen was door putschisten. Toen ik in de Moshtarekgevangenis aankwam, merkte ik dat er medestanders en collega-journalisten gearresteerd waren. Langzaam drong het tot me door dat ik door de Revolutionaire Garde was opgepakt.”
“Rond middernacht hoorde ik mijn naam roepen. Iemand zei ‘Houshang Asadi? Sta op.’ Hij trok me mee aan mijn trui, niet aan mijn hand. Hij wou zich niet bezoedelen aan mijn onreine lijf. Hij bracht me naar een kamer. Daar hoorde ik na een paar minuten de stem van mijn toekomstige folteraar broeder Hamid.”
“Hamid beheerste het systeem van folteren tot in de puntjes. Eerst sloeg hij me, takelde hij me aan mijn handen of voeten op. Daarna verzorgde hij mijn wonden. ‘Als jij ons helpt, zullen we je vrijlaten. Dan mag je terug naar je vrouw. Ik ben je vriend.’ Om vervolgens weer mijn beul te worden. Na een tijd bekende ik gewoon alles wat hij wou horen. Hij had zijn hele scenario van wat ik allemaal mispeuterd had in zijn hoofd, en ik moest dat allemaal in mijn eigen woorden bevestigen. Als ik verkeerde dingen bekende, had ik een probleem, want dan folterde hij me opnieuw.”
Veel vrienden van u hebben de terreur niet overleefd.
“Ze hebben me niet geëxecuteerd omdat ik in de rechtbank de juiste antwoorden gaf. De rechter stelde drie vragen: ‘Ben je moslim? Geloof je in de Islamitische Republiek? Wat vind je van je verleden?’ Het enige juiste antwoord was: ‘Ik ben moslim en ik bid. Ik geloof in Khomeini en ik haat mijn verleden.’ Wie een afwijkend antwoord gaf, tekende zijn doodvonnis. Veel kameraden wisten niet dat het zo verliep. Zij zijn allemaal dood.”
Tekst: (c) Jan Stevens
Foto: (c) Veerle Van Hoey
Brieven aan mijn folteraar, Houshang Asadi, Omniboek, 336 blz., 22,95 euro