“We hebben grote nood aan ‘Bah!’-roepers”
Volgens sommigen overschrijdt Marnix Peeters (50) in Niemand houdt van Billie Vuist met de fratsen van de pedofiele pastoor Pelkmans de grenzen van het fatsoen. De schrijver zelf weet beter: “Wat mijn seksverslaafde pastoor in Pattaya uitvreet, zit dicht bij de werkelijkheid.”
In Marnix Peeters’ kersverse roman Niemand houdt van Billie Vuist spat het schrijfplezier – en af en toe het sperma – van de bladzijden. Na de vettig gestoorde ouderling Oscar Van Beuseghem uit Natte dozen (2013), introduceert Peeters een nog geschifter personage: de pedofiele pastoor Pelkmans, groot liefhebber van Thaise minderjarige meisjes, vriend van Satan en fervent reiziger naar Pattaya, het grootste openluchtbordeel ter wereld. De door seks geobsedeerde priester runt samen met de moeder van de obese jongen Billie Vuist de vzw Phantasia. Op papier organiseert die ‘ontwikkelingshulporganisatie’ deugddoende vakanties bij Vlaamse gastgezinnen voor arme minderjarige Senegalese en Thaise meisjes; in werkelijkheid verhuurt ze de meisjes aan pedofielen die opzien tegen de verre reis naar een overzees seksparadijs.
In 2013 liet de bibliothecaris van het Limburgse Hechtel-Eksel Natte dozen links liggen omdat hij het boek te aangebrand vond. “Marnix Peeters is een schrijver waarmee we niet scheep durven gaan. Daar komen problemen van”, mailde hij toen naar een verontwaardigde lezeres. De kans dat hij nu Niemand houdt van Billie Vuist in zijn collectie zal opnemen, is dan ook niet bijster groot.
“Volgens een journalist van Het Belang van Limburg zitten er scènes in Billie Vuist die tot mijn grofste behoren”, zegt de schrijver een tikkeltje bezorgd aan de stamtafel van zijn Antwerpse stamcafé. “De man vond de passages over pastoor Pelkmans, die na zijn seksfestiviteiten in Pattaya een vieze ziekte oploopt, er ver over. Ik schrok daarvan. ‘Misschien heb je wel gelijk’, dacht ik heel even. Maar het is niet zo dat ik de grove uitspattingen van zo’n pastoor Pelkmans ‘met voorbedachten rade’ geschreven heb.”
In de zomer van 2008 maakte u in opdracht van Het Laatste Nieuws een reeks over sekstoerisme in Pattaya. De belevenissen van pastoor Pelkmans lijken niet zo ver van de realiteit af te staan zoals u die toen beschreef.
Marnix Peeters: “Wat mijn seksverslaafde pastoor in Pattaya uitvreet, zit inderdaad dicht bij de werkelijkheid. Ik heb er onder anderen een huisarts uit Ninove ontmoet die er afschuwelijke dingen deed. Hij logeerde boven een Vlaams café, zogezegd een hotel, waar de kamers louter peeskamers zijn. Hij zat vaak aan de toog en ik sprak hem aan: ‘U bent dokter?’ ‘Ja.’ Een man van eind vijftig die elk voorjaar een maand naar het verre oosten reisde ‘voor zijn reumatiek’. Vijf minuten na ons gesprek trok hij naar boven met een jong meisje aan zijn hand. Een uur later stampte hij dat kindhoertje terug de trap af. Ik ben er zeker van dat de bingowedstrijd zoals ik die in Billie Vuist beschrijf, de Super Fick Lotto met als hoofdprijs op de sluitingsdag van het bordeel gratis neuken met alle veertig beschikbare ‘maagden’, ook in werkelijkheid bestaat.
“In 2008 beleefde ik tien satanische dagen in Pattaya. De stad is een openluchtbordeel waar tienduizenden meisjes op je zitten te wachten. Als man alleen was ik de geknipte prooi, want ze gingen ervan uit dat ik net als al die andere blanke mannen enkel wou vogelen. De eerste dag stond ik ’s morgens om 7 uur met een jetlag in mijn lijf op. Ik stapte mijn hotel uit en nog geen minuut later vroeg een meisje of ik wou neuken. Zo ging dat de hele dag door.”
Hoe oud zijn die meisjes?
“Daar is moeilijk een leeftijd op te plakken. Officieel zijn ze meerderjarig, maar in Pattaya is weinig ‘officieel’. Stel je voor: je stapt ’s morgensvroeg je deur uit en wordt meteen door een mooi meisje van een jaar of zestien aangesproken. Ze vraagt: ‘Wil je met me neuken?’ Je antwoordt: ‘Nee, dank je.’ Een paar meter verder loop je voorbij een ander meisje dat je exact dezelfde vraag stelt. Om de tien meter roept een meisje je toe: ‘Hey, fucky fucky?’ Tot ver na middernacht, elke dag opnieuw. Welkom in Pattaya.”
U kwam nooit in verleiding?
“Nee, al merkte ik na tien dagen wel bij mezelf een soort van normvervaging. Niet dat ik dacht: ‘Nu ga ik eens lekker mijn gang gaan’, maar de laatste dag voelde ik dat ik gewend aan het raken was aan dat openluchtbordeel. De normen van alle Vlamingen die ik er heb leren kennen en die er al een tijd wonen, waren danig vervaagd. Toen de reeks in de krant verscheen, stuurden ze me giftige mails. Ze waren in shock door de titel: ‘Het grootste bordeel ter wereld’. ‘Hoe kom je daar nu bij?’ Zij leken het sekstoerisme als een soort van ontwikkelingssamenwerking te beschouwen. Ik heb zelfs doodsbedreigingen gekregen, ben sindsdien nooit meer in Thailand geweest en zal er ook nooit meer naartoe gaan. De Vlamingen die daar zitten, zijn gedeserteerde militairen, criminelen, fugitives. Mensen die om een of andere reden niet meer in België welkom zijn. Ze genieten daar een vorm van bescherming. Ze lieten me weten dat ze genoeg touwtjes hebben om aan te trekken, waardoor ik mijn eerstvolgende keer aan de Thaise paspoortcontrole meteen de cel in vlieg.”
Nu, zeven jaar later, is uw bezoek aan Pattaya voedsel geworden voor een roman?
“Het was een ingrijpende ervaring die in mijn hoofd is blijven hangen. Niemand hield van Billie Vuist is vorig jaar ontstaan tijdens een boswandeling, toen ik het idee kreeg voor die Super Fick Lotto. In de geest van de echte sekstoerist kan dat niet anders dan een hoogst normale bezigheid zijn. Ik ben er ook vrij zeker van dat de vzw Phantasia in werkelijkheid bestaat. Het lijkt me een prima alternatief voor mannen die geen zin hebben in de verre reis of in de tropische temperatuur. Ik zou het zeer bizar vinden als nog niemand uit de seksindustrie op dat idee gekomen is. Want jammer genoeg is de hele prostitutie door de mensenhandel om zeep geholpen. Dertig jaar geleden, toen ik twintig was, kon je nog op je gemak naar de hoeren gaan.”
U hebt geen probleem met prostitutie?
“Nee. Als je midden jaren tachtig in Antwerpen naar de hoeren ging, kwam je terecht bij een Vlaams poldermeisje met blozende wangen, ietwat mollig in de heupen. Op de Wallen in Amsterdam werd je toen ‘geholpen’ door een goede jonge hoer uit Gouda. Als twintiger had ik even die die onblusbare nieuwsgierigheid om een keer naar de hoeren te gaan, later is dat voorbijgegaan. Ik schaam me daar niet over; ik hoop dat gezonde jonge mannen vandaag die behoefte ook voelen. Ik was het gewoon om een lief te hebben dat gemeend ‘ik hou van je’ fluisterde. Het fascineerde me dat er ook meisjes waren die in ruil voor geld net hetzelfde deden. Ik wou wel eens babbelen met iemand die fakete dat ze van me hield. Ik wil trouwens altijd aan de andere kant gaan kijken.”
U bent van nature nieuwsgierig?
“Ja, en ik zal die nieuwsgierigheid nooit verliezen. Toen ik 23 was, werkte ik als barman in dit café en schreef ik als beginnend journalist voor wijlen De rode vaan, het blad van de Belgische communisten. Ik was een echte communist en heb nog altijd een vlag met hamer en sikkel van de KPB, de ‘Kommunistische Partij van België’ aan mijn muur hangen. Die heb ik achterover gedrukt op de grote antirakettenbetoging in Brussel van 1983. (lacht) In die tijd kreeg ik de kans om bij de rijkswacht te gaan, en ik heb die ook onmiddellijk gegrepen. Tot grote woede en verbijstering van al mijn vrienden. Een paar maanden later stond ik met een Uzi in de aanslag aan de rotonde van Wommelgem.”
Waarom wou u rijkswachter worden?
“Toen was er nog verplichte legerdienst. Ik had mijn statuut van gewetensbezwaarde na een moeizame procedure gekregen en was op zoek naar een plaats om mijn burgerdienst te vervullen. Het waren de hoogdagen van de CCC en de Bende van Nijvel. Ik stond hier achter de toog, sloeg de krant open en las dat de rijkswacht een elitekorps van miliciens wou oprichten. Ik dacht: ‘Verdorie, bij de rijkswacht zou ik wel eens willen gaan kijken.’ Voor een extreem-linkse jongen leek legerdienst bij de rijkswacht een uitgelezen kans om ‘de vijand’ van binnenuit te leren kennen. ‘Shit, dat kan niet meer want ik ben gewetensbezwaarde’, schoot door mijn hoofd. Het was half tien ’s morgens en aan de toog zat Jozef, een van de stamgasten, die heimelijk verliefd was op mij. ‘Marnix, wat scheelt er?’ vroeg hij. Ik antwoordde: ‘Had ik anderhalf jaar geleden geweten dat legerdienst bij de rijkswacht mogelijk zou worden, was ik nooit gewetensbezwaarde geworden.’ Jozef had contacten bij de socialisten. ‘Ik regel dat voor jou’, zei hij. ‘Het zal wel’, dacht ik. Een maand later zat er een oproepingsbrief van de generale staf van de rijkswacht in mijn bus. Nog een paar weken later kreeg ik een uitnodiging om me aan te bieden in Turnhout, en was ik rijkswachter.”
Terwijl u nog steeds erkend gewetensbezwaarde was en dus ook geen wapens mocht dragen?
“Ja, mijn erkenningsformulier ligt in mijn archief stof te vergaren. In de rijkswachtkazerne stapte op een bepaald moment een kolonel naar me toe. Ik kende hem van haar noch pluimen. ‘Ben jij die Peeters? Veel succes.’ Ik kreeg een schietopleiding van drie maanden en nog een maand later stond een als extreem-links bekende staande activist van De rode vaan in rijkswachtuniform met een geladen Uzi, een handvuurwapen, een Fal en laders vol munitie buiten op straat. Ik had bloedbaden kunnen aanrichten.”
Was het ook vanuit uw aangeboren nieuwsgierigheid dat u indertijd als journalist Humo inruilde voor Het Laatste Nieuws?
“Ja. Als je jong bent en je schrijft voor Humo, kijk je in een tunnel en geloof je in een kerk. Werken voor Het Laatste Nieuws beschouw ik als mijn belangrijkste intellectuele ontwikkeling. Ik kreeg er unieke kansen en raakte er ‘ontvoogd’. Ik heb voor die krant een reeks gemaakt over Lourdes, ging daar een week rondlopen, waardoor ik met begrip naar volkse devotie ben gaan kijken. Er zijn nog steeds mensen kwaad omdat ik ooit die stap naar Het Laatste Nieuws gezet heb. Ze vinden het een smet op mijn journalistieke blazoen.
“Ik ken veel mensen die star beweren dat je ten allen tijde jezelf moet blijven. Dat schijnt het hoogste goed te zijn, terwijl ik dat het domste vind dat je kunt doen. Er is toch niets triester te bedenken dan altijd ‘jezelf blijven’? Het is toch veel fijner om zo pluralistisch mogelijk door het leven te stappen? Heel wat linkse mensen lezen alleen linkse bladen. Ik heb jarenlang tezelfdertijd abonnementen gehad op The New Yorker, De Morgen én ’t Pallieterke. Rechtse mensen hebben óók interessante ideeën. In een democratie moeten we dialogeren en naar elkaar luisteren. Maar zelfs keurige sp.a’ers zie ik tegenwoordig niet veel anders doen dan hitlersnorretjes tekenen op foto’s van rechtse politici. Verketteren, roepen en drammen, dat wel. Dat is toch niet ernstig?
“Deze week zag ik het tweede geval van vluchtmisdrijf in een paar dagen tijd op tv passeren. Een jongen van drie was door een negentienjarige doodgereden, waarna die kerel zonder omkijken verder scheurde. Jaarlijks zijn er in ons land 70.000 gevallen van vluchtmisdrijf, van afgereden spiegels tot slachtoffers die in een greppel doodbloeden. Ik heb nog geen enkele politicus gehoord die daar heftig tegen reageert. Ze zijn bang om in het kieshokje afgestraft te worden, want: ‘Zoiets kan iedereen overkomen.’ Sorry hoor, maar als jij morgen iemand doodrijdt en je vlucht weg, mogen ze voor de rest van je leven je rijbewijs afnemen, beroepschauffeur of niet, en mag je ook tien jaar effectief gaan brommen. Want dat is niet meer of minder dan moord. Heb jij sp.a-voorzitter John Crombez daar al iets over horen zeggen? Waarom wijzen we mensen niet op hun sociale verantwoordelijkheid? Een maatschappij waarin iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt, dat is toch uitgesproken links? Op Tomorrowland heerst nu dankzij Dimitri Vegas en Like Mike een nieuwe rage: ‘champagne showers’ of champagneflessen leegspuiten over het publiek. Ik heb nog niemand horen roepen: ‘Bah!’”
U vindt dat een daad van opperste decadentie?
“Het staat elke Belg vrij een fles champagne te kopen om die vervolgens door het riool te gieten. Als je er gelukkig van wordt om op een festival champagneflessen leeg te spuiten, moet je dat maar doen. Ik hoor alleen niemand dat afkeuren, ook niet in de media. Ik wil John Crombez ‘Bah!’ horen roepen over die tweeduizend flessen champagne die op Tomorrowland zomaar de lucht ingespoten worden. Op datzelfde festival had een Nederlandse dj zijn blauwe auto van minimum 500.000 euro backstage op de parking gezet. In de gazet staat dan: ‘Kijk eens wat een coole auto.’ Niemand die daar een kritische vraag over stelt. Op de volgende bladzijde stond een foto van een zwart kindje dat aan het creperen was. We hebben grote nood aan ‘Bah!’-roepers.”
Waarom is het meest verwerpelijke personage in Billie Vuist een pastoor?
“Ik vrees dat in mijn jeugd de zaden gezaaid zijn voor mijn achterdocht jegens priesters. Ik zat op een katholiek college in Beringen in de Latijn-Griekse en in het laatste jaar kreeg ik Latijn, Grieks en godsdienst van één en dezelfde pastoor. Dat was een verschrikking. De pastoors van toen ketenden ons. Op donderdag liepen ze te patrouilleren op de markt. Jongens die ze in het gezelschap van een meisje zagen, werden ’s anderendaags berispt. Ik heb niet echt schunnige herinneringen aan de priesters uit mijn kindertijd, al werd er soms een hand ‘ongewild’ onder de kniebroek geschoven. Ik ga nu wel naar de mis.”
Elke week?
“Een keer per maand volg ik in de kathedraal van Antwerpen de weekmis. Dat komt door Bob Mould, de oud-zanger van de Amerikaanse punkband Hüsker Dü. Tijdens mijn Humo-jaren heb ik hem als rockjournalist vaak ontmoet en we zijn vrienden geworden. Twaalf jaar geleden zaten we om vijf uur in de namiddag op de Antwerpse Groenplaats op een terras en plots zei hij: ‘De klokken hebben net geluid, ik ga naar de mis. Ga je mee?’ Ik keek hem stomverbaasd aan, want hij is een militante homo en een icoon van de Amerikaanse punk. ‘In mijn thuisstad ga ik elke week naar de kerk’, zei hij. Eerst wou ik niet, maar uiteindelijk liet ik me ompraten. We zaten in de kathedraal, het orgel speelde, het koor zong en het voelde helemaal niet vies. Diezelfde avond hebben we er nog lang over gepraat. Bob zei: ‘Probeer de komende maanden af en toe eens naar de mis te gaan, met in je achterhoofd de gedachte dat het samenzijn belangrijk is en laat je meevoeren op de rituelen.’ Hij had gelijk. Zowel de rituelen als het collectieve grijpen me aan. Tijdens de mis zit ik samen met mensen waarmee ik in gewone omstandigheden geen voeling heb, of misschien zelfs niets te maken wil hebben. Na de mis wensen we elkaar vrede. Dat vind ik schoon.”
In Billie Vuist steekt u af en toe een vermanende vinger op naar collega-schrijvers die hun romans vullen met verhalen over hun aftakelende moeder.
“De Nederlandse literatuur lijdt aan een gebrek aan verhalenvertellers. Ik heb jarenlang mijn schrijfhart onderdrukt omdat ik dacht dat schrijven semi-autobiografisch en getormenteerd moést zijn. Ik vind het heel belangrijk om succes te hebben met atypische romans die door het establishment met een tang worden vastgegrepen, genegeerd of verketterd, en ik steun jonge schrijvers die buiten de wateren vissen. Want ik wil een dam tegen de algemene verflauwing opwerpen. Te veel boeken hebben niet alleen last van literaire pretentie, ze zijn ook inhoudelijk flauw. Schrijvers houden zich in omdat ze bang zijn dat ze anders geen prijzen zullen winnen, of dat ze plat of vulgair gevonden zullen worden. Het is niet te geloven hoe de Vlaamse letteren blijven versomberen. Er moet dringend leven in de brouwerij komen, met schrijvers die dapper genoeg zijn om buiten het reguliere circuit hun mannetje te staan. Daarom ook verwelkom ik zo’n jonge schrijver als Frederik Willem Daem. Hij draagt de belofte en de bravoure van de jeugd in zich en is niet bang om te stunten. Hij is een van die schrijvers die binnenkort tegen de literaire goegemeente zal zeggen: ‘Kus mijn kloten met jullie praatjes.’”
Marnix Peeters, Niemand hield van Billie Vuist, Prometheus, 302 blz., 19,95 euro
© Jan Stevens