Ze zijn niet altijd zo lief, juffrouw
Een halve eeuw geleden zaten kleuters een schooldag lang braaf met de armpjes gekruist te luisteren naar de juf. Vandaag dartelen ze vrolijk door de klas en gaat een ukje af en toe zelfs door het lint. Roepen, tieren, brullen: sommige kleuters weten met hun agressie geen blijf. Het Steunpunt en Trainingscentrum Opvoeding (STOP) helpt hen weer op het rechte pad.
Een grijze dinsdagochtend in een stil Oost-Vlaams gehucht. In het derde kleuterklasje van het plaatselijke schooltje lopen de kindjes lachend en joelend kriskras door elkaar. De chaos lijkt compleet, tot juf Sandra begint af te tellen. “Tien, negen, acht…” Steeds meer kleuters vallen in en samen met de juf tellen ze luidkeels verder: “…zeven, zes, vijf…” Na een galmende “Nul!” zegt de juf rustig: “Alle mondjes zijn stil.” Bijna meteen wordt het muisstil in de kleuterklas. Ook de strafste jongens van de klas, Vincent en Amin, persen hun lippen stijf op elkaar en gaan samen met de andere kleuters braaf rond de juf zitten. “Vincent en Amin, kom hier.” De twee vijfjarigen stappen glunderend tot bij hun juf; ze zijn zonet tijdelijk bevorderd tot haar ‘helpers’. “Mijn helpers gaan rondkijken of alles opgeruimd is. Ik ben benieuwd. Staan de stoelen onder de tafels? Helper Vincent zal die ene stoel op zijn plaats zetten.” Fier als een gieter schuift Vincent de stoel onder de tafel. “Juf, hier ligt nog een telefoon.” Amin houdt triomfantelijk een gsm-model van eind jaren negentig omhoog. “Waar moeten de telefoons?” “In de doos waar een tekening van een telefoon op staat.” “Prima Amin, leg hem er maar bij.” Daarna roept de juf haar helpers bij zich. “Was alles netjes opgeruimd?” Vincent en Amin knikken ernstig. “Dan gaan we nu onze jassen aantrekken en buiten spelen.”
Tien minuten later zit juf Sandra samen met haar collega’s achter een kop koffie in de leraarskamer. “Vandaag gedragen Vincent en Amin zich voorbeeldig”, zegt ze. “Maar heel vaak kunnen ze bijzonder agressief uit de hoek komen, doen ze hun klasgenootjes pijn, gooien ze met speelgoed of luisteren ze niet naar wat ik zeg. Hun gedrag loopt soms aardig de spuigaten uit. Ik probeer het nu te corrigeren met werkpuntjes. Vincent of Amin, maar ook alle andere kindjes, worden positief bevestigd als het hen lukt om zo’n werkpunt uit te voeren. Ons allereerste puntje was: je jas aan de kapstok hangen zonder andere kindjes te duwen. Nu is er een tweede puntje bijgekomen: na het signaal alles ook echt beginnen opruimen. Vincent en Amin zouden veel baat hebben bij het STOP4-7-trainingsprogramma voor kinderen van 4 tot 7 jaar. Maar voorlopig zien hun ouders daar het nut niet van in. Zolang zij niet meewillen, heeft STOP4-7 geen kans op slagen.”
De vierjarige Arno zit wel in het STOP4-7-trainingsprogramma van het Gentse Steunpunt en Trainingscentrum Opvoeding. “Arno heeft het altijd moeilijk gehad met flink zijn en met stilzitten”, zegt zijn moeder Lisa. “Hij wrong er zich tussen als de juf iets tegen andere kindjes aan het vertellen was en stoorde de klas. Dankzij STOP4-7 gaat het veel beter: als hij nu iets wil zeggen, steekt hij zijn vinger op. Hij blijft ook op zijn plaats zitten als het moet.”
Arno zit in de tweede kleuterklas bij juf Joke. “Het was niet zo dat hij totaal onhandelbaar was vóór hij STOP4-7 volgde”, zegt zijn juf. “Hij was wel ontzettend druk, vroeg veel aandacht en wou continu in de belangstelling staan. Nu heeft hij geleerd om te wachten, steekt hij zijn vinger netjes op als hij wil antwoorden of iets wil vragen, en maakt daar ook zijn klasgenootjes attent op: ‘Je moet je vinger opsteken.’ Wat ook fijn is: als andere kinderen ruzie maken in de klas, zal hij de eerste zijn om te zeggen: ‘Oei, ruzie. Wat nu?’ In de STOP-klas heeft hij geleerd stil te staan bij problemen en samen met anderen na te denken over hoe ze kunnen worden opgelost. Hij weet nu dat de oplossing nooit kan zijn: ‘Ik schop en krab tot ik mijn zin krijg.’”
Belonen in plaats van straffen
Toen Arno amper drie was, ging het met zijn gedrag van kwaad naar erger. “Zo wou hij ’s morgens nooit opstaan”, vertelt mama Lisa. “Elke ochtend hadden we kletterende ruzie, maar dan ook écht ruzie. Hij wou niet uit bed komen. Ik trok zijn kleren aan, hij trok ze weer uit. Op school ging het toen ook al mis. Op een bepaald moment opperde de zorgcoördinator dat we misschien hulp moesten zoeken bij STOP. Maar bij het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) zeiden ze dat Arno te jong was voor het programma. Dit schooljaar kon hij wel starten. In het begin was ik blij, maar snel staken ook andere gevoelens de kop op. Ik begon me af te vragen of ik als moeder gefaald had. We hebben drie kinderen en met de twee oudste hebben we nooit problemen gehad. Ik begreep niet goed waarom het met Arno mis ging. Het STOP-team werkt niet alleen met de kinderen, maar ook met de ouders en de leerkrachten. Tien weken lang rij ik nu één namiddag per week naar Gent voor ‘oudertraining’. De mensen van STOP hebben liefst dat zowel mama als papa komen, maar als dat niet lukt is één van beide ook goed.”
Lisa trok met knikkende knieën naar haar eerste afspraak. “Ik heb toen tegen het STOP-team gezegd dat ik me als moeder mislukt voelde omdat ik de opvoeding van Arno zelf niet aankon. Ze stelden me gerust: ‘Dat heeft er niets mee te maken. Ieder kind is anders en Arno heeft nu eenmaal een sterk karakter.’ Dat karakter kun je niet veranderen, maar hij moet wel met zijn gevoelens leren omgaan en zich op een rustiger manier in de maatschappij leren gedragen.”
Leerde Lisa bij STOP4-7 haar soms agressieve en opstandige zoon in de hand te houden en streng doch rechtvaardig te straffen? “Nee, ik leerde hem belonen. In plaats van voortdurend te zeuren: ‘Arno, ga op je stoel zitten’, is het beter om hem te prijzen als hij zelf braaf gaat zitten. Telkens wanneer hij iets goed doet, wordt hij beloond. Zo hebben ze bij STOP ook een beloningssysteem uitgedokterd om hem ’s morgens uit zijn bed te krijgen. Als hij ’s morgens flink opstaat en zonder zeuren zijn kleren aantrekt, krijgt hij een sticker met een zonnetje op zijn bed geplakt. De eerste week moest hij twee zonnetjes halen, de tweede twee, dan drie en zo verder. Als hij zijn aantal zonnetjes haalt, wordt hij op zaterdag beloond met een uitstapje, een weekendje knutselen of een lekker snoepje. Van zodra dat gedrag ingesleten is, wordt het beloningsysteem weer afgebouwd.”
Belonen in plaats van straffen, het is voor Lisa flink wennen. “Ik ben zelf zo niet opgevoed. Ik kan me niet herinneren dat mijn ouders me beloonden als ik als kleuter mijn jas zelf dichtknoopte. Belonen gebeurt sowieso heel weinig in elk gezin, ook als er geen kinderen met gedragsproblemen zijn. Maar het werkt wonderbaarlijk goed.”
Ook juf Joke is ingeschakeld in Arno’s STOP4-7-programma. “Het is de bedoeling dat Arno in alle aspecten van zijn opvoeding op dezelfde manier voor goed gedrag beloond wordt”, zegt ze. “Ik volg vier bijscholingen bij STOP, waar ik leer me positiever tegenover de kinderen in de klas op te stellen. Niet alleen tegenover Arno, maar tegenover alle kleuters. Ik leer met andere ogen naar mijn klas kijken. Vroeger berispte ik de ‘stoute’ kindjes; nu moedig ik alleen het goede aan. Dat is niet vanzelfsprekend. Want jaren lang was ik het gewoon om terecht te wijzen: ‘Hé, dat mag niet!’ Nu moet ik degene die iets mispeuterd heeft links laten liggen, en degene die flink is complimenten geven: ‘Heel goed hoor!’”
Werkt dat? Joke: “Zeker. Maar het is arbeidsintensief en niet gemakkelijk om vol te houden in een klas met 24 kindjes. Want je moet als juf niet de lof van die ene flinke kleuter zingen, maar van àlle voorbeeldige kinderen. Als dus één kind zich als een etter gedraagt en de 23 andere zijn voorbeeldig aan het werk, moet ik tegen al die voorbeeldige kindjes één na één zeggen: ‘Flink van jou’, telkens met hun naam erbij. Degene die niet flink geweest is, wordt genegeerd. Je kan er vergif op innemen dat hij de volgende keer wél zijn best zal doen om ook een compliment te krijgen.”
Zonder grenzen
Volgens een CLB-onderzoek van een paar jaar geleden vertoont minstens 15% van alle kleuters agressief gedrag. “Ik heb het gevoel dat het de laatste jaren in stijgende lijn gaat”, zegt juf Sandra. Al is er voorlopig geen ernstig wetenschappelijk onderzoek dat haar gevoel onderbouwt. Maar ook Sandra’s collega’s Joke en An delen die ervaring. “Ik voel dat ze thuis minder regels opgelegd krijgen”, zegt Joke. “Als wij vroeger door de juf of de meester berispt werden, kregen we thuis nog eens op onze donder. Nu komen sommige ouders naar school om de juf ter verantwoording te roepen. Ik ben helemaal geen voorstander van de straffen van vroeger, maar sommige kinderen hebben toch meer structuur en duidelijke afspraken nodig.”
Juf An heeft de peuterklas onder haar hoede, met kindjes die iets ouder zijn dan twee. “Ook die kleintjes worden steeds mondiger”, zegt ze. “Dat is prima, alleen weten ze soms niet waar de grenzen liggen. Waarschijnlijk omdat ze die thuis niet meekrijgen. Als ik een opmerking maak, krijg ik vaak direct een antwoord. Natuurlijk veranderen de tijden en evolueren de dingen, maar zonder grenzen wordt het wel heel moeilijk.”
Pedagoog Wim De Mey is bezieler en coördinator van het STOP4-7-trainingsprogramma. “Toen we twaalf jaar geleden met dit programma begonnen, hadden we het voortdurend over grenzen trekken”, zegt hij. “Ze vonden ons toen ouderwets. ‘Waar komen jullie mee af?’ En kijk, nu zijn we weer hip. Structuur in het leven is ontzettend belangrijk voor kinderen. Eigenlijk zijn we hier behoorlijk streng voor de kinderen waar we mee samenwerken, maar altijd op een positieve manier. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een kleuter die ons STOP4-7-programma volgt er na een tijd de brui aan geeft. Integendeel, ze komen zeer graag. Duidelijke grenzen geven rust en veiligheid. De kinderen weten: ‘Die mensen zijn er voor ons; ze beschermen ons ook als het erop aankomt.’”
Zijn er nu meer kleuters met gedragsproblemen dan vroeger?
Wim De Mey: Dat weten we eigenlijk niet. We hebben er wel meer aandacht voor. Je hoort vaak zeggen dat het vroeger zoveel beter was. Maar toen was opvoeden bijlange niet zo ingewikkeld als nu: er was één helder verlicht pad. Tot op een bepaald moment gesteld werd dat we naar kinderen moesten luisteren. Terecht, alleen is de slinger in een aantal gevallen doorgeslagen en mochten de kinderen voortaan alles zelf bepalen. ‘Vrijheid blijheid’ is voor een kind leuk voor een beperkte tijd, maar zorgt op termijn voor een onveilig gevoel. Vroeger was het eenvoudig: vader en grootvader waren de baas. Dat model is verdwenen en er zijn nu veel invloeden van buitenaf. De wereld is chaotischer geworden, waardoor kinderen met aangeboren eigenschappen zoals ADHD, het nog eens extra moeilijk krijgen. Om rust te vinden, hebben zij nog meer structuur en omkadering nodig. En dan nog: in hun hoofd blijft het flitsen. Voor ouders is dat niet makkelijk. Als je een vaatwasmachine koopt, zit er een handleiding bij: je weet op welk knopje je moet duwen om een programma in gang te zetten. Bij een kind zit geen handleiding, en elk kind is anders. Sommige ouders kunnen moeilijk aanvaarden dat hun kind anders is, dat het net iets onrustiger is dan ze gehoopt hadden. Ze hebben het moeilijk om te accepteren dat hun kind is wie het is, met zijn talenten, maar ook met zijn beperkingen.
Hoe komen ouders bij jullie terecht?
De Mey: Meestal via de school en het CLB, soms ook via onze website of mond-tot-mondreclame. Leerkrachten en zorgcoördinatoren hebben het vaak lastig om ouders ervan te overtuigen dat het STOP-team hen misschien kan helpen. Door hulp te zoeken, geef je meteen toe dat je het niet alleen kan. Sommige vaders en moeders voelen zich dan persoonlijk mislukt. Ouders zijn vaak al uit evenwicht door een echtscheiding, de geboorte van een nieuw kind, promotie op het werk of ontslag. En dan komen er die ernstige gedragsproblemen van hun kleuter bovenop. Het vergt dan moed om de stap naar ons te zetten, en toe te geven: ‘Ik kan het niet alleen.’
Veel kleuters die bij ons terechtkomen, missen voldoende sociale vaardigheden om op een leuke manier met leeftijdsgenootjes om te gaan. Ze beheersen hun eigen kwaadheid niet en gebruiken hun vuistjes om ruzies te beslechten. In eerste instantie nemen we die kinderen tien dagen onder onze hoede om hen vaardigheden bij te brengen die anderen al doende in de kleuterklas leren. Daarnaast leren we de ouders hoe ze met hun kind moeten omgaan. Kinderen met gedragsproblemen krijgen sowieso meer op hun kop dan ‘normale’ kinderen. Niet alleen door ouders, maar ook door leerkrachten en zelfs door vriendjes: ‘Zit stil!’, ‘Doe nu toch eens gewoon’, ‘Waarom ben jij niet zoals je broer?’ Al die negatieve commentaren breken kinderen af. Daardoor voelen ze zich nog slechter in hun vel en reageren ze nog meer vanuit het gevoel: ‘Iedereen is tegen me. Niemand ziet me graag. Ik ben een mislukkeling.’
Daarom straffen jullie niet, maar belonen jullie?
De Mey: Door al die negatieve commentaar uit het verleden zijn die kleuters kwaad op de wereld geworden, waardoor ze steeds sneller en heviger in agressie uitbarsten. Al die dwingende pogingen om hen te doen luisteren en al die negatieve oproepen tot rust, hebben alleen als effect dat ze kwader en lastiger worden. Wij doorbreken die vicieuze cirkel en breken niet langer af, maar bouwen op. We willen dat het sterke kinderen worden die goed in hun vel zitten; daarom ook benadrukken we voortdurend het positieve. Tezelfdertijd bieden we hen veilige grenzen.
Hoe lang duurt het STOP-programma?
De Mey: Ongeveer een schooljaar. In de eerste drie maanden trainen we de kinderen, en leggen we ouders en leerkrachten uit waarom structuur belangrijk is en wat het belang is van aanmoedigen en complimenten geven. Straffen is zeker niet uit den boze, maar we zijn daar voorzichtig mee. Het maakt meer indruk als je één keer in de maand kwaad wordt, dan tien keer op een dag. In de eerste fase leren we ouders en leerkrachten aan hoe ze op een verstandige manier kunnen belonen. De volgende drie maanden oefenen we alles in, tot het gewoontes geworden zijn.
Hoe groot is de kans dat ouders en kinderen nadien hervallen?
De Mey: In de laatste bijeenkomsten met ouders bespreken we wat moeilijke momenten zijn die kunnen leiden tot een terugval. Als het lastiger wordt, moeten ouders zich snel bewust worden van welke beloningssystemen er werkten in de periode dat het wel goed liep. Kinderen zeggen dan soms zelf: ‘Mama, willen we de stickers met de zonnetjes nog eens proberen?’ Maar er is zeker regelmatig terugval, daar moeten ouders en leerkrachten zich goed van bewust zijn. Een STOP4-7-programma is een beetje als stoppen met roken: mensen zweren de sigaret af en meten zich een nieuwe levensstijl aan. Dat lukt aardig tot ze medelijden krijgen met zichzelf, of in een crisis terecht komen waarbij ze vinden dat ze recht hebben op één sigaret. Dan is er maar een oplossing: je meteen weer herpakken.
De namen van de ouder, leerkrachten en kinderen zijn op hun verzoek gewijzigd.
© Jan Stevens