“Door te gaan zingen, koos ik voor de vrijheid”
Vandaag zingt de Nederlandse bariton Bastiaan Everink (46) in de grootste operahuizen, overal ter wereld. 25 jaar geleden vocht hij als professioneel elitesoldaat tijdens de Eerste Golfoorlog in de woestijn in Irak. ‘Elitesoldaten hebben iets heel bijzonders: ze zijn bereid om een kogel voor elkaar te nemen.’
De laatste dagen van augustus, 1991. Na maanden aan het front in Irak keert de tweeëntwintig jaar oude marinier Bastiaan Everink terug naar huis in het Nederlandse Enschede. De Eerste Golfoorlog zit er op en dictator Saddam Hoessein is uit het door hem geannexeerde Koeweit verdreven. Operaties Desert Storm en Desert Sabre hebben duizenden mensen het leven gekost. In Noord-Irak lag Bastiaan onder vuur en in een vluchtelingkamp hielp hij kinderen en volwassenen begraven die aan cholera en tbc bezweken waren. Vlak na zijn thuiskomst krijgt hij een decoratie opgespeld voor het tonen van ‘heldenmoed in de meest zware omstandigheden.’ De maanden erna loopt de jonge elitesoldaat gedesoriënteerd en met een hoofd vol vragen door de straten van Enschede. Tot hij op een dag bij een vriend de opera Parsifal van Richard Wagner hoort. ‘De muziek ontroerde me hevig’, herinnert hij zich. ‘Ik herkende mezelf in de figuur van Parsifal: ook hij kwam als jongeman in een ontwricht land terecht en zag daar dingen die hij niet begreep.’
Vier weken later nam Bastiaan Everink zijn allereerste zangles bij de naar Nederland uitgeweken Canadese zangcoach Jimmy Hutchinson. ‘Tijdens het zingen, voelde ik me intens gelukkig en bevrijd.’ Hij nam ontslag uit het leger en schreef zich in aan het conservatorium. ‘Door als marinier in oorlogsgebied te vechten, had ik een pantser rond me opgetrokken. Ik voelde: dat pantser moest uit. Door te gaan zingen, koos ik voor de vrijheid.’ Vandaag is Bastiaan Everink een gevierde bariton die wereldwijd in de grootste operahuizen zingt. Een tijdlang was hij vast verbonden aan de gerenommeerde Deutsche Oper in Berlijn, waar hij tot vandaag Klingsor uit Parsifal vertolkt. In zijn onlangs verschenen boek Strijdtoneel beschrijft hij zijn opmerkelijke carrièreswitch.
Waarom koos u als jongeman voor het leger?
Bastiaan Everink: Ik ben fanatiek en eerzuchtig van aard en ik wil maximaal leven. Ik wou graag soldaat worden, alleen mocht het geen gewone zijn. Ik moest en zou elitesoldaat worden. In Nederland zijn dat de mariniers, bij jullie de para’s. Dezelfde ambitie speelde een hoofdrol toen ik de overstap maakte naar operazanger. Ik wou alleen hoofdrollen zingen; bijrollen of een plaats in het koor waren uit den boze. Ik heb mezelf toen zo gestuurd dat ik datgene kon bereiken wat ik graag wou. Als ik in het begin van mijn zangloopbaan kleine operarolletjes had aangenomen, had ik nooit die grote rollen gekregen op die plekken waar ik nu zing. Dan was ik voor eeuwig en altijd de man van de bijrollen gebleven. Want waarom zouden ze die zanger die in dat ene operahuis twee zinnetjes zong, in het andere de hoofdrol geven? Ik heb net zolang muziek gestudeerd tot ik wist dat ik genoeg bagage in mijn rugzak had om hoofdrollen te zingen. Ik had een welomlijnd plan: eerst de kleine operahuizen, dan de stadstheaters, daarna het staatstheater, vervolgens de Opera van Frankfurt en nu zing ik al vijf jaar in de Deutsche Oper in Berlijn.
Onlangs sprak ik een 54-jarige Brit die rond zijn twintigste in het vreemdelingenlegioen zat. Na een leven als dansleraar trok hij vorig jaar naar Irak, waar hij zich aansloot bij de Koerdische Peshmerga om er te vechten tegen de IS. Aan het front ontdekte hij wat hij al die jaren had gemist: kameraadschap en oorlog. Ziet u zichzelf ooit terug de wapens opnemen?
Everink: Ik kan die Brit begrijpen, maar ik denk niet dat ik later in zijn voetsporen zal treden. Al verlang ook ik wel terug naar mijn eenheid en naar die kameraadschap. Die mannen hebben iets heel bijzonders: ze zijn bereid om een kogel voor elkaar te nemen. Ze zijn niet politiek geëngageerd en willen eerst en vooral een uitstekende elitesoldaat worden. Hun persoonlijke moraal en politieke voorkeur maken ze ondergeschikt aan het bevel dat ze krijgen. Ik kan me nog sterk mijn gevoel van indertijd voor de geest halen: ‘Als mijn eenheid naar Irak gaat, wil ik daar bij zijn. Die mannen vertrekken niet zonder mij.’ Als soldaten volgden wij loyaal de beslissing van onze democratisch verkozen regering om ons naar conflictgebied te sturen. Een brandweerman kan ook niet tot het besluit komen dat een huis naar zijn zin iets te veel brandt. ‘Daar ga ik niet naar binnen’, is geen optie. Hij moét gaan. Als je ervoor kiest om elitesoldaat te worden, weet je dat de kans reëel is dat je naar een oorlog moet. Dan wíl je daar ook met je eenheid naartoe.
Jullie waren klaar om voor elkaar te sterven?
Everink: Ja, we wilden echt een kogel voor elkaar nemen. Zoiets vind je nergens anders in de samenleving. De wereld van de opera is dan weer meedogenloos en koud. Ik ben er voortdurend op mijn hoede of niet iemand anders een mes in mijn rug wil steken. Want wil die dirigent wel met mij samenwerken en zal hij niet een bevriende zanger in de productie proberen maneuvreren? Altijd heb ik het gevoel dat ik middenin een slangenkuil zit en is er die onzekerheid dat ik er op elk moment uit gezet kan worden. In de opera heerst veel willekeur, terwijl ik me in mijn marinierseenheid net veilig voelde. Als ik toen een slechte dag had, droeg een maat meteen mijn rugzak. Mijn huidige collega’s zeggen nu allemaal: ‘Natuurlijk steunen we je, kom, we geven je een hand.’ Ondertussen zijn ze achter mijn rug mijn graf aan het delven. Dat vind ik best lastig, maar zingen is voor mij zo’n bevrijding, zit zo dicht op mijn huid en maakt me zo gelukkig, dat ik het er ondanks alles voor over heb.
U hielp in Irak lijken in een container stapelen en werd in gevechtssituaties beschoten. Blijven die beelden u achtervolgen?
Everink: Ik heb er vandaag geen last van, maar mijn beste maatje van toen draagt er wel de gevolgen van. Weet u welke operarol me het meest op het lijf geschreven is? Nabucco van Verdi. Dat karakter en die rol passen me als een handschoen, omdat ik er veel van mezelf in herken. In Nabucco zit oorlog, soldaten, verandering, verraad en de zoektocht naar vrijheid. Nabucco is Nebukadnezar, de grote dictator en generaal van Babylon, het huidige Irak. In de Iraakse woestijn vind je nu niet alleen zijn voetafdrukken, maar ook die van mij. Vorig jaar werd me gevraagd of ik Nabucco wou zingen in Lecce, Zuid-Italië. Voor de Italianen is dat de opera der opera’s, wie in Lecce een lamentabele Nabucco neerzet, krijgt tomaten en pizza’s naar zijn hoofd. (lacht) De dag van de opvoering kreeg ik rond de middag telefoon. Mijn buddy Johan uit Irak. ‘Het gaat niet goed met me’, zei hij. ‘Ik heb een zelfmoordpoging achter de rug en lig in het ziekenhuis.’ Ik was er ondersteboven van, maar moest het wel van me afzetten, want ’s avonds trad ik op. Terwijl ik in de huid van Nabucco, de dictator uit Irak, kroop, lag mijn beste maatje die bereid was in datzelfde Irak de kogel voor mij te nemen, in het ziekenhuis met de gevolgen van een posttraumatisch stress stoornis (PTSS).
Nabucco wordt halverwege de opera getroffen door de bliksem: dat is het moment waarop hij begint na te denken over wat hij verder wil aanvangen met zijn leven. Hij concludeert dat hij zichzelf in een gevangenis opgesloten heeft en wil weer vrij zijn, maar dan moet hij de Joden die hij gevangen houdt ook vrij laten. Alleen zo kan hij in een land leven waar iedereen vrij is. Toen ik uit Lecce terugkwam werd ik gevraagd om op Veteranendag voor de koning mijn verhaal te vertellen, in de Ridderzaal op het Binnenhof in Den Haag.
In Nederland is de jaarlijkse Veterandendag op de laatste zaterdag van juni een belangrijk evenement?
Everink: Ja, dan kun je in Den Haag op de koppen lopen. Het tien hectare grote Malieveld staat dan vol tenten. Nederland telt ruim 115.000 veteranen, soldaten die ooit in een oorlog hebben meegevochten. Dat zijn dus niet alleen oud-strijders van WO II, maar ook veteranen uit recente missies zoals Irak, Afghanistan, Bosnië en Mali. Ik wou heel graag in de Ridderzaal vertellen over mijn buddy Johan en zo bij onze politici aandacht vragen voor PTSS. Ter voorbereiding van die Veteranendag mocht ik naar het huidige missiegebied in Mali vliegen, bij de Special Operations Marines, de eenheid waar ik vroeger zelf bij zat. Net als twintig jaar geleden zou ik samen met hen op patrouille gaan. Maar die jongens zagen dat niet zitten.
Ze beschouwden u als een indringer?
Everink: Als in mijn tijd in Irak plots een kerel was langsgekomen met de boodschap: ‘Een kwart eeuw geleden was ik marinier, nu ben ik operazanger en wil ik even met jullie mee’, had ik ook gedacht: ‘Jongen, ga toch zingen.’ (lacht) Ik zei: ‘Ik begrijp jullie. Maar straks in de Ridderzaal wil ik getuigen dat vrijheid een prijs heeft en dat jongens zoals jullie bereid zijn om daarvoor te vechten en zelfs te sterven.’ Toen draaiden ze om als een blad aan een boom. Het werd een fantastische dag. ’s Avonds vroeg de commandant of ik de volgende ochtend een patrouille uitgeleide wou doen. ‘Diep in de woestijn gaan zij terroristen pakken. Wil jij bij het vertrek voor hen zingen?’ Die geheime missie was andere koek dan mijn uitstapje. Dat was écht een levensgevaarlijke opdracht van elitesoldaten die terroristen in kaart gingen brengen.
Of neerschieten?
Everink: Dat kan, daar wordt nooit iets over gezegd. Als zo’n patrouille van de Special Operations Marines in de vroege ochtend vertrekt, wordt die altijd met handgeklap uitgeleide gedaan door alle andere soldaten. Dat is zeer indrukwekkend. ‘Wil jij morgen naast de poort op een rotsblok staan en zingen?’ vroeg de commandant. Ik vond dat een onbeschrijfelijke eer. Ik zong Toreador en garde! uit Carmen. Ik hoorde een van die jongens zeggen: ‘Godverdomme, nu zit de hele dag dat kutnummer in mijn hoofd.’ (lacht) Een paar uur later kreeg ik een sms van de commandant. Een zelfmoordterrorist was in een auto vol explosieven op de patrouille af komen rijden; op het laatste nippertje konden ze hem neerschieten. In Nederland verscheen daar één klein regeltje over op teletekst. Meer niet, want: er was toch geen dode gevallen? Terwijl dat wel over míjn mannen ging die ik de poort had uitgezongen.
Zijn elitesoldaten er op voorbereid om op hun missies levens weg te nemen?
Everink: Daar kan je niemand op voorbereiden. Als marinier moet je je bij de start van je opleiding dé vraag stellen: ‘Ben ik bereid om iemand dood te schieten als het bevel komt?’ Als je daar niet toe bereid bent, hoor je niet thuis in het leger en moet je op zoek naar een andere job. Als je dat wel wilt doen, lig je vervolgens dag in dag uit op de schietbaan, naar opklappende borden van ‘de vijand’ te vuren. Zo raak je in een aparte gemoedstoestand. Ik herinner me dat ik tijdens de Eerste Golfoorlog met mijn buddy op een vliegveld in Irak een diepgaand gesprek had over de essentie van het marinier zijn. Al die jongens die daar zaten, hadden ouders, partners, kinderen, broers en zussen die zich in het verre Nederland zorgen zaten te maken. Wij waren ons daarvan bewust, maar we hadden hier zo hard voor getraind en zo intens aan gewerkt, dat we met onze hart en onze ziel op missie wílden. Van een heel gewone jongen uit Enschede was ik getransformeerd tot elitesoldaat.
Is die transformatie vergelijkbaar met de transformatie van gewone jongens tot potentiële zelfmoordterrorist?
Everink: Nee, want als soldaat moet je altijd zelf blijven denken. Echte moraal komt van binnen, die kan nooit van buitenaf worden opgelegd. Een mens kan in zijn leven een paar keer op een kruispunt komen waar hij een duidelijk keuze moet maken: goed of kwaad. Elitesoldaten zijn bereid om heel lang te werken en te trainen en kiezen weloverwogen voor hun vak. Zelfmoordterroristen zijn doordrongen van hebzucht. Ze willen meteen succes, direct naar het paradijs en razendsnelle erkenning in hun gemeenschap als held of martelaar.
Is het drillen van elitesoldaten met een ‘Befehl ist Befehl’-mentaliteit dan ook geen vorm van hersenspoeling?
Everink: In het leger is er niets ernstiger dan tegen je meerdere zeggen: ‘Wat jij me nu beveelt, doe ik niet.’ Dan eindig je voor de krijgsraad. Als je tegen je officier zegt: ‘Je vergist je’, moet je wel heel sterk in je schoenen staan.
Zelf nadenken kan dus eigenlijk niet?
Everink: Integendeel, dat moet je als elitesoldaat net wél blijven doen. In onze kazerne in Doorn lagen op de salontafel naast de Playboys boeken van Albert Camus en Tolstoi. Elitesoldaten kijken verder dan hun neus lang is. Wie in Nederland marinier wil worden, moet eerst naar een apart onderzoekscentrum, waar hij drie dagen lang psychologisch wordt getest. Ze meten je intelligentie en checken je stabiliteit. Alle elitesoldaten hebben S1 of ‘stabiliteitsfactor 1’. Een bepaald type jongens kiest dus voor een elite-eenheid, meestal die kerels die in de tram meteen hun plaats afstaan als een oud vrouwtje opstapt. Hun waarden, normen en rechtvaardigheidsgevoel zitten van nature goed. Door al die gekke actiefilms hebben de meeste mensen natuurlijk een totaal vertekend beeld van onze mariniers of jullie para’s. In werkelijkheid zijn dat heel gewone jongens, sportief, slim en cool.
U vertrok in de nasleep van de Eerste Golfoorlog naar Irak. Saddam had zich toen met zijn annexatie van Koeweit als agressor gedragen. De Tweede Golfoorlog was gebaseerd op de leugen dat Saddam over massavernietigingswapens beschikte. Zou u toen ook vertrokken zijn?
Everink: Ja. Destijds volgde ik mijn instinct. Ik kwam in die oorlog terecht en ik dacht: ‘Wil ik dit blijven doen? Leid ik nu het leven dat mij past? Word ik hier gelukkig van?’ Ik heb toen een jaar lang nagedacht, tot de tijd rijp was om een ander pad te kiezen. Ik sprong op die andere trein van de opera, en mijn instinct zei opnieuw: ‘Dit voelt goed.’ De jongens uit mijn eenheid begrepen niets van mijn keuze. ‘Bastiaan, je hoort bij ons. Doe normaal. Operazanger? Wil je Pavarotti worden? Denk na.’ (lacht) Nu komen ze naar mijn voorstellingen en zitten ze hier regelmatig aan tafel.
Wat vinden uw ouders van uw parcours?
Everink: Ze vonden het al niet leuk dat ik naar de oorlog trok, maar trokken nog grotere ogen toen ik hen vertelde dat ik operazanger wou worden. ‘Kies toch een normaal beroep’, zei mijn vader toen voor de tweede keer. (lacht) ‘Word advocaat.’ Ik geloofde er zelf in dat het goed zou komen en heb nooit getwijfeld. Al ging het af en toe moeilijk.
U had talent, maar dat volstond niet?
Everink: Nee, er schuilde heel wat talent in mijn stem, maar ik had geen buitensporig grote muzikale aanleg. Toen ik me aan het conservatorium inschreef, ontdekte ik snel dat ik een serieuze achterstand had. Van goede elitesoldaat schopte ik het tot een van de slechtste conservatoriumstudenten. Vakken als muziekleer, contrapunt en harmonieleer waren een ramp. De jonge mensen naast wie ik op de schoolbanken zat, speelden al van hun vijfde elke dag vier uur piano of viool. Muzikaal lag ik kilometers achterop. Dat eerste jaar waren mijn docenten het roerend eens: ‘Die jongen haalt het nooit.’ De momenten waarop er gezongen en opgetreden moest worden, stond ik er wel. Daar had ik aanleg voor en verzamelde ik de meeste studiepunten mee, waardoor ik met de hakken over de sloot telkens in het volgende jaar geraakte. Ik had een onwaarschijnlijk grote drive. Van al die mensen met wie ik gestudeerd heb, is bijna niemand in ‘de business’ terecht gekomen. Ik had nog steeds de kadaverdiscipline en het doorzettingsvermogen van de elitesoldaat. Af en toe gaf ik mezelf een flinke trap onder de kont.
Na vijf jaar conservatorium kreeg u het gevoel dat u in een doodlopende straat zat?
Everink: Ik voelde me als zanger niet voorbereid op de operabühne. Ik dacht: ‘Ik moet dringend op zoek naar een kerel die het klappen van de zweep kent.’ Een échte leraar. Toen ontmoette ik James McCray, een Amerikaanse tenor met een operastudio in Den Haag. Een paar van de Nederlandse zangers die bij hem les gevolgd hadden, waren in Duitsland een carrière aan het uitbouwen. McCray bleek ook een marinier te zijn en Korea-veteraan. Zijn hele leven had hij op de bühne gestaan en hij zong volgens de prachtige Italiaanse Melocchi-methode die ook Maria Callas en Franco Corelli hanteerden. Na een uur les bij James McCray wist ik dat ik op het conservatorium niets meer te zoeken had. Iedereen predikte: ‘Hou het nog vijf maanden vol, dan heb je je diploma.’ Maar ik had geen seconde te verliezen; dat papiertje kon me gestolen worden. Vanaf toen trok ik drie dagen in de week naar James McCray. Met succes. (glimlacht)
Is de muziek van Richard Wagner nog steeds belangrijk voor u?
Everink: Ik zing redelijk veel Wagner, tot hiertoe kroop ik achttien keer in de huid van de figuur Wolfram uit de opera Tannhäuser. De voorbije vijf jaar was ik in de Deutsche Oper de Heerrufer in zijn Lohengrin. Over de hele wereld zing ik ‘De Vliegende Hollander’. Wagner zit me als gegoten. Hij was ervan overtuigd dat op de première van zijn grote meesterwerk Parsifal op 26 juli 1882 in het Festspielhaus in Bayreuth alle toehoorders als herboren uit die voorstelling zouden komen. Zijn fantastische, vaak opzwepende muziek kan hele massa’s in beweging brengen. Daarom ook is hij soms gevaarlijk.
Hij was niet voor niets de favoriete componist van Adolf Hitler?
Everink: Precies. Wagner is wonderschoon, maar je moet altijd waakzaam blijven. (lacht)
Bastiaan Everink, Strijdtoneel, Atlas-Contact, 300 blz., 19,99 euro
© Jan Stevens