‘Ik ben tegen excuses aan Congo’

In zijn boek Mijn drie levens haalt Etienne Davignon herinneringen op aan zijn leven als diplomaat, eurocommissaris en zakenman. “Ik zeg gewoon wat ik denk. Ik ben daar intussen oud genoeg voor.”

 

Op zijn 86e houdt graaf Etienne Davignon kantoor op de 13e verdieping van het hoofdkwartier van energiereus Engie in de Brusselse Noordwijk. Vanuit zijn bureaustoel heeft hij zicht op het Atomium, het koninklijk kasteel van Laken en op de Onze-Lieve-Vrouwekerk waar koning Boudewijn begraven ligt. Met de huidige koning Filip heeft de machtigste man van België naar eigen zeggen een uitstekende band. Die werd gesmeed op de jaarlijkse ‘geheime’ bijeenkomsten van de gecontesteerde Bilderberg-groep waar Davignon erevoorzitter van is. Met Filips oom Boudewijn was die band iets minder innig. In zijn pas verschenen herinneringenboek Mijn drie levens beschrijft Davignon hoe hij in april 1975 samen met Boudewijn naar de Sovjet-Unie reisde. Hij was toen politiek directeur van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Renaat Van Elslande (CVP), die hij langs zijn neus weg ‘ontzettend lui’ noemt. “Boudewijn wilde absoluut Leonid Brezjnev ontmoeten, maar we hadden hem gezegd dat dit onmogelijk was”, schrijft hij. “De koning sputterde tegen, maar hield zich uiteindelijk aan het protocol.” Zonder dat Boudewijn het wist, ging Davignon vervolgens met de hulp van een hooggeplaatste vriend uit de communistische partij zelf bij Brezjnev in het Kremlin op audiëntie. “Brezjnev en ik hadden elkaar niets bijzonders te vertellen. In de auto zei ik achteraf tegen mijn vriend: ‘Je kunt mijn carrière kelderen als je zegt dat ik Brezjnev heb ontmoet terwijl de koning hier op bezoek was.’ Maar hij heeft er nooit over gerept en niemand heeft het ooit geweten.” Tot nu dus.

In Mijn drie levens verhaalt graaf Etienne Davignon hoe hij van WO II tot vandaag al dan niet discreet zijn stempel drukte op beslissende momenten in België en de rest van de wereld. Zo onderhandelde hij mee over de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie Congo. Auteur Ludo De Witte wees in zijn in 2014 verschenen boek Huurlingen, geheim agenten en diplomaten Davignon aan als een van de medeverantwoordelijken voor de moord op de Congolese eerste premier Patrice Lumumba. “Ik ontken mijn betrokkenheid totaal”, reageert Etienne Davignon. “Ik weet wat ik toen wel of niet gedaan heb. Dit zat er niet bij. Veel mensen hebben het er moeilijk mee om te begrijpen dat dit een zaak was tussen Congolezen. Ze waren bang van Lumumba. Jacques Brassinne heeft de moord uitgebreid onderzocht en zijn conclusie is: het is een Congolese affaire. Natuurlijk heeft misschien hier en daar een Belg een rol gespeeld. Maar dan enkel als individu en niet als vertegenwoordiger van de Belgische staat.”

 

Schreef u Mijn drie levens om een aantal misvattingen over uw macht en invloed recht te zetten?

Etienne Davignon: “Nee. Ik heb dit boek geschreven omdat mijn kinderen en kleinkinderen meer wilden weten over wat ik als immer afwezige vader en grootvader uitspookte. Toen ze klein waren, was ik aan het werk en maakte ik geen deel uit van hun geschiedenis. Ze hoorden soms namen vallen en dat maakte hen nieuwsgierig. Mijn boek staat vol souvenirs voor mijn kinderen en kleinkinderen.”

 

Wat vonden ze ervan?

“Ze hebben het nog niet gelezen. Ik zal u dat later vertellen. (lacht)”

 

Zij komen in uw boek niet voor.

“Dat is precies zoals ik het wou. Er heeft altijd een hoge, stevige muur gestaan tussen mijn beroeps- en privéleven. Mijn kinderen wilden er ook zelf nooit bij betrokken worden. Op een bepaald moment stond ik op de hitlist van de Italiaanse terreurgroep Rode Brigades. Ik moest beveiligd worden, want de dreiging was zeer ernstig. Mijn kinderen werden toen naar school gevoerd met mijn auto. Ze vonden dat allesbehalve prettig. Ze wilden niet dat de auto voor de schoolpoort parkeerde, en vroegen om het blokje om te rijden. Zo konden ze gewoon hun school binnenwandelen. Ze hadden overschot van gelijk.”

 

Over uw plaats op de hitlist van de Rode Brigades lees ik niets in uw boek.

“Niet alles wat er in mijn leven gebeurde, staat erin.”

 

De Rode Brigades waren in 1978 de koelbloedige moordenaars van de Italiaanse ex-premier Aldo Moro. Dat moet toch zeer beangstigend voor u geweest zijn?

“Dat is het verleden. Van zodra de bedreiging wegebt, vergeet je zoiets snel. Ik ben een geboren optimist. Ik besefte dat ik voorzichtig moest zijn, maar ik was er ook van overtuigd dat ik de dans zou ontspringen.”

 

U bent nooit in de Belgische politiek gestapt omdat u dan in de clinch zou geraakt zijn met uw vrouw Antoinette Spaak, ‘de ster van het FDF’ zoals u haar noemt. Was u premier van België geworden als uw vrouw niet politiek actief was geweest?

“Dat is koffiedik kijken; misschien was mijn politieke carrière dan wel uitgedraaid op een totale mislukking. Ik ben geen liefhebber van ‘wat als’-vragen. In de politiek bewerkstellig je in je eentje zo goed als niets. Dat is altijd het werk van een ploeg. Halverwege de jaren tachtig bevond ik me bij de PSC, de voorloper van het huidige CdH, in het gezelschap van Gérard Deprez, Melchior Wathelet sr. en Philippe Maystadt. Mijn tweede mandaat als Europees commissaris liep ten einde en ik werd door Deprez en Wathelet uitgenodigd om een belangrijke rol te spelen in de Belgische verkiezingen. Maar Maystadt wou onafhankelijk blijven en geen positie over mij innemen. Ik had toen niet het gevoel dat ik door een hecht team gesteund werd en heb geweigerd. Ach, zelfs met de steun van Maystadt had ik het nog niet gedaan. Want het zou inderdaad een slechte invloed gehad hebben op mijn persoonlijke leven.”

 

In 1936 werd uw vader Jacques Davignon Belgisch ambassadeur in Berlijn. U was toen vier jaar oud.

“Ik was veel te klein om iets te begrijpen van de ideologie van de nazi’s, maar ik was wel onder de indruk van hun propaganda. Berlijn hing vol grote banieren met swastika’s. ’s Avonds werden die verlicht en ik stond daar met open mond naar te kijken.

“Bij mijn vader merkte ik angst voor de toekomst. Hij geloofde niet in het scenario van België als neutrale staat. Hij was er zeker van dat Adolf Hitler zich niet zou laten tegenhouden door wat voor wet ook over de neutraliteit van België. Mijn vader wist: op het moment dat Hitler écht beslist om oorlog te gaan voeren, ziet het er voor ons land slecht uit. Hij was er zeker van dat er oorlog zou komen. Hij zette dat ook op papier en dat werd hem niet in dank afgenomen. Wie slecht nieuws brengt, is nooit populair.”

 

Tijdens de oorlog groeide u samen met uw oudere broer op in Zwitserland.

“Eind juni 1941 zou mijn vader ambassadeur in Londen worden. Maar toen de oorlog in mei 1940 uitbrak, werden we met de trein uit Berlijn geëvacueerd. Op dat moment had mijn vader geen adres in België waar hij ons kon huisvesten. Er was toen ook nog geen Belgische regering in ballingschap in Londen. Vader wist niet waar hij met ons naartoe moest. We belandden uiteindelijk in Vichy, waar de meeste Belgische ministers naartoe gevlucht waren. Koning Leopold III vroeg vader om terug te keren naar Brussel en hij gehoorzaamde.”

 

Dat had hij misschien beter niet gedaan.

“U hebt gelijk. Maar jammer genoeg kunnen we de geschiedenis niet terugdraaien. Vader was inderdaad beter naar Londen uitgeweken in plaats van naar Brussel. Dan had hij nooit tegen zijn zin Leopold moeten vergezellen naar een onderhoud met Hitler in Berchtesgaden. Vader was niet voor niets ambassadeur van de koning en vond dus dat hij loyaal moest zijn aan Leopold III. Toen hij in 1940 naar Brussel vertrok, liet hij me met mijn broer achter in Zwitserland. Hij beloofde dat hij ons snel zou komen halen. Het zou tot 1945 duren voor we naar België konden terugkeren.”

 

In Zwitserland werd u opgevoed door een Britse nanny. Was u toen eenzaam?

“Nee, ik heb daar een mooie kindertijd beleefd. We woonden in een klein dorp en ik was kind onder de andere kinderen. Ik werd niet naar de internationale school gestuurd, maar naar de dorpsschool. In de vakantie bracht ik samen met mijn vriendjes de koeien naar de alpenweide en plukte ik abrikozen. Mijn ambitie was: skileraar worden. (lacht)”

 

Je hoort vaak dat onze huidige tijd op de jaren dertig lijkt. Vindt u dat ook?

“Misschien is het goed dat we ons er bewust van zijn dat dictators zoals Hitler en Mussolini via democratische weg aan de macht gekomen zijn. Wat in het verleden gebeurd is, kan zich herhalen, al hoeft dat niet per se zo te zijn. Maar vandaag zijn de risico’s groter. Van het Vlaams Belang kennen we de origine en we mogen ook niet vergeten dat de PVDA in wezen een traditionele communistische partij is. Tegenwoordig staan veel mensen wantrouwig tegenover de representatieve democratie. Ze stemmen een aantal politici in het parlement waar ze quasi meteen ontevreden over zijn. Dat fenomeen is niet typisch Belgisch; het heeft zich verspreid over heel Europa.”

 

Dat verontrust u?

“Jawel. In plaats van representatieve democratie, willen burgers een vorm van rechtstreekse democratie, alleen werkt dat niet. Kijk maar naar wat het Brexit-referendum ons aan ellende oplevert. Hoe legitiem is zo’n uitslag van 49% tegenover 51% eigenlijk?”

 

In de jaren vijftig kwam u in de diplomatie terecht. U wou bewust in de voetsporen van uw vader Jacques Davignon treden?

“In mijn familie is er een lange traditie van begaan zijn met publieke zaken, de ‘res publica’. Mijn overgrootvader Gilles schreef in 1830 mee aan de grondwet van het nieuwe België. Grootvader Julien was minister van Buitenlandse zaken en vader Jacques was diplomaat. Er is dus die lijn van publieke dienstverlening. Mijn vader vond dat zeer belangrijk, maar mijn oudere broer was daar niet in geïnteresseerd. Ik zag hoe vader worstelde met depressies. Ik had niet veel zin om diplomaat te worden, maar wou omwille van hem toch proberen de traditie in ere te houden.”

 

Als jonge diplomaat speelde u een belangrijke rol bij de onafhankelijkheid van Congo. U was ambitieus?

“Dat was per ongeluk. Op 13 januari 1959 kondigde koning Boudewijn de nakende onafhankelijkheid van Congo aan. Er werd een Belgisch-Congolese rondetafelconferentie samengeroepen. Het was eerst onduidelijk wie daar als Congolese vertegenwoordigers in zouden zetelen. Uiteindelijk werd dat een mix van deelnemers met verschillende achtergronden, met vooral mensen die in de verschillende regio’s politiek actief waren. Onder anderen Joseph Kasavubu, Patrice Lumumba en Joseph-Désiré Mobutu zaten aan de tafel. De Belgische delegatie werd voorgezeten door vice-premier Albert Lilar. Er moest ook een vertegenwoordiger van minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny in zetelen en die taak kreeg ik op mijn bord. Op dat moment was ik nog een eenvoudige stagiair. Met mijn benoeming wilde Wigny duidelijk maken dat hij als voormalig minister van Koloniën niets met de onafhankelijkheid te maken wilde hebben. Daarom stuurde hij zijn laagste ambtenaar, al had hij nog veel liever de conciërge gestuurd. Ik had dat eerst niet door en leefde in de overtuiging dat ik uitverkoren was omwille van mijn talenten. (lacht) Zo leerde ik de eerste generatie Colonese leiders goed kennen.”

 

Schatte de Belgische regering het Congolese onafhankelijkheidsstreven totaal verkeerd in?

“Ze was veel te optimistisch en maakte de foute gok dat ze snel afscheid van de kolonie kon nemen. Terwijl er een lange periode van onrust en ontevredenheid in Congo aan die conferentie voorafging. De redenering van de Belgische overheid was: ‘We laten Congo los en de technische ambtenaren blijven als raadgevers. Zo zal het wel lukken.’ Niet dus. Ik geloof niet dat het ooit had kunnen lukken. De infrastructuur was goed, de scholen werkten uitstekend, alleen had geen enkele Congolees ervaring met het opnemen van publieke verantwoordelijkheid.”

 

Ze hadden geen inspraak in het beleid?

“Nee. Dat was niet hun fout. In minder dan zes maanden moesten er verkiezingen georganiseerd worden. De nieuw verkozenen hadden geen ervaring. ‘Ze zullen zich laten bijstaan door de Belgische raadgevers.’ Onzin natuurlijk. Als je aan de macht komt, wil je die ook uitoefenen en niet van iemand anders afhangen. Na de verkiezingen brak er muiterij uit in de Force Publique, het Congolese leger. Toen was het hek van de dam. Die opstand richtte zich niet tegen de Belgen, maar tegen de kersverse premier Patrice Lumumba, die ook minister van Defensie was.”

 

Op 23 juni 1960 werd Lumumba de eerste premier van Congo en op 4 september van datzelfde jaar werd hij door president Kasavubu ontslagen. U was daar blij mee. U schrijft: ‘Je kunt moeilijk ongelukkig zijn als je een eerste minister ziet vertrekken die een vijandig beleid voert ten opzichte van je land.’ Had u een hekel aan Lumumba?

“In mijn portret van hem schilder ik toch ook zijn kwaliteiten? Hij wou voor heel Congo zorgen, en niet alleen voor zijn eigen regio. Hij had ambitie en talent. Hij was geen communist, maar een nationalist. Alleen kon hij niet opboksen tegen de omstandigheden. Samen met de onzekerheid kwam de onrust. Op een bepaald moment besliste de Belgische regering in paniek om troepen naar Congo te sturen. Zij moesten de orde handhaven en Belgen evacueren, maar de regering vergat om de Belgische ambassadeur in Congo te verwittigen. Waardoor hij niet op voorhand Lumumba kon geruststellen.”

 

De Congolese regering zag de Belgische invasie terecht als een daad van agressie?

“Eigenlijk wel, ook al was dat niet onze intentie. De Congolezen gingen klagen bij de Verenigde Naties, waarna zij beslisten om een veiligheidstroepenmacht op te richten. Zo groeide Congo uit tot een internationaal conflict en was de chaos compleet.”

 

Moet België zich verontschuldigen voor wat er tijdens de kolonisatie gebeurd is?

“Ik ben tegen excuses. De Congolese bevolking heeft geen slecht gevoel over België. Enkele maanden geleden opende in Katanga een herinneringspark; daar staat een standbeeld van Leopold II.”

 

De man die in ‘zijn’ Congo Vrijstaat handen liet afhakken.

“U ziet meteen hoe ingewikkeld het is. Het is verkeerd om met de waarden van vandaag te oordelen over feiten van honderd jaar geleden. Natuurlijk hebben we vergissingen begaan; godzijdank hebben we ook zaken verwezenlijkt die wél goed zijn. Alleen wil ik het verleden niet beoordelen door de bril van vandaag.”

 

Wijlen Renaat Van Elslande (CVP) was van 1973 tot 1977 minister van Buitenlandse Zaken. U was zijn politiek directeur. In uw boek noemt u hem ‘ontzettend lui’.

“Renaat Van Elslande leeft niet meer en het is makkelijk om zaken te vertellen over mensen die zich niet meer kunnen verdedigen.”

 

Maar u schrijft het wel.

“Ik wou gewoon uitleggen dat mijn situatie op Buitenlandse Zaken niet houdbaar was. Van Elslande was heel intelligent en had al een mooie politieke carrière achter de rug. Maar hij nam zijn portefeuille niet ernstig en daarom overlegden buitenlandse gesprekspartners liever met mij dan met hem. Zoiets blijft nooit duren: een ambtenaar kan niet de plaats innemen van zijn minister. De toenmalige eerste minister Leo Tindemans heeft mij gered door me naar de Europese Commissie te sturen.”

 

U noemt Paul Vanden Boeynants dan weer ‘een uitstekende eerste minister’. Ik vermoed dat niet iedereen het daarmee eens is.

“Ik zeg gewoon wat ik denk; ik ben daar intussen oud genoeg voor. Dat wil nog niet zeggen dat alles wat ik zeg ook altijd correct is.” (lacht)

 

We zitten hier 13 hoog in de met kantoortorens bezaaide Brusselse Noordwijk. Vroeger was dit een levendige buurt met cafés, cinema’s en winkels, waar 12.000 mensen woonden. Onder impuls van Vanden Boeynants is dat met de grond gelijk gemaakt.

“Ik ken zijn fouten, maar toen hij verantwoordelijkheid had over de staat, was hij een staatsman. In de jaren dat hij premier was, heeft hij het land goed geleid.”

 

Van 1977 tot 1985 was u Europees commissaris, waarvan de eerste vier jaar onder de Britse voorzitter Roy Jenkins. De nakende Brexit stemt u droevig?

“De Brexit heeft niet veel met Europa te maken, maar vooral met de lamentabele toestand van de Britse Conservatieve Partij. David Cameron schreef indertijd het referendum uit om zijn partij te redden. Het was niet de bedoeling dat Leave een meerderheid zou halen. Het plan was: de Brexit wordt weggestemd en dat betekent meteen het einde van de verdeeldheid onder de conservatieven. Dat werd een totale mislukking.

“Europa is broodnodig, alleen heeft het project de voorbije jaren aan populariteit ingeboet. Europa werd steeds meer een kwestie van management, waardoor het politieke perspectief vervaagde. Als je twee bladzijden nodig hebt om uit te leggen waarom Europa nodig is, zit je met een probleem. Want een paar paragrafen zouden moeten volstaan: Europa waarborgt ons een betere toekomst en is een baken van zekerheid in een veranderende wereld.

“De regeringen van verschillende lidstaten klagen: ‘Europa verplicht ons vervelende maatregelen te nemen.’ Ze vergeten er bij te vertellen dat ze daartoe verplicht zijn omdat ze daar zelf ooit hun zegen over gegeven hebben. Europa kan geen beslissingen nemen zonder het akkoord van de lidstaten. In Brussel knikken ze braaf ja, maar thuis maken ze hun burgers wijs dat ze door Europa onder druk gezet worden.”

 

Zoals de Hongaarse premier Viktor Orban?

“Ik ben in Boedapest geboren en had eerlijk gezegd nooit gedacht dat een regime zoals dat van Orban mogelijk zou worden. Na de val van de muur kregen de Europese landen die al die jaren onder het communistische juk leefden, de kans zichzelf heruit te vinden. West-Europa had toen ook kunnen zeggen: ‘Trek jullie plan.’ Gelukkig deden we dat niet en aanvaardden we onze politieke verantwoordelijkheid. Maar we hadden nooit gedacht dat dat zou leiden tot verkeerde interpretaties. Die landen in ontwikkeling kregen veel financiële steun van Europa. Terecht, want we willen iedereen op het hoogste niveau tillen. Alleen staat in de verdragen niet geschreven dat we die landen moeten opvolgen. Daarom kan Orban twee registers blijven bespelen. Aan de ene kant bazuint hij rond dat hij niets moet weten van de Europese bemoeienis, aan de andere kant kan hij met het geld dat hij van Europa krijgt in eigen land economisch succes boeken.”

 

In 1988 werd u benoemd tot voorzitter van de Generale Maatschappij. Volgens sommigen organiseerde u in die functie de uitverkoop van België.

“Dat weet ik.”

 

Begin vorig jaar tweette Geert Noels: ‘Etienne Davignon verkocht telkens strategische Belgische activa en werd Minister Van Staat. #saynomore’.

“Ik heb Noels voorgesteld om daarover in debat te gaan. Hij wou niet. De Generale Maatschappij had geen stabiel aandeelhouderschap. Daarom kon de Italiaanse zakenman Carlo de Benedetti begin 1988 een bod op 35% van de Generale Maatschappij uitbrengen. Daarmee zou hij meteen ook de controle verwerven, want het aandeel van de vaste aandeelhouders bedroeg slechts 10%. Precies daarom bood ik de Belgische regering een belang van 20% aan in het kapitaal van de Generale. De regering was in lopende zaken en Jean-Luc Dehaene voerde onderhandelingen over de samenstelling van de regering Martens VIII. Ik voel veel vriendschap en respect voor wijlen Jean-Luc. Hij zei: ‘Zo’n beslissing kan niet in lopende zaken.’ De toenmalige staatsbank ASLK was nochtans bereid om dat belang te nemen. Toch ging het niet door en België liet een grote kans liggen. Want dan zou het Franse Suez nooit de enige aandeelhouder van de Generale Maatschappij geworden zijn, zoals nu wel gebeurde. Sterker nog: misschien hadden wij ooit Suez overgenomen.”

 

Electrabel kwam ook voor 100 % in handen van Suez. Hoe gezond is het dat onze stroomvoorziening gecontroleerd wordt door een buurland?

“Dat wou ik ook niet. Toch moeten we correct blijven: hebben die Franse overnames gevolgen gehad voor de tewerkstelling in België? Zijn al die overgenomen ondernemingen in waarde gezakt? Nee, ze bleven succesrijk. Ik minimaliseer niet dat het beslissingscentrum niet meer voor honderd procent in België ligt. Maar over de toekomst van al die bedrijven wordt toch vooral hier nagedacht. De gevolgen voor de Belgische economie en tewerkstelling zijn bijna nihil.”

 

U schrijft dat de grootste fout uit uw carrière was om in volle bankencrisis voorzitter te worden van de raad van bestuur van Fortis.

“Maurice Lippens had ontslag genomen en ze kwamen me vragen of ik hem wou opvolgen. Ik had toen nee moeten zeggen, ook al was ik in theorie capabel voor die functie. De aandeelhouders die de waarde van hun aandelen hadden zien kelderen, stemden me begin december 2018 weg op de bijzondere aandeelhoudersvergadering op de Heizel in Brussel. Ze zagen me als een man van het verleden. Maurice Lippens is een vriend en ik was niet bereid om hem tot vijand uit te roepen. Voor al die gedupeerde aandeelhouders was hij boosdoener nummer 1 en ik deelde in de klappen. Ik vond Lippens zijn beleid niet goed, maar dat wil niet zeggen dat je niet bevriend kan blijven. Figuren als Mischaël Modrikamen zweepten de gemoederen op.”

 

Er werden door woedende aandeelhouders schoenen naar u gegooid.

“Ik heb wel meer pijnlijke algemene vergaderingen meegemaakt, hoor. Alleen kon ik in de Heizel door het door Modrikamen aangevuurde kabaal niet eens iets zeggen. In Nederland had ik op de algemene vergadering een nipte meerderheid gehaald, in Brussel haalde ik die net niet. Achteraf beschouwd was die stemming een zegen. Ik stond gewoon niet in de juiste positie om het vertrouwen te winnen van de mensen die slachtoffer waren van de hele situatie. Dat had ik op voorhand beter moeten inschatten.”

 

Eind 2018 besloot het Brusselse gerecht om niemand van de verantwoordelijken voor het Fortis-débacle te vervolgen. Klopt de perceptie dat de topbankiers de dans ontspringen, terwijl de kleine aandeelhouders berooid achterblijven?

“De rechtbank heeft beslist. Moesten er geen gerechtelijke onderzoeken geweest zijn, sneed uw opmerking hout. Nu niet. Er is ook een minnelijke schikking getroffen.”

 

U staat op goede voet met koning Filip. Is hij na de verkiezingsuitslag van 26 mei in paniek? 43% van de Vlamingen stemde voor separatistische partijen.

“Koning Filip is niet snel in paniek. Hij wil zijn job goed uitoefenen en hij pakt de zaken uitstekend aan. Zijn beslissing om twee informateurs in te schakelen, is verstandig. Ik geloof trouwens niet dat er aan Vlaamse kant bijna een meerderheid is voor Vlaamse onafhankelijkheid. Onder de uitslag van 26 mei schuilt een andere werkelijkheid. Onderzoek van de Universiteit Antwerpen, KU Leuven, VUB, ULB en UCL laat zien dat de publieke opinies in Vlaanderen, Brussel en Wallonië opvallend gelijklopen. Het enige waarover ze verschillen, is migratie.

“Toen Filip nog kroonprins was, heb ik hem geïntroduceerd bij de Bilderberggroep. Ik had gezien hoe belangrijk Bilderberg was voor de vorming van de Nederlandse prinses Beatrix, toen zij samen met haar vader prins Claus de eerste bijeenkomsten bijwoonde. Ze leerde er veel mensen kennen. Tussen 1992 en 2012 is Filip een tiental keer op mijn uitnodiging langsgekomen. Zo leerden we elkaar kennen en respecteren.”

 

Volgens sommigen is de Bilderberg-conferentie dé plek waar de machtigen der aarde en het grootkapitaal duistere complotten smeden.

“Complottheorieën zijn van alle tijden. Als het klopt dat de Bilderberg-groep de wereld leidt, moet ze onmiddellijk ontslag nemen, want het eindresultaat is niet fameus.”

 

U bent 86 en houdt kantoor op deze 13e verdieping. Het pensioen lonkt nog niet?

“Ik was altijd onafhankelijk en heb nooit het statuut van bediende gehad. Er staat bijgevolg geen datum op mijn pensioen.”

 

Wilt u sterven in het harnas?

“Nee, ik wil nog niet zo vlug dood. U mag er zeker van zijn dat ik zal sterven op het moment dat ik geen professionele activiteit meer uitoefen. Ik bouw af. In vergelijking met drie jaar geleden, doe ik nu minder. Mijn voorzitterschap van de raad van bestuur van BOZAR telt niet mee, want dat is vrijwilligerswerk. Ik zit nog in de raad van bestuur van Brussels Airlines en heb ervoor gezorgd dat vanaf 9 juli ook Jan Smets toetreedt.”

 

De voormalige gouverneur van de Nationale Bank wordt daar uw opvolger?

“In al mijn activiteiten heb ik mijn opvolging voorbereid. Daarom werk ik nu minder dan vroeger. Ooit wordt dat nul.”

 

Etienne Davignon, Mijn drie levens, Lannoo, 280 blz, 25,99 euro

(c) Jan Stevens

Vergelijkbare berichten