De psychologie van de competitie

Is uw ringvinger twintig procent langer dan uw wijsvinger? Dan bent u net als Richard Branson, Mark Zuckerberg en wijlen Steve Jobs een competitief baasje en is de kans niet denkbeeldig dat ook u het ooit tot succesvol tycoon schopt. Dat beweren althans Po Bronson en Ashley Merryman in hun boek Goed, beter, best, waarin ze op zoek gaan naar de psychologie achter competitie en gedrevenheid.

 

“Natuurlijk zit de sleutel tot succes niet echt in de lengte van je ringvinger”, lacht de Amerikaanse journalist Po Bronson. Samen met collega Ashley Merryman schreef hij Goed, beter, best, waarin ze uit de doeken doen hoe we van een blinde concurrentiestrijd een competitie kunnen maken waar zowel winnaars als verliezers beter van worden. “De vingerlengte is niet meer dan een indicatie van wat er op hormonaal vlak met je gebeurde toen je als foetus in de schoot van je moeder zat”, zegt Bronson. “Een paar maanden na de bevruchting beginnen de vingers te groeien, en in dezelfde periode komt het limbisch systeem tot stand. Dat is dat gedeelte van de hersenen dat beschouwd wordt als de zetel van onze emoties. Zowel onze vingers als ons limbisch systeem staan dan onder invloed van de hormonen testosteron en oestrogeen. De ringvinger van de foetus telt veel receptoren voor beide hormonen; de wijsvinger veel minder. Testosteron zorgt ervoor dat de vingers van de foetus langer worden, terwijl oestrogeen de groei stopt.”

Wie als foetus flinke dosissen testosteron te verwerken kreeg, ziet het levenslicht met twee flink uit de kluiten gewassen ringvingers én met een in de hersenen stevig ontwikkeld ‘competitief centrum’. Po Bronson: “We vereenzelvigen testosteron vooral met egoïstisch machogedrag, maar dat is ten onrechte: testosteron geeft mensen een gezonde competitiegeest. Competitie is belangrijk omdat het de motor tot vooruitgang vormt. Charles Darwin zag het al als de kracht achter de evolutie.”

De Britse psycholoog Christoph Eisenegger voerde een paar jaar geleden onderzoek naar de werking van testosteron bij competitie. Bronson: “Hij liet honderdtwintig vrouwen deelnemen aan een geldspelletje: ze konden elke ronde de pot met hun tegenstander delen of het geld ook gewoon stelen. Elke vrouw kreeg voorafgaand aan het spel ofwel testosteron, ofwel een placebo toegediend. Na het spel vroeg Eisenegger aan de vrouwen of ze er enig idee van hadden of ze testosteron of het placebo hadden geslikt. Vrouwen die heel egoïstisch de pot hadden ingepikt, waren ervan overtuigd dat ze testosteron hadden gekregen. Vrouwen die met hun tegenstander hadden samengewerkt om zo de gezamenlijke winst te maximaliseren, geloofden dat ze het placebo hadden gekregen. Maar het tegenovergestelde was waar: de vrouwen met een dosis testosteron hadden de geldpot met hun tegenstanders gedeeld. Want in tegenstelling tot wat de volksmond beweert, maakt testosteron mensen niet egoïstisch, maar zorgt het voor een gezonde samenwerkingsgeest in competitieverband.”

 

Adaptieve prestatiegerichtheid

Met competitie en onderlinge concurrentie is volgens Bronson niets mis. “Een atleet als Michael Phelps kon alleen maar al die medailles bijeen zwemmen omdat hij zo sterk gedreven was om zijn tegenstanders een poepje te laten ruiken. Dat vinden we allemaal prima, maar we beginnen ons wel zorgen te maken als een van onze kinderen een hele avond oorlogsspelletjes op de computer zit te spelen, daardoor steeds agressiever lijkt te worden en zoveel mogelijk ‘vijanden’ wil neermaaien. Competitie wordt aanvaard zolang mensen, bedrijven of organisaties er hun integriteit niet voor op het spel zetten. Van zodra iemand over lijken gaat, krijgen we er een ongemakkelijk gevoel over. Terecht, want gezonde competitie is niet hetzelfde als bereid zijn om zelfs je allerbeste vriend een hak te zetten.”

Alleen de écht grote competitieve geesten bereiken de absolute top. Bronson: “Ze respecteren hun tegenstanders en beseffen dat ze niet ten koste van alles moeten winnen. Want degene die jij nu in het zand laat bijten, zal in de toekomst misschien jou verslaan, en dan kan het wel handig zijn dat hij of zij een beetje mededogen met je heeft.”

Wie iemand anders in een concurrentiestrijd wil overtroeven, doet dat best volgens de principes van de ‘adaptieve prestatiegerichtheid’. Po Bronson: “Dat wil zeggen dat je vastberaden de uitdaging aangaat en tezelfdertijd grenzeloos respect toont voor de spelregels. Mensen met niet-adaptieve prestatiegerichtheid bezorgen competitie haar slechte naam. Het zijn de slechte verliezers die in alles de beste willen zijn en maar blijven doorduwen. Ze houden niet op als de match afgefloten wordt, en als ze niet kunnen winnen, spelen ze vals. Mensen met adaptieve prestatiegerichtheid daarentegen zijn oprecht tevreden over hun inzet, ook als ze verliezen. Ze hebben niet die onhebbelijke neiging om overal de beste in te willen zijn, maar kiezen selectief hun doelen en investeren daar hun tijd en energie in. In hun werk streven ze de top na; in het weekend laten ze zich tijdens het badmintonnen met veel plezier de pan inhakken. Gezonde competitiedrang kenmerkt zich door een constant streven naar perfectie in combinatie met totale onverschilligheid over de plaats op het schavot.”

 

Po Bronson & Ashley Merryman, Goed, beter, best. De psychologie van competitie en gedrevenheid, Maven Publishing, 304 blz., 20 euro

 

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten