‘Hij zag zichzelf als een leraar met volgelingen’

Het leven van filosoof Leopold Flam (1912-1995) leest als een filmscenario. Kristien Hemmerechts en Guido Van Wambeke bundelden zijn fascinerende dagboeken. ‘De grote atheïst schreef: “Ik voel Gods aanwezigheid.”’

Als kind van bedelaars groeide Leopold Flam op in een kelder in Antwerpen en als Joods verzetsstrijder overleefde hij de Holocaust. Na de oorlog schopte hij het van leraar geschiedenis en inspecteur geschiedenisonderwijs tot professor filosofie aan de VUB. Daar ontpopte hij zich tot de ‘Vlaamse Sartre’ en vormde er een generatie vrijzinnige filosofen van het kaliber van Willem Elias en Hubert Dethier.

Zijn leven lang hield Flam nauwgezet dagboeken bij. In Ik zal alles verdragen, ook mezelf bezorgen Kristien Hemmerechts en Guido Van Wambeke een uitgebreide selectie van Flams niet eerder gepubliceerde dagboeken van 1925 tot 1957.

Het resultaat is een verbluffend ooggetuigenverslag van de eerste helft van de twintigste eeuw in België. Tezelfdertijd is het een egodocument waarin Leopold Flam goudeerlijk zijn ziel blootlegt.

Zou hij het fijn vinden dat wij nu allemaal schaamteloos kennis nemen van zijn amoureuze escapades?

KRISTIEN HEMMERECHTS: Op 28 januari 1950 schreef Flam over zijn dagboeken: ‘Wellicht zullen ze sommigen bereiken en een wekroep zijn, evenals een getuigenis van alle bitterheid en schoonheid die ik in mijn hart heb gedragen. Ik heb in alle veel van mezelf verteld, ze zijn als een testament.’ Op 21 november 1953 schreef hij: ‘Soms verbeeld ik mij dat iemand deze regels zal lezen en met mij zal meevoelen en van mij zal houden.’ Ons boek begint met die twee citaten, als rechtvaardiging.

GUIDO VAN WAMBEKE: Verschillende keren schrijft Flam: ‘Ik hoop dat wie dit leest er iets aan heeft.’ Dat wil toch zeggen dat hij zijn dagboeken niet alleen voor zichzelf schreef.

HEMMERECHTS: Flam droeg trouwens zelf veel van zijn dagboeken naar het Letterenhuis in Antwerpen. Hij wist dat zo iedereen ze kan lezen; althans iedereen die daar toestemming van de erven voor krijgt.

Tijdens de research voor mijn historische roman Hubertina kwam ik de naam ‘Leopold Flam’ tegen. Hubertina Aretz was net als Flam tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken bij het Joods Verdedigingscomité. Ze werden samen met nog twee anderen op 15 maart 1944 gearresteerd en overgebracht naar het Antwerpse hoofdkwartier van de Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD). Flam werd tijdens de ondervraging zwaar toegetakeld, maar verraadde niemand. Hij intrigeerde me. Toen ik hoorde dat hij zijn leven lang dagboeken had bijgehouden, trok ik naar het Letterenhuis.

Want daar liggen ze netjes gearchiveerd?

HEMMERECHTS: Slechts een klein deel was geïnventariseerd. Ik begon te lezen en was meteen verkocht. Flams dagboeken zijn een goudmijn, zowel op historisch vlak voor Antwerpen en België, als op persoonlijk vlak, met iemand die intelligent en gevoelig zijn ziel blootlegt. Als schrijver ben ik erg geïnteresseerd in wat er in een mens omgaat. Ik begreep niet waarom niemand ooit iets met Flams dagboeken ondernam. Dus begon ik er zelf aan.

Ik plaatste een oproep op Facebook: ‘Vrijwilligers gezocht om de dagboeken van Leopold Flam te transcriberen.’ Zo vond ik zestig geïnteresseerden, waaronder Guido die al snel voor dit project mijn compagnon de route werd.

VAN WAMBEKE: Voor ik hierbij betrokken raakte, kende ik Leopold Flam helemaal niet. Ik kreeg eerst een dagboekschriftje uit 1931 om te transcriberen en ik was meteen in de ban.

De schriftjes zijn in oude spelling, in een heel mooi handschrift, maar niet altijd even makkelijk leesbaar. Ik vond ze ongelooflijk boeiend en mailde regelmatig pakkende fragmenten naar Kristien.

HEMMERECHTS: Guido had oog voor wat goed is. Ik mailde: ‘Laten we elkaar ontmoeten.’ Het klikte meteen.

Het eerste dagboekfragment dateert van 27 december 1925. Flam was toen 13.

HEMMERECHTS: Hij leefde in volstrekte armoede in een kelder in de Leeuwerikstraat 17 in Antwerpen. Zijn ouders waren orthodoxe Joden, afkomstig uit Lublin. Nu is dat een Poolse stad; toen was dat Rusland. Ze waren nog maar een jaar in Antwerpen toen Leopold op 16 maart 1912 in Antwerpen geboren werd. Vader Hersch Flam en moeder Mala Weitz waren leurders, bedelaars. Leopold was twee jaar oud toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het gezin Flam vluchtte weg uit Antwerpen en kwam na veel omzwervingen in Polen terecht. Daar leefden ze in de goorste armoede en stierven twee broertjes van Leopold. Hij schrijft daar herhaaldelijk over. Hij heeft geen schoenen en moet om 4 uur ‘s morgens aanschuiven in een rij voor brood. Er wordt nu gezegd: ‘Flam zat in Buchenwald. Dàt is zijn grote kwetsuur.’ Volgens mij liep hij zijn grote trauma op toen hij zes jaar oud was. Zijn moeder had zeven kinderen, waarvan er vijf jong stierven.

Leopold was acht toen ze in 1920 naar Antwerpen terugkeerden. Mala Weitz was opnieuw zwanger, misschien wou ze in Antwerpen gaan bevallen omdat haar ene kind dat daar geboren was, het overleefde.

De dagboekscènes uit die tijd roepen associaties op met de vluchtelingen in kraakpand ‘Paleis’ in Brussel.

HEMMERECHTS: Zeker. In Antwerpen is er vandaag ook veel vergelijkbare armoede. Het is toch bijna niet voor te stellen hoe het is om als opgroeiende jongen te moeten leven in een kelder? Met ongeletterde ouders die hun boterham proberen te verdienen met te leuren? Als er nu in de stad iemand met een bosje bloemen op me toestapt, denk ik aan vader Flam en koop ik een bloem.

Gelukkig ging Leopold naar school, waar een onderwijzer, meester Bosselaers, hem aanzette om te lezen en studeren. De jonge Flam las ontzettend veel. Héél vroeg al dook hij in de Ethica van Spinoza. Terwijl hij in het licht van een olielamp zat te lezen, maakten zijn ouders soms vreselijk veel ruzie.

Flam klopte er af en toe ook stevig op.

HEMMERECHTS: Dat is zo tragisch. Hij zag hoe zijn vader zijn moeder sloeg, vond dat verschrikkelijk en zou zich daar zelf nooit toe verlagen. Maar later sloeg hij zijn vrouw Julia Isbutsky. Die colère zat in hem.

Op zijn zestiende besloot hij om communist te worden. Hij analyseerde het kapitalisme heel scherp en zweerde als communist het geloof af.

VAN WAMBEKE: Hij is zeer gelovig opgevoed. Hij ging naar de synagoge, las de Thora. Hij was altijd blij als hij zag hoe zijn moeder de Sabbath voorbereidde.

Zijn relatie met zijn ouders was niet harmonieus?

VAN WAMBEKE: Er was veel woede, al schreef hij over zijn moeder ook mooie dingen. Soms ook over zijn vader: ‘Ik zag gisterenavond mijn vader met mijn klein broertje naar de Scala strompelen, waar mijn moeder met chocolade en bananen leurt. Het zicht van mijn gebrekkige vader, die met zijn dierlijke ziel langzaam door de straat stapte – dit alles greep me zo aan, deed mijn hart zo ineenkrimpen, dat er me tranen in de ogen kwamen.’ Dat is toch héél mooi?

Hij moet in de leer bij een diamantsnijder en besluit heel snel dat handenarbeid niets voor hem is.

HEMMERECHTS: Hij vindt dat zelfs stom. Ik kan dat begrijpen. Ik heb als jobstudent nog in een fabriek gewerkt; dat was verschrikkelijk. Bij stompzinnig werk tel ik de seconden af.

Op zijn vijftiende ging Flam van school af. Een jaar later werd hij communist, en nog eens twee jaar later sloeg hij op de vlucht want hij vreesde te worden gearresteerd. Hij zwierf door Luxemburg en probeerde in een fabriek arbeiders voor het communisme te winnen. Later werd hij in Gent deur-aan-deurverkoper van stofzuigers. Daar heeft hij als filosofieprofessor nooit iets over verteld.

Hij was continu op zoek naar geld.

HEMMERECHTS: ‘Ik moet nog tien centiem hebben, dan kan ik een bad gaan nemen.’ (lacht) Leopold Flam bezat helemaal niets. Heel de tijd probeerde hij geld te lenen. Intussen hield hij nauwgezet zijn dagboek bij. Dat heeft hem gered, denk ik.

Al van heel vroeg zag hij zichzelf als een leraar met leerlingen, volgelingen. Zelfs tijdens zijn gevangenschap in de Mechelse Dossin-kazerne had hij een groep volgelingen. Hij wou een opvoeder zijn, leerlingen rond zich verzamelen.

Veel orthodoxe joden gaan niet werken, maar bestuderen de hele dag de Thora. Misschien past Flams afkeer voor handenarbeid en zijn voorkeur voor studeren en kennis doorgeven, in die Joodse traditie.

Ondanks de armoede haalt Flam in 1934 zijn diploma middelbaar onderwijs voor de ‘middenjury’, de huidige Examencommissie.

HEMMERECHTS: Het lukt hem zelfs om geschiedenis aan de UGent te gaan studeren. Zijn eerste keuze was filosofie, maar een prof waarschuwde hem: ‘Met filosofie verdien je nooit je boterham.’ De richting geschiedenis is niets voor hem.

De hele universiteit is niets voor hem. Hij schrijft dat hij er zich niet op zijn plaats voelt. ‘Men kan er niets leren.’

HEMMERECHTS: De UGent van de jaren 30 die hij beschrijft, is geen reclame voor de universiteit. Hij schetst een hallucinant beeld van de fascisten die er rondliepen. Volgens UGent-geschiedenisprofessor Bruno De Wever klopt het wat Leopold Flam over de vooroorlogse Gentse universiteit schrijft, óók zijn geringschattend portret van de proffen.

Maar Flam kreeg ook kansen aan de UGent. Hij kon er studeren dankzij verschillende studiebeurzen.

Het antisemitisme tierde in de jaren twintig en dertig welig in heel de Belgische samenleving.

HEMMERECHTS: Over de UGent schreef hij dat je er kon leren ‘hoe ge op die vuile Joden met de schoonste scheldwoorden kunt vloeken.’

VAN WAMBEKE: Op een maandag in januari 1930 zat Flam op de tram. Aan het station riep de conducteur naar hem: ‘Héla, Joodje, afstappen!’

De jaren dertig uit Flams dagboek klinken zeer actueel.

VAN WAMBEKE: De oorlogsdreiging bepaalt inderdaad vandaag ook bij ons de sfeer.

HEMMERECHTS: Net als de opkomst van extreemrechts én -links. Wat ik heel schokkend vind, is het antisemitisme dat ook na de oorlog welig bleef tieren. Flam werd daar voortdurend mee geconfronteerd, ook al kreeg hij kansen en werd hij eerst onderwijsinspecteur en later professor. Altijd was er dat besef: ‘Als Jood moet ik me beter gedragen dan de rest. Ik moét perfect zijn.’

Op 1 mei 1935 schrijft hij: ‘Kom ik onder Vlamingen, dan laat men mij hard voelen dat ik een Jood ben. Kom ik onder Joden, dan laat men mij voelen dat ik buiten de gemeente sta.’ Net hetzelfde merk je vandaag bij veel migranten. In wezen is dit een boek over het gevecht van een migrant om zijn plaats te vinden.

Flam is dikwijls heel negatief over België: hij wil er weg. Maar uiteindelijk vindt hij hier toch een plek. Hij heeft het gevoel dat hij niet de minste fout mag begaan, want van zodra hij iets verkeerds doet, zal gezegd worden: ‘Zie je wel, het is weer een Jood.’ Ik kan me voorstellen dat dat voor migranten vandaag herkenbaar klinkt. Na de oorlog schrijft Flam nadrukkelijk: ‘Ik doe me anders voor dan ik eigenlijk ben.’

Al vroeg in de oorlog wist Leopold Flam wat er met de Joden in Polen gebeurde. Hij noemt het de ‘massale afslachting’.

VAN WAMBEKE: Hij was nauw betrokken bij Le Flambeau, het verzetsblad van het Joods Verdedigingscomité. Dat schreef in maart 1943 dat Polen het land was dat Hitler had uitgekozen om de Joden uit te moorden.

Hij droeg nooit een Jodenster.

HEMMERECHTS: Tijdens de bezetting ging hij naar concerten, plaatsen waar Joden ‘niet toegelaten’ waren. Die zalen zaten vol nazi’s. Leopold Flam had ontzettend veel lef. De dagboekfragmenten waarin hij beschrijft wat die muziek voor hem betekent, zijn zo schoon. Net als die fragmenten uit het kamp waarin hij de schoonheid van de natuur beschrijft.

VAN WAMBEKE: Dat was voor mij een van de grootste verrassingen. Hij was gedeporteerd naar het vreselijke Buchenwald en later naar een werkkamp, en wat hij daar toen neerschreef, komt helemaal niet overeen met het gruwelijke beeld van die kampen in ons hoofd. Natuurlijk schrijft hij over nare ervaringen, maar ook over de mooie lucht.

Leopold Flam was een boegbeeld van het vrijzinnig atheïsme. Uit zijn dagboeken blijkt hij een wel zeer bizarre verhouding met God te hebben.

HEMMERECHTS: Zijn verhouding met religie is veel ingewikkelder dan de meeste supporters van de grote atheïst Flam denken. Hij schrijft wel degelijk: ‘Het ergste wat een mens kan overkomen, is de godsdienst.’ Maar op momenten van diepe religiositeit schrijft hij ook: ‘Ik voel Gods aanwezigheid.’

VAN WAMBEKE: Vóór de oorlog was hij lid van de communistische partij. Die zei hij vaarwel, onder andere omdat hij er niet over God mocht praten. Na de oorlog zei hij meteen God vaarwel en werd hij opnieuw communist.

Flam wordt vandaag in het hokje gestopt van de atheïst, de vrijdenker, de humanist. Zijn dagboek maakt duidelijk dat hij als mens véél complexer is.

Over zijn vrouw Julia schrijft hij vreselijke dingen. We komen ook veel te weten over zijn affaires.

HEMMERECHTS: Flam worstelde met een sterke geslachtsdrift. Ik vermoed dat de seks met Julia een ramp was.

Hij schreef: ‘Ik zat vandaag in de autobus te Brussel. Er zaten daar enkele schone, volrijpe vrouwen. De reuk van hun parfum en lichamen bracht me bijna tot bewusteloosheid.’ Een man die seksueel bevredigd is, krijgt toch geen appelflauwte van een geparfumeerde vrouw op een bus?

VAN WAMBEKE: Hij had een heel rare verhouding met Julia. In het begin vergoddelijkte hij haar. Ze was voor hem ‘wat Jehovah voor de Joden is’. In 1931 had hij nog geen relatie met haar, maar was er die ongelooflijke verliefdheid en het verlangen. En wat schrijft hij? Dat hij de gedachte onaangenaam vond dat hij ooit ‘de geslachtshandeling’ met haar moest voltrekken.

HEMMERECHTS: Een gelukkig huwelijk was het niet, maar toch deed hij ook heel veel voor haar. Ze konden niet met, maar ook niet zonder elkaar.

VAN WAMBEKE: Ze waren het slachtoffer van elkaar. Verschillende keren schrijft Flam over Julia: ‘Zij is mijn grootste ongeluk.’ Maar hij schrijft ook: ‘Ik ben veeleer haar ongeluk dan zij het mijne.’

Leopold Flam, Ik zal alles verdragen, ook mezelf, samengesteld door Kristien Hemmerechts en Guido Van Wambeke, De Geus, 464 blzn., 29,99 euro

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten