‘Conflicten loste ik op zoals in het leger: ik sloeg mijn kot kort en klein’
Waarom werd Jürgen Conings een voortvluchtige terreurverdachte? Volgens zijn oude bataljonscommandant omdat hij onder invloed staat van extreemrechts. Volgens een oude wapenbroeder en vriend omdat hij lijdt aan Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS). ‘De gevolgen van PTSS zijn moordend. Voor het Belgische leger met zijn gigantische machocultuur is dat een groot taboe.’
De vijftigjarige ex-militair Peter* trok in de jaren 90 verschillende keren op missie naar ex-Joegoslavië. “De allereerste keer was samen met Jürgen Conings”, herinnert hij zich. Twee weken geleden vertelde Conings pelotonsadjunct in Humo over die missie uit 1994 in het Kroatische gehucht Torjanci. Peter was net als Jürgen Conings één van die veertig piepjonge soldaten. “Jürgens mentor was ook de mijne”, zegt hij. “Vier maanden lang deelden we alles samen. Jürgen werd een van mijn beste vrienden. Wat zich nu aan het afspelen is, vind ik verschrikkelijk. Ik kende hem als een warme, loyale kerel. Ik keur zijn actie af. Hij is ervandoor met 2000 patronen: als hij nog leeft, kan hij heel wat slachtoffers maken. Ik vermoed dat dit een gevolg is van de trauma’s die hij opliep op zijn vele buitenlandse missies. Zijn PTSS zorgt ervoor dat hij zich compleet in de steek gelaten voelt. Ik ken dat vreselijke gevoel, want ik worstel er zelf al jarenlang mee.”
Kolonel-op-rust Danny Vanormelingen was van 1998 tot 2000 bataljonscommandant van Jürgen Conings. “Ik voerde het bevel over hem toen we van oktober ’98 tot maart ’99 op missie waren in Bosnië. Ik had 400 mensen onder mij en kende dus niet iedereen. Alleen de goeden en de slechten bleven me bij. Jürgen kende ik omdat hij opviel in positieve zin. Als prille twintiger was hij een uitstekende soldaat. Ik sprak hem een paar jaar geleden tijdens een bataljonsfeest. Ook toen gaf hij een zeer positieve indruk. Er moet iets verkeerd gedaan zijn waardoor zijn stoppen doorsloegen. Ik geloof niet dat het met zijn vele buitenlandse operaties of PTSS te maken heeft. Volgens mij kwam hij in een verkeerde groep terecht en is hij opgejut door extreemrechts.”
Guy F. (60) trok in 1994 op missie naar de Bosnische hoofdstad Sarajevo. “Twee jaar eerder hielp ik een vluchtelingenkamp in Kroatië bouwen”, zegt hij. “Dat was een ongewapende missie onder de vleugels van UNHCR, het VN-vluchtelingencommissariaat. Als jonge beroepsmilitair bij de genie wou ik mijn steentje bijdragen aan een betere wereld. Ik vertrok dan ook vol overtuiging samen met de rest van mijn eenheid naar Sarajevo. Daar gingen we een weg aanleggen voor hulpkonvooien. Alleen waren we totaal onvoorbereid. Niet lang na mijn terugkomst werd ik ernstig ziek. Nu weet ik dat ik vooral ondermijnd werd door PTSS.”
PETER: “In 1992 hielden de Verenigde Naties UNPROFOR boven de doopvont, een internationale vredesmacht die moest verhinderen dat de oorlog in Kroatië, Bosnië en Herzegovina verder zou escaleren. België nam daaraan deel met verschillende Belbat-missies. Als je Congo in de jaren zestig niet meetelt, waren wij de eerste pioniers die na WO II werden ingezet in oorlogsgebied. Die oorlog speelde zich niet op een ver continent af, maar ín Europa. Zagreb is amper een dag rijden van hier.”
GUY F.: “Onze opdracht in Sarajevo viel buiten de Belbat-missies. Wij wisten van toeten noch blazen. Vlak voor we in België aan boord van het vliegtuig gingen, moesten we een mondingsstop op de loop van ons geweer vastdraaien. Dat dient om losse flodders af te vuren. Wij vlogen dus naar oorlogsgebied in de veronderstelling dat we onderweg waren naar een soort militaire oefening. (lacht)”
Terwijl de oorlog in ex-Joegoslavië pure ernst was?
PETER: “Het was geen knokpartij op de markt, maar een zeer smerige oorlog. Wij waren er ons wel van bewust dat we in oorlogsgebied gingen terechtkomen. Het Belgische leger werd ingezet in de Baranja, Kroatisch grondgebied in handen van de Serviërs. Dat waren geen doetjes; zeker Arkans Tijgers deinsden nergens voor terug. De Baranja werd gebruikt als vakantieoord voor Servische troepen die terugkwamen van het front in Bosnië. Die mannen vlogen dan stevig in de drank en vaak ontspoorde dat. Wij kwamen zo regelmatig in benarde situaties terecht. In 1995 werden de Akkoorden van Dayton ondertekent, het vredesverdrag dat een einde maakte aan de Bosnische Burgeroorlog. Een van de gevolgen was dat de Kroatische troepen zich herbewapenden, waardoor af en toe de poppen aan het dansen gingen.”
Waren jullie goed voorbereid op die oorlog?
PETER: “Totaal niet. Het Belgische leger wist niet hoe ze in een oorlogszone moest opereren. De oorlog in ex-Joegoslavië is nog iets anders dan drie dagen op bivak met een geënsceneerde vijand in het Duitse oefenkamp Vogelsang. Als je op een oefening onder vuur komt te liggen, weet je dat het losse flodders zijn. Een Thunderflash maakt veel lawaai, maar is een totaal onschadelijke oefengranaat. Wij panikeerden niet als ze op het Engelse oefenterrein Otterburn vanop de overkant hun machinegeweren in onze richting begonnen leeg te schieten. In ex-Joegoslavië panikeerden we wél.”
GUY F.: “Wij landden op de luchthaven van Sarajevo met ons losse floddergeweer, zonder munitie. Op dat moment was de Bosnische hoofdstad het walhalla voor sluipschutters, maar wij waren ons van geen kwaad bewust. De klep van de laadruimte van het vliegtuig ging open en wij wandelden daar rustig naartoe om onze bagage te zoeken. Het militaire grondpersoneel reageerde als door een wesp gestoken: ‘Vertrek onmiddellijk en zoek dekking tussen die met zand gevulde containers! Het is hier levensgevaarlijk.’ In het hoofdkamp moesten we meteen onze rugzakken pakken. Ze brachten ons naar de ruwbouw van een huis. Daar leefden we vier maanden lang met veertig man. Er waren twee chemische toiletten, maar er was geen product om de uitwerpselen op te lossen. Elke dag laadden we die tanks op een jeep om ze in de bergen te gaan lozen. Onze voornaamste bescherming bestond uit rollen prikkeldraad rond het huis. Al de eerste nacht sloegen de mortieren en artilleriegranaten vlakbij in. Het cement van het plafond donderde naar beneden. Ik zat op de rand van mijn bed en dacht: ‘Fuck, wat is dit?’”
Jullie lagen allebei regelmatig onder vuur?
PETER: “Ja, en zowel de Serviërs als de Kroaten hadden geen losse flodders bij. Er kwamen échte kogels uit hun Kalasjnikovs toen ze op ons mikten. We mogen dat niet zeggen, maar ik verzeker u: we werden beschoten. Waarom we daarover moeten zwijgen? Misschien omdat we zogezegd de vrede moesten bewaren, in plaats van ze af te dwingen? We hebben ontzettend veel geluk gehad dat we er geen mensen verloren. Al scheelde het vaak geen haar. (stilte) Ik raakte ook betrokken bij zo’n incident. Achteraf besefte ik: ‘Shit, dit had zeer slecht kunnen aflopen.’”
GUY F.: “Bij latere aanvallen vluchtten wij de straat over, waar een aantal met grond bedekte garages dienst deden als primitieve schuilkelder. Soms werden we bedreigd en één van mijn collega’s flipte. Hij laadde zijn wapen en dreigde ermee onze officier af te knallen. Met veel moeite kregen we hem tot bedaren. De officier werd niet veel later ontslagen. De bierconsumptie was gerantsoeneerd tot twee pinten per man per dag, maar hij zorgde ervoor dat de bierkraan continu open bleef staan. Zo wou hij zijn manschappen kalm houden. Alleen werkte dat averechts.”
PETER: “Ik zag ook jongens flippen. Ze moesten meteen gerepatrieerd worden. U moet niet denken dat ze die jongens terugstuurden omdat ze er psychisch onderdoor gingen. Nee, ze stuurden ze terug omwille van baldadigheden en drankmisbruik.”
Ze verdronken hun miserie?
PETER: “U mag het niet voorstellen alsof iedereen er in de drank vloog. Maar sommigen wel, om het gemis van thuis te verdoven of om de ellende waarin ze beland waren te vergeten. Het hoger kader reageerde heel slecht op doorslaande militairen. Onder vijandig vuur liggen en voortdurende stress waren ‘part of the job’, alleen is niet iedereen daartegen bestand. De frustraties kwamen soms tot een kookpunt en af en toe werd er gevochten. Iemand zei iets verkeerd en hop, het spel zat op de wagen.”
DANNY VANORMELINGEN: “Militairen die te veel dronken, stuurde ik als bataljonscommandant naar huis. Op operatie in het buitenland drink je ’s avonds best niet te veel. Ik tolereerde geen zatlappen. De regel was: twee pinten. Drie keek ik door de vingers, maar in Banja Luka bekende een jongen dat hij er tien op had. Dat kon echt niet. Ik stuurde ook militairen met andere problemen naar huis. Niet als straf, maar als hulp. Ik werd daar eerst door de top voor op de vingers getikt; later hebben ze zich daarvoor verontschuldigd. Mijn operatie in Bosnië in de winter van 1998 kwam uit de lucht vallen. De dag dat ik bataljonscommandant werd, hoorde ik dat ik vier maanden later op missie moest vertrekken. Een aantal vrouwen van mijn militairen waren zwanger. Ik stuurde die jongens naar huis om hun kind geboren te zien worden. Ik gaf mensen ook toestemming om naar huis te gaan bij overlijdens. Ik kreeg als commentaar: ‘Waarom laat je iemand naar huis vertrekken voor de begrafenis van zijn grootmoeder?’ Maar wie ben ik om te bepalen hoe sterk de band is tussen een jongen en zijn oma? Sommigen waren opgevoed door hun grootouders. Ik wou niet meemaken dat iemand ging doordraaien omdat hij geen afscheid mocht nemen van een dierbare.”
BALKANHYSTERIE
PETER: “Vrij snel nadat ik terug was uit Kroatië, begon ik te merken dat er iets mis met me was. Eén fout geïnterpreteerde opmerking en ik ging totaal uit mijn dak. Conflicten loste ik in het burgerleven op zoals in het leger: met verbale en fysieke agressie. Ik sloeg mijn kot kort en klein. Vier maanden had ik in totale isolatie samen met die veertig andere jongemannen gezeten. Het was net Big Brother en zo creëerden we een band. Die onbekenden werden broers en partners in crime. Na een tijd vielen we enkel nog op elkaar terug. Terwijl ik weg was, zorgde mijn toenmalige vrouw voor onze kinderen. Zij begreep niets van die band of brothers. De verbondenheid met mijn collega-militairen was sterker dan die met mijn vrouw. Wanneer ik terug thuiskwam, wou zij haar verhaal kwijt. Ook zij maakte ingrijpende gebeurtenissen mee, maar kon bij niemand terecht. Gezinnen van militairen op missie begeleiden, is iets anders dan af en toe een familiedag organiseren. Ik wou zo snel mogelijk weer weg. Zo hopte ik van missie naar missie. Als ik niet in ex-Joegoslavië zat, was ik ergens in Europa op militair kamp. Ik kwam thuis, stak mijn vuile was in de machine, mijn vrouw streek mijn uniform, ik stak het in mijn ransel en was weer weg. Ik begreep niets meer van het gewone, dagelijkse leven.”
GUY F.: “Na terugkomst van mijn missie naar Sarajevo kreeg ik gezondheidsproblemen. Lichamelijk was ik een wrak. Ik voelde me totaal uitgeput en kreeg last van slaapaanvallen. Tijdens een gewoon gesprek viel ik van het ene moment op het andere gewoon in slaap. Ik was een gevaar op de weg, want ik viel ook in slaap achter het stuur. De diagnose van de legerdokter luidde: ‘Gebrek aan aandacht.’ Ik werd doorgestuurd naar een psycholoog; die vond verder onderzoek niet nodig. Ik ging op eigen initiatief naar de slaapkliniek. Ik moest meteen mijn rijbewijs inleveren en kreeg medicatie om de slaapaanvallen te onderdrukken. Ik had een storing in mijn neurotransmitters. Ik ontmoette collega’s die in Bosnië gediend hadden met gelijkaardige symptomen. Ook militairen op missie in Kroatië werden ziek. Sommigen kregen kanker en overleefden dat niet. Toen werd geïnsinueerd dat verarmd uranium aan de oorzaak lag van wat toen het ‘Balkansyndroom’ werd genoemd. Alleen beweren de Amerikanen dat ze nooit uranium gebruikt hebben toen wij daar waren.”
Het Balkansyndroom werd al snel ‘Balkanhysterie’ gedoopt.
PETER: “Van in het begin koos de legerleiding ervoor haar kop in het zand te steken. Verschillende mensen uit mijn regiment overleden op jonge leeftijd. Is dat toeval of was er meer aan de hand? Een van die collega’s sliep naast me. Op dat moment blaakte hij van gezondheid. Een vrolijke levensgenieter. Hij was een paar weken thuis en hij zakte ineen. Een paar jaar later was hij dood. Achteraf bleek dat ze ons gekazerneerd hadden op chemisch verontreinigde sites. ’s Nachts moesten we tijdens beschietingen regelmatig in de schuilkelder. Later werd duidelijk dat die kelder ten tijde van het communisme een opslagplaats was voor chemische troep.”
Was de legerleiding daarvan op de hoogte?
PETER: “Dat weet ik niet. ‘De legerleiding’ zijn managers die mijlenver verwijderd zijn van de werkelijke militaire wereld. Korporaals en sergeanten interesseren hen niet; dat is maar het voetvolk, het kanonnenvlees. Een officier heeft daar niets mee te maken. De onderluitenant, de pelotons-, compagnie- en bataljonscommandanten wel, want zij zijn mee op missie. Maar hun motivatie is vaak dat zo’n buitenlandse uitstap fraai oogt op hun cv. Dat is hun toegangsticket tot de generale staf in Brussel.”
VANORMELINGEN: “Ik bracht de legertop wél op de hoogte. In 2000 sprak de personeelsofficier me aan: ‘Kolonel, deze tien militairen hebben kanker. Ze dienden in de Baranja. Dat is toch eigenaardig?’ Ik was bezig aan mijn laatste twee weken als bataljonscommandant. Ik stuurde een nota naar de legertop. Want dat was inderdaad niet normaal. Ze hadden allemaal een andere vorm van kanker. Een militaire vakbond kreeg mijn nota in handen, waarna er heisa ontstond over dat vermeende Balkansyndroom. Op het moment dat ik mijn nota schreef, was één jongen overleden. Later stierven er nog twee. Ze hadden allemaal in het kasteel van Darda overnacht. Daar hing een smurrie aan het plafond waarvan vermoed werd dat die giftig was. Ik sprak later met de generaal die verantwoordelijk was voor het onderzoek. Volgens hem was er geen enkel verband.”
GUY F.: “Zoveel jaren later is het voor mij duidelijk dat PTSS een belangrijk deel van de verklaring is voor mijn symptomen. Want we kwamen in een allesbehalve alledaagse situatie terecht. De meeste mensen die later ziek werden, waren net degenen die zich op missie grote zorgen maakten.”
Was er tijdens die buitenlandse opdrachten psychologische ondersteuning?
PETER: “Nooit. Natuurlijk maakten wij geen Vietnamtoestanden mee. De PTSS van een militair die het hoofd van zijn strijdmakker ziet exploderen, zal groter zijn dan die van ons. Ik ben blij dat ik niemand van mijn vrienden heb zien afknallen. Maar in ex-Joegoslavië kwamen wij wél in gevaarlijke omstandigheden terecht. ‘Ze gaan naar een vredeszone.’ Echt? Vogelsang was een vredeszone; in ex-Joegoslavië woedde een waanzinnige oorlog.”
GUY F.: “Toen ik in het leger ging, was ik kerngezond. Pas na die missie in Bosnië werd ik ziek. Maar de legertop weigerde te erkennen dat er een verband was. De medische dienst haalde een document boven waaruit bleek dat ik in 1980 één voorschrift had gehad voor een antidepressivum. Hun conclusie luidde dat ik voorbestemd was om ooit psychisch ziek te worden. Ik vroeg: ‘Waarom zonden jullie me dan 14 jaar later naar Bosnië?’”
VANORMELINGEN: “Op missie in Bosnië in ’98 en ’99 was er een officier mee die een master psychologie gehaald had en een aalmoezenier. Iedereen die het moeilijk had, kon bij de padré terecht. Op een bepaald moment werd er vanuit België een psycholoog naar ons gestuurd om meditaties te leiden. Maar échte opvolging nadien, was er niet. Er werd wel altijd gezegd: ‘Laat het ons weten als je problemen hebt. Dan zullen we er iets aan doen.’ Het is niet zo dat Defensie haar kop in het zand stak. Alleen was de kennis over PTSS toen niet groot.”
PETER: “Ik raakte mijn gezin kwijt door mijn agressieve gedrag als gevolg van die missies. Ik kreeg mijn compleet onvoorspelbare reacties ook aan niemand uitgelegd. Bij mijn oversten moest ik al helemaal niet aankloppen. PTSS wordt gezien als een vorm van zwakte. Misschien terecht, want op de keper beschouwd ís het ook zwakte: dat wil zeggen dat je niet geschikt bent voor je job.”
Wil dat niet gewoon zeggen dat je een traumatische gebeurtenis niet verwerkt krijgt?
PETER: “Zeker, maar van een beroepsmilitair wordt verwacht dat hij in alle omstandigheden kan opereren. Daar heeft hij ooit zelf bewust voor gekozen. Een militair zal zelden of nooit tijdens een missie tegen andere leden van de groep zeggen: ‘Ik heb het moeilijk.’ Je bent jong, fit, getraind en straalt actie uit. Dan begin je in de bar niet te kniezen: ‘Ik wil naar huis, want ik mis vrouw en kinderen.’ Ik miste mijn gezin verschrikkelijk hard. Ik heb mijn kinderen niet zien opgroeien.”
Omdat u continu bij uw wapenbroeders wou zijn?
PETER: “Omdat ik geen andere keuze had. Als infanterist moést ik op missie en al die kampen meedoen. Daar vrijstelling voor vragen, stond gelijk met als watje afgeserveerd te worden. We mochten niet onderdoen voor de para’s. De groepsdruk was gigantisch; de machocultuur in het Belgisch leger is enorm. Ik beschouwde mijn gezin niet meer als mijn thuis, maar mijn bataljon.”
VANORMELINGEN: “Ik trad altijd hard op tegen de machocultuur. Normaal wordt het kenteken op de muts gedragen boven het linkeroog. Sommigen hingen de Rambo uit en droegen het kenteken boven hun linkeroor. Ik wees hen dan terecht: ‘Hier zijn geen Rambo’s. Gedraag je normaal.’ Ik liet ook meermaals verstaan: ‘Hier wordt niet gepest. Pesters vliegen naar huis.’”
PETER: “Uiteindelijk liet ik me nog niet zolang geleden opnemen. Drie weken lang zat ik in de psychiatrie. Er zijn nog nachten dat ik badend in het zweet wakker word. Door die zaak met Jürgen komen mijn demonen uit het verleden terug. Er zijn momenten waarop ik begin te wenen. Niet alleen voor wat er gebeurd is, maar ook voor wat ik in die jarenlange nasleep anderen heb aangedaan.”
*Peter is een schuilnaam. Zijn echte naam is bekend bij de redactie. Guy F. wil liever niet met zijn volledige achternaam in Humo.
© Jan Stevens