‘Net als in de hoogdagen van het communisme, houden de Hongaren elkaar terug in de gaten’

Meer dan een kwart eeuw na de val van het communisme ontdekte de Hongaarse schrijver András Forgách dat zijn moeder Bruria van 1975 tot haar dood in 1985 informant voor de geheime dienst was. Ze hield niet alleen buren en vrienden in de gaten, maar ook haar eigen kinderen. In De akte van mijn moeder doet Forgách een boekje open over zijn moeder-spion. ‘Omdat ik haar zoon ben, vind ik niet dat ze me verraden heeft.’

 

In de herfst van 2013 kreeg András Forgách telefoon van een oude kennis uit zijn jeugd. Die had tijdens opzoekingswerk in het archief van de geheime dienst in Boedapest ontdekt dat een van Forgáchs familieleden jarenlang tijdens het communisme als informant voor de geheime dienst had gewerkt. ‘Hij noemde geen namen tijdens dat gesprek’, zegt András Forgach. ‘Maar ik voelde instinctief over wie het ging. We spraken af in een koffiehuis waar mijn vermoeden bevestigd werd: mijn in 1985 overleden moeder Bruria had decennialang een dubbelleven als informant geleid.’

 

Was dat een schok?

András Forgách: Zeker, maar toch ook niet helemaal. Toen ik die kerel in dat café sprak, viel het laatste stuk van de puzzel op zijn plaats. Plots begreep ik waarom ze zich op bepaalde momenten tijdens haar leven zo bizar had gedragen. Haar foute keuzes kregen betekenis, en veel vragen een antwoord.

 

Na de val van de muur in 1989 werd in Duitsland de Gauck-Behörde opgericht, een soort Waarheidscommissie belast met het beheer, onderzoek en openbaar maken van de Oost-Duitse Stasi-archieven. U hoorde pas in 2013 over het informantenverleden van uw moeder. Was er in Hongarije dan nooit een gelijkaardig initiatief?

Forgách: Nee, en voor Hongarije is dat een tragedie. Na bijna dertig jaar zal er ook niets meer veranderen. Jonge Hongaren zijn niet geïnteresseerd in dat verleden en historici hebben weinig aandacht voor die archieven. Al moet ik dat misschien toch nuanceren: de jaren veertig, vijftig en zestig worden wel goed onderzocht. Maar zeventig en tachtig zijn zo goed als onontgonnen terrein.

 

Hoe komt dat?

Forgách: Omdat veel van onze huidige politici in die periode als informant voor die geheime dienst actief waren. Zij hebben liever niet dat hun namen aan de oppervlakte komen en houden die doos van Pandora dus liever dicht. Ook veel artiesten waren informant en willen niet met hun verleden geconfronteerd worden. Politieke partijen zijn het eens met dat grote stilzwijgen, uit schrik dat ze anders leden zouden kunnen verliezen. Maar doen alsof er niets gebeurd is, is zeer ongezond voor een samenleving. Een van de redenen waarom ik dit boek geschreven heb, is om die samenzwering van de stilte te doorbreken. In De akte van mijn moeder schrijf ik zonder censuur over haar informantenwerk en leg haar dossier open en bloot op tafel. Ook al is het dan een ‘roman’, de inhoud is authentiek, met de echte namen van agenten, contactpersonen, figuranten. Ik wil dat er in Hongarije over die periode tenminste gepraat wordt.

 

Bent u boos op uw moeder?

Forgách: Nee. Onlangs hoorde ik op de radio een interview met Rebekka Hermán Mostert, zij vertaalde mijn boek naar het Nederlands. Ze zei dat mijn moeder me verraden heeft. Ik schrok daarvan, want ik heb dat nooit zo aangevoeld. Ik twijfel er geen moment aan dat Rebekka een uitstekende vertaalster is, maar haar interpretatie dat mijn moeder een verraadster zou zijn, vind ik zeer eenzijdig. In De akte van mijn moeder probeer ik net te analyseren waarom iemand informant wordt. Mijn moeder was lid van de partij en een overtuigde communist.

 

Meer nog: ze was stalinist.

Forgách: Dat klopt, maar tezelfdertijd was ze écht een trouwe goede communist, met uitstekende kwaliteiten. De agenten van de geheime dienst maakten overal aantekeningen van en hielden tot in de puntjes uitgeschreven verslagen van ontmoetingen met informanten bij. Mijn moeder komt uit haar dossier naar voor als een kameraad onder de kameraden. Als ze met haar contactpersonen overleg pleegde, was dat onder geestesgenoten. In haar dossier wordt ze omschreven als patriot.

 

Ze was geen informant omwille van het geld?

Forgách: Helemaal niet. Niet voor het geld en niet voor de macht. Enkel uit idealisme. Maar misschien toch ook weer niet helemaal, want als informant mocht ze regelmatig naar haar familie in Israël reizen. Dat kan je als een vergoeding beschouwen. Maar het is niet zo dat ze een vorm van verraad pleegde door informant te zijn. Nee, ze werd informant door haar overtuiging. ‘Bruria verraadde haar zoon András’, hoorde ik vertaalster Rebekka zeggen. Dat klopt ook niet. Rebekka’s uitspraken verrasten me, nadat ik de voorbije maanden urenlang met haar over mijn boek gepraat heb.

 

U bent Bruria’s zoon, en daarom misschien ook loyaal aan haar?

Forgách: Natuurlijk, maar dat wil nog niet zeggen dat mijn blik daardoor vertroebeld is. Ik heb in mijn boek geprobeerd om de context waarin zij leefde te reconstrueren.

 

Begin jaren tachtig biedt u in uw appartement in Boedapest onderdak aan de dissidente dichter György Petri. Wanneer de geheime dienst aan uw moeder vraagt om hen zonder uw medeweten toegang tot uw appartement te verschaffen, gaat ze daarop in. Is dat geen vorm van verraad?

Forgách: Verraad is niet het juiste woord. Ook niet als ze bij wijze van spreken later mijn hoofd aan de geheime dienst zal offreren. Want dat deed ze: ze droeg mij zonder dat ik het wist bij de Hongaarse Veiligheidsdienst voor als haar opvolger. Daar is gelukkig nooit iets van in huis gekomen, maar zelfs dat feit past in haar geloof dat ze een dienares van de communistische zaak is. Ze is er heilig van overtuigd dat ze zo meehelpt aan een betere wereld. Ik vermoed dat ze wel wist dat ze door mij ‘over te leveren’ een grens overschreed, alleen moest die kennis maar wijken voor de ‘goede zaak’. En natuurlijk heeft ze net als elke andere informant van de geheime dienst informatie over buren verzameld die die mensen soms in een lastig parket bracht. Maar doordat er in Hongarije een gebrek aan historisch onderzoek naar de communistische Veiligheidsdienst is, worden alle informanten over dezelfde kam gescheerd. ‘Ze deden het allemaal voor het geld of uit jaloezie.’ Er is geen enkel eerbaar motief mogelijk en er rest enkel zwart-wit.

 

Wat voor reacties kreeg u in uw thuisland op uw boek?

Forgách: Meestal positief, al probeerden sommigen mijn geloofwaardigheid in twijfel te trekken. Ze vonden dat ik de nagedachtenis van mijn moeder besmeurde. Alsof ik een andere keuze had.

Volgens de Hongaarse letter van de wet is het archief open en toegankelijk en mag er vrijelijk uit geciteerd worden. Het Stasi-archief is gedigitaliseerd en elke inwoner van de voormalige DDR kan online op zoek naar zijn eigen naam. Slechts een klein deel van het archief van de Hongaarse Veiligheidsdienst is digitaal raadpleegbaar. Als je als Hongaar iets wil opzoeken, moet je beroep doen op een researcher die voor jou in dozen en dossiermappen zal wroeten. In de praktijk is dat archief dus log en moeilijk toegankelijk. Niet lang na de publicatie in Hongarije van De akte van mijn moeder, vond ik in dat archief een dossier van een bladzijde of tien over mijn vader. Dat is nu opgenomen in de Nederlandse versie en de kans is groot dat ik in de toekomst nóg documenten vind.

 

Uw vader begon als eerste te werken voor de geheime dienst?

Forgách: Hij was journalist en werd gerekruteerd toen hij eind jaren vijftig correspondent in Londen werd. Ook hij geloofde heel sterk in de communistische zaak. Maar het spionnenwerk ondermijnde zijn persoonlijkheid, waardoor hij ten onder ging aan paranoia. Elke Hongaarse journalist die in de jaren zeventig en tachtig naar het Westen reisde, moest een document tekenen dat hem tot informant van de geheime dienst maakte.

 

Álle Hongaarse journalisten die tijdens het communisme als verslaggever naar het Westen kwamen, waren spionnen?

Forgách: Alle journalisten die voor de staat werkten. Mijn vader was in dienst van het officiële Hongaarse persbureau. Een correspondent raakte nooit aan een reispas als hij of zij niet eerst ook informant werd. De man die mijn vader in Londen opvolgde, was ook een agent, net als degene die erna kwam. Dat sloot naadloos aan bij de journalistiek zoals die door de grote kameraden van de Sovjet-Unie beleden werd.

Mijn vader leed onder aanvallen van paranoia en stortte begin jaren zestig helemaal in. Hij had wat men toen een zenuwinzinking noemde. Zijn laatste werk als Londense agent waren verslagen over Italiaanse en Joodse kranten. Hip spionnenwerk kan je dat niet noemen. Mijn ouders waren Joods, spraken Hebreeuws en waren gekant tegen de staat Israël. Niet veel Hongaarse Joden waren antizionisten, waardoor vader en moeder interessante agenten waren voor de geheime dienst. Toen vader te ziek werd om te kunnen functioneren, rekruteerden ze mijn moeder. Zij wist dat haar man een agent was en stond daar volledig achter.

 

Ze nam ook de codenaam van haar man over: ‘Papái’, Hongaars voor paus.

Forgách: Die naam was een vondst van vaders overste bij de veiligheidsdienst. Mijn vader was een ongelovige Jood. ‘Een Jood verberg je het best door er een katholiek sausje over te gieten’, vond luitenant Takács, de officier in kwestie. ‘Vanaf nu wordt kameraad Forgách: Papái, de paus’. De luitenant was daar naar het schijnt erg over in zijn nopjes. Toen moeder haar man als informant opvolgde, werd zij ‘mevrouw Papái’. Ze rekruteerden haar trouwens op een slinkse manier. Op geen enkel moment is haar meegedeeld: ‘Vanaf nu bent u geheim agent.’ Nee, op een bepaald moment vroegen ze: ‘Mevrouw, kunt u deze week eens een paar kranten voor ons bekijken?’ Later vroegen ze: ‘Wat zou u denken van een bezoek aan het Zionistisch Wereldcongres in Jeruzalem?’

 

Ze werd er langzaam ingesleurd?

Forgách: Ja, langzaam maar zeker maakten ze haar tot deel van het systeem. Ze hanteerden een goed uitgekiende, gedisciplineerde methode om mensen tot informant te kneden. In haar dossier vond ik een bijzonder intrigerend stukje tekst: ‘Aangezien het slechts een formaliteit is om mevrouw Papái tot officiële geheim medewerker te verklaren, zullen we haar hiervan niet speciaal op de hoogte brengen.’ Ze hebben haar dus nooit expliciet gezegd dat ze agent van de veiligheidsdienst was. De expert die samen met mij het dossier van moeder onderzocht, vertelde me dat dat heel typisch was. Blijkbaar wilden ze mensen die om ideologische redenen informatie doorgaven, niet het vieze gevoel geven dat ze verklikkers waren. Mama voerde ook vaak discussies met de officieren waarmee ze rechtsreeks in contact stond. Ze verdedigde mij en mijn dissidente vriend, de dichter Petri, ook al had ze eerder agenten in mijn appartement binnengelaten om afluisterapparatuur te installeren. ‘György Petri is een uitstekende dichter’, zei ze. Ze vond het fout dat hij geen reispas van het regime kreeg. ‘Als het systeem geen kritiek verdraagt, radicaliseren getalenteerde mensen’, zei ze tegen haar officier van de geheime dienst. Oké, ze was communist, maar uit de gesprekken met haar kameraden komt ze naar voor als een vrouw met een open geest. Tenminste, voor een stalinist was ze erg open, al moet u zich daar ook niet té veel van voorstellen. Het stalinisme is nu eenmaal zeer rigide.

 

Was ze op de hoogte van de ‘zuiveringen’ en de Goelag-kampen in de Sovjet-Unie onder Stalin?

Forgách: Jawel. Mijn ouders wisten dat, maar ze wilden de gruwel gewoon niet geloven. Moeder was een intelligente, belezen vrouw. Het stalinistische denkkader had haar geest vervormd. Haar leven lang klampte ze zich krampachtig vast aan die starre ideologie. Lang na de dood van Stalin bleef zij stalinist, net als haar man. Hun huwelijk was grote chaos. Ik herinner me mijn jeugd als een vreselijk chaotische periode, met wildvreemden die ons appartement binnen en buiten liepen. Mijn ouders spraken continu Hebreeuws met elkaar, zodat wij niet konden meevolgen. Net als mijn broer en zus wist ik van jongs af aan dat ze geheimen met zich meedroegen. Ik denk dat het rigide stalinisme hun manier was om de chaos te bedwingen. Informant zijn, zorgde voor zin in hun door partij en staat gedomineerde bestaan.

 

Uw moeder ging als informant toch heel ver, daar ook haar kinderen te bespioneren?

Forgách: Nee, echt niet. Integendeel, ze verdedigde en beschermde ons. Als jonge twintigers waren wij zeer actief tegen de communistische partij. Zij zette ons soms uit de wind. Akkoord, er waren een paar momenten waarop ze dicht bij dat ‘verraad’ van mijn vertaalster stond. Maar ik ben haar zoon en u moet begrijpen dat ik daarom vind dat zij mij niet verraden heeft. (stilte) Mijn zus Susan zat tot over haar oren in de oppositie en verhuisde vroeg naar New York. Toen mijn moeder haar daar wou gaan bezoeken, roken de officieren bij de geheime dienst hun kans om via mevrouw Papái de Hongaarse dissidenten in de VS in kaart te brengen. Ze is toen niet vertrokken, want mijn zus wou niet dat ze kwam. Dat was ook een van die momenten waarop ‘verraad’ in de lucht hing. God zij dank is mama toen in Boedapest gebleven. En god zij dank werd ik niet haar opvolger bij de geheime dienst. De zaden van verraad zijn gelukkig nooit beginnen kiemen.

 

Uw zus is niet erg blij met uw boek.

Forgách: ‘Niet erg blij’ is een eufemistische omschrijving. Volgens haar is het informantendossier van mijn moeder fake. ‘Het zijn nepdocumenten’, zegt ze. ‘Iemand heeft ze gefabriceerd om onze familie te chanteren.’

 

Wie is ‘iemand’?

Forgách: Het huidige regime: Viktor Orbán en zijn vrienden. Ik verafschuw Orbán en zijn ‘illiberale democratie’ die in werkelijkheid een zachte dictatuur is, maar de theorie van mijn zus is grotesk. Mijn moeders dossier is authentiek. Ik herken alle omstandigheden en details die erin beschreven staan. Ik begrijp dat mijn zus het er moeilijk mee heeft; het gaat tenslotte ook over haar moeder. Ik heb het er tot vandaag ook lastig mee. Ik voel me er fysiek niet goed door en ik vrees dat ik me nog lang slecht zal voelen. Vrienden jubelen: ‘András, je boek is een groot succes. Fantastisch!’ Nee, niet fantastisch, dit is een dagelijkse strijd voor de waarheid. Ik begrijp de woede van mijn zus, alleen gaf zij het verkeerde antwoord en ik het juiste. Ik moést hier wel over schrijven. Als ik dat niet had gedaan, waren al mijn andere boeken halve leugens. Mijn eerder verschenen roman Zehuse heeft als grondstof de briefwisseling tussen mijn moeder en haar geëmigreerde dochter. Toen ik dat boek schreef, wist ik niets over Bruria’s carrière als geheim agent. Dat moést rechtgezet worden.

 

U noemt de regering van Viktor Orbán een ‘zachte dictatuur’. Inclusief geheime dienst die de eigen bevolking in de gaten houdt?

Forgách: Ja, daar ben ik honderd procent zeker van. Net als in de hoogdagen van de communistische dictator Janos Kádár houden mensen elkaar nu in scholen, overheidsinstellingen en bedrijven in de gaten. Ze moeten aan de overheid over zowat àlles rapporteren. Het op verklikking gebaseerde informatiesysteem van de communisten is opnieuw uitgerold. Wie zoals ik in de jaren zeventig met dissidenten optrok, werd standaard afgeluisterd. We hadden toen de gewoonte om middenin een telefoongesprek te zeggen: ‘Hé, kameraad-sergeant, hoe gaat het met u? Bent u nog niet ingedommeld? Luistert u nog mee?’ Vrienden die nu in de oppositie actief zijn, vertellen me dat ze een echo van zichzelf horen als ze met hun smartphone aan het bellen zijn. Voortdurend. Een teken dat er iemand meeluistert. Ze maken dan soms dat grapje van toen: ‘Hé luistervink, luister je nog mee?’ (lacht) Eigenlijk is dat niet grappig, maar intriest.

 

 

András Forgách

  • Geboren in 1952 in Boedapest.
  • Schrijver, vertaler, acteur en dramaturg.
  • Was in de jaren zeventig en tachtig actief in het Hongaarse verzet tegen de Sovjet-Unie.

 

 

András Forgách, De akte van mijn moeder, Cossee, 320 blz., 24,99 euro

 

(c) Jan Stevens

Vergelijkbare berichten