De grote babyroof
Van vlak na de Spaanse burgeroorlog tot begin jaren negentig roofde een netwerk van Franco-getrouwen honderdduizenden pasgeborenen bij linkse ouders, om ze tegen grove betaling onder te brengen bij rijke rechtse burgers. Auteur Gerardo Soto y Koelemeijer ontrafelde het geheim van de lang verzwegen Spaanse gestolen kinderen. “Als in een halve eeuw 300.000 kinderen ontvoerd zijn, moeten tienduizenden lid geweest zijn van het netwerk.”
Als kind brachten Juan Luis Moreno en Antonio Barroso samen met hun ouders eind jaren zestig, begin jaren zeventig hun jaarlijkse zomervakantie door in de stad Zaragoza. Die zorgeloze vakanties zorgden ervoor dat beide jongens vrienden voor het leven werden. In 2009 stortte hun wereld in, toen vader Moreno op zijn sterfbed aan zijn toen 42-jarige zoon Juan Luis de ware reden voor die gezamenlijke vakanties opbiechtte. Zowel de ouders Moreno als de ouders Barroso trokken elke zomer naar Zaragoza om er de jaarlijkse afbetaling van een oude torenhoge schuld aan een kloosterzuster in te lossen: geld dat ze moesten neertellen voor de illegale adoptie van hun zonen die als pasgeboren baby’s bij hun echte moeders waren weg geroofd. Barroso zocht de inmiddels stokoude non in Zaragoza op en dwong haar tot een bekentenis. Ze vertelde hem zonder wroeging dat hij en zijn vriend niet de enige illegaal geadopteerde kinderen waren, maar dat zij samen met een andere non ten tijde van Franco in Zaragoza jarenlang een heuse handel in pasgeborenen geleid had. In februari 2010 richtten Juan Luis Moreno en Antonio Barroso de Asociación Nacional de Afectados por Adopciones Irregulares (ANADIR) op, met als doel: door middel van een DNA-gegevensbank alle illegaal geadopteerde Spanjaarden op het spoor van hun biologische ouders helpen.
Bijna een jaar later, in januari 2011, las de Spaanse-Nederlandse schrijver Gerardo Soto y Koelemeijer voor het eerst iets over illegale adoptiepraktijken ten tijde van de dictator Francisco Franco. “In NRC Handelsblad stond een stuk over de Spaanse gestolen kinderen”, zegt hij. “Mijn belangstelling was meteen gewekt. In mijn vorige roman speelt de Spaanse burgeroorlog een belangrijke rol en tijdens de research daarvoor had ik nergens iets over die grote georganiseerde kinderroof gelezen. Dat vond ik heel bizar.”
Gerardo Soto y Koelemeijers vader kwam in 1966, op zijn 25e, vanuit een boerendorp in het Zuid-Spaanse Extremadura als gastarbeider naar Nederland. “Hij werkte veertig jaar lang bij Koninklijke Hoogovens in IJmuiden, het huidige Tata Steel. In 2004 is hij samen met mijn moeder naar zijn geboortedorp in Spanje teruggekeerd. Toen ik dat artikel in de NRC las, was ik bezig aan het tweede deel van een trilogie over het leven van mijn vader. Het eerste, in 2006 verschenen deel Armelia, vertelde de geschiedenis van het dorp waar hij in 1941 geboren is, en bracht de jaren van de Spaanse burgeroorlog terug tot leven. Het tweede deel moest gaan over de oorlogsjaren en de jaren onder Franco. Dat waren ongelooflijk helse tijden: mijn oma had twaalf kinderen waarvan er zes vroegtijdig zijn overleden. Deel drie zou dan gaan over mijn vaders leven als gastarbeider in Nederland. Maar die gestolen kinderen gooiden roet in het eten. Dit onderwerp was te mooi om te laten liggen, en ik ben als een bezetene beginnen uitspitten wat er precies gebeurd is en ben al dat materiaal aan het verwerken tot een historische roman.”
Uw vader had nooit van die gestolen kinderen gehoord. Was het zo’n verhaal dat elke Spanjaard wel kende, maar nooit durfde verder te vertellen?
Gerardo Soto y Koelemeijer: Voor de meeste Spanjaarden is het jarenlang een goed bewaard geheim gebleven. Wie er tijdens het Francoregime een vermoeden over had, durfde er gewoon niet over te praten. Pasgeboren baby’s werden op een heel vernuftige wijze bij hun ouders weggehaald: er werd altijd een mistgordijn opgetrokken, waardoor niemand ook maar iets kon weten. Mijn vader vertelde trouwens sowieso erg weinig over de Spaanse burgeroorlog. In zijn kleine geboortedorp zijn de gevolgen van die burgeroorlog lang voelbaar gebleven. Het gaat dan over de ene familie die de andere verraden heeft. De scheidslijn tussen de linkse republikeinen en de rechtse franquisten liep trouwens ook soms dwars door families heen. Tijdens Franco was praten over de burgeroorlog taboe. Wie, zoals mijn vader, links was, verbeet zijn frustraties. Omdat Franco zo lang, tot in 1975, geleefd heeft, hebben veel mensen hun leven lang gezwegen.
Wanneer is de kwestie van de gestolen kinderen dan voor het eerst in Spanje aan de oppervlakte gekomen?
Soto y Koelemeijer: In het begin van de jaren 2000 begonnen de geruchten over geroofde kinderen aan te zwellen. In 2008 heeft de bekende Spaanse onderzoeksrechter Baltasar Garzón dan het onderzoek in gang gezet. Garzón is de man die in oktober 1998 Augusto Pinochet in een ziekenhuis in Londen liet arresteren. Hij wou de Chileense dictator ondervragen over zijn rol in Operatie Condor, de codenaam van een geheime militaire samenwerking tussen Zuid-Amerikaanse dictaturen bij de bestrijding van linkse tegenstanders. Garzón onderzocht toen ook de ‘verdwijning’ van honderden Spanjaarden tijdens de Argentijnse militaire dictatuur van eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Hij is altijd begaan geweest met onderzoek naar linkse slachtoffers van Franco. In 2007 liet de toenmalige Spaanse socialistische premier José Luis Rodríguez Zapatero de Ley de Memoria Histórica, de wet van het historische geheugen, stemmen. Die wet erkende alle linkse slachtoffers van de burgeroorlog én van het Francoregime en verklaarde alle wetten en juridische oordelen van Franco onwettig. Het was in de nasleep van die wet dat Baltasar Garzón ook bij de gestolen kinderen uitkwam. Hij schatte dat er 30.000 kinderen door het regime bij hun ouders geroofd zouden zijn. Nu blijkt dat een zware onderschatting, want Garzón baseerde zijn berekening alleen op ontvoeringen van net na de burgeroorlog tot begin jaren vijftig. Hij wist toen nog niet dat de gestolen kinderenaffaire is blijven doorgaan tot begin jaren negentig, lang na Franco’s dood. In Argentinië is onder dictator Jorge Videla net hetzelfde gebeurd, alleen ging het over een veel kortere periode en werden in totaal 500 pasgeborenen bij hun ouders weggehaald. De onlangs overleden Videla heeft daar vijftig jaar gevangenisstraf voor gekregen. In Spanje zou het niet over 500 of 30.000 kinderen gaan, maar over 300.000. Pas begin jaren negentig zijn er in Spanje strenge adoptieregels gekomen waardoor het stelen van kinderen in de praktijk niet langer mogelijk was. Het is ook niet zo eigenaardig dat het na Franco’s dood gewoon door bleef gaan: van in het begin was er een netwerk van artsen, rechters, verplegers, notarissen en religieuzen bij betrokken. Dat netwerk is na het overlijden van de dictator blijven functioneren. De diefstal van baby’s was toen een uitstekende manier geworden om flink wat geld te verdienen. In de beginjaren speelden alleen ideologische motieven; later werd het een lucratieve bijverdienste voor Spaanse notabelen.
Toen ik me begin 2011 in het onderwerp begon te verdiepen, werd er over de gestolen kinderen niet veel gesproken, tot in april 2012 de eerste non uit het netwerk gearresteerd werd. De zevenentachtigjarige María Gómez Valbuena, zuster of sor Mariá, wordt er door Luísa Torres Romero van beschuldigd dat ze haar dochter Pilar in 1982 ontvoerd heeft en voor illegale adoptie heeft afgestaan. Veel andere moeders geloven nu dat die non ook hun kind gestolen heeft. Zuster Mariá is natuurlijk een vrij onbeduidende vrouw en ze hult zich in stilzwijgen; de echte kopstukken blijven voorlopig buiten schot. Als er in een tijdsspanne van vijftig jaar echt 300.000 kinderen ontvoerd zijn, kan het niet anders dan om een bijzonder groot netwerk gaan. Daar moeten tienduizenden mensen bij betrokken geweest zijn.
Wat waren de ideologische motieven in de beginjaren van de grote kinderroof?
Soto y Koelemeijer: Kinderen uit republikeinse gezinnen moesten heropgevoed worden in franquistische gezinnen. Het grote meesterbrein is de psychiater Antonio Vallejo-Nájera, die geboren werd in 1889 en de allereerste professor psychiatrie aan een Spaanse universiteit werd. Hij geloofde dat er een marxistisch gen bestond. Hij studeerde geneeskunde aan de universiteit van Valladolid en trok aan het eind van de Eerste Wereldoorlog naar Duitsland. Daar liep hij stage in Duitse psychiatrische gevangenkampen. Hij volgde lessen bij bekende psychiaters van die tijd, zoals Emile Kraepelin en Hans Walter Gruhle. Hij raakte er niet alleen in de ban van de psychiatrie, maar ook in die van de eugenetica, de rassenverbetering. Vallejo-Nájera zag het als zijn taak om het Spaanse ras te verbeteren. Hij verrichte onderzoek in concentratiekampen in Spanje en schreef ‘standaardwerken’ over eugenetica, met alleszeggende titels als: Eugenesia de la Hispanidad y regeneración de la raza, Eugenetica van de Spaanse gemeenschap en wedergeboorte van het ras. Hij was ook een vrouwenhater en spitste in gevangenissen graag zijn onderzoek toe op linkse vrouwen. Hij classificeerde ze bij de debielen. Al zijn experimenten en onderzoeken waren erop gericht om op ‘wetenschappelijke wijze’ aan te tonen dat links zijn een ziekte of geestesgestoordheid is. Die afwijking kon alleen ‘genezen’ worden door preventief te werken: baby’s die in rode gezinnen geboren werden, moesten van bij de start ondergebracht worden bij goede, rechtse, katholieke ouders. Daar werden ze dan opgevoed tot rechtschapen, oerconservatieve, katholieke Spaanse burgers. Alleen zo kon het rode gen uitgeroeid worden. Vallejo-Nájera’s vrouw was een boezemvriendin van mevrouw Franco. Hij zat dus heel dicht bij het centrum van de macht. De caudillo vond die theorieën van zijn favoriete psychiater met hoog wetenschappelijk aanzien natuurlijk fantastisch. Tot aan zijn dood in 1960 werd Antonio Vallejo-Nájera geëerd als een echte man van de wetenschap en kreeg hij talloze onderscheidingen.
Het was zijn idee om kinderen te gaan roven?
Soto y Koelemeijer: Om ze te ‘herplaatsen’, ja. Vlak na de burgeroorlog waren dat baby’s van vrouwen die in gevangenissen zaten, later haalden ze ook baby’s in ziekenhuizen weg. Als je als republikeins, links gezin geboekstaafd stond, was het risico reëel dat ze je baby in het kraambed kwamen weghalen. Je kreeg dan te horen dat de dokter het kind even moest onderzoeken. Een tijdje later kwamen een paar nonnen je dan zeggen dat je baby gestorven was. Als de ouders het lijkje wilden zien, kregen ze als antwoord: ‘We hebben het al begraven. Wees blij dat wij de begrafenis hebben betaald.’ In werkelijkheid werd de kleine dan toevertrouwd aan een rechts ‘betrouwbaar’ gezin en werd er een geboorteakte opgesteld alsof het in dat gezin ook het levenslicht zag. Nu zijn heel wat oudere vrouwen die een gelijkaardig verhaal van een dode baby meegemaakt hebben, wanhopig op zoek naar hun kind. De rechtse adoptieouders werden goed gescreend en moesten ook een flinke smak geld neertellen. De gestolen kinderen kwamen dus eigenlijk per definitie bij de rijke rechtse elite terecht.
Speelde de katholieke kerk een grote rol in die georganiseerde kinderroof?
Soto y Koelemeijer: De oerconservatieve variant van het katholicisme was nauw verweven met het Francoregime en de katholieke kerk speelde in heel die historie van de gestolen kinderen een sleutelrol. Na de Spaanse burgeroorlog was er een beweging actief die zorgde voor de kinderen van gefusilleerden van de rechterzijde. Later ging die organisatie ook zorgen voor de kinderen van de linkerkant en begin jaren veertig vaardigde Franco een aantal wetten uit waardoor alvast die kinderen op legale wijze bij ideologisch correcte ouders konden worden ondergebracht. Als een kind zijn eigen naam niet meer kon herinneren, mocht je dat kind sowieso een nieuwe naam geven. Als je als baby van drie maanden gestolen wordt, is de kans onbestaande dat je nog je naam herinnert. Het gevolg van die kinderroven, naamsveranderingen en adopties is dat nu veel mensen onzeker zijn over hun eigen wortels en dat ook heel wat ouderen vertwijfeld op zoek zijn naar hun verdwenen kind. Er bestaan natuurlijk nog officiële documenten over de manier waarop kinderen ‘gestorven’ zijn, maar het bizarre is dat veel van die documenten elkaar tegenspreken. Volgens het ene rapport is baby X dan overleden aan bijvoorbeeld een longontsteking, volgens het andere rapport aan iets helemaal anders.
De officiële geboortedocumenten van een paar honderdduizend Spanjaarden zijn gewoon vals?
Soto y Koelemeijer: Ja. Het grote probleem voor onderzoekers is dat tussen 1965 en 1985 veel Spaanse archieven vernietigd zijn. Franco dacht eerst dat hij onsterfelijk was, maar dat bleek uiteindelijk niet zo te zijn. (lacht) Toen de mensen rondom hem dat ook begonnen in te zien, zijn ze beginnen ‘kuisen’. Ze wilden vermijden dat na er na Franco’s dood bezwarende documenten in de openbaarheid zouden komen en hebben complete archieven op vakkundige wijze gesloopt. Pas in 1985, tien jaar na de dood van de caudillo, besliste de regering dat archieven niet meer opgeruimd mochten worden. Doordat er zoveel informatie verdwenen is en doordat zoveel medeplichtigen blijven zwijgen, is het voor mensen die op zoek zijn naar hun ware identiteit of hun geroofde kind, als zoeken naar een naald in een hooiberg.
In de roman waar ik nu aan bezig ben, komt mijn hoofdpersonage erachter dat hij een van de gestolen kinderen is. Zijn wereld staat dan natuurlijk op zijn kop, net als die van Antonio Barroso en Juan Luis Moreno. Je bent niet wie je dacht dat je was, je ouders zijn niet je ouders en dan begin je aan alles te twijfelen. Het wordt extra hallucinant als je hoort dat er nog tienduizenden anderen zijn zoals jij.
Na de dood van Franco werd georganiseerde kinderroof big business, maar het kan toch bijna niet anders dat het maffieuze netwerk steun bleef krijgen vanuit politieke hoek?
Soto y Koelemeijer: Toen Franco stierf, is er niet alleen afgesproken om terug te keren naar de democratie, maar ook om het verleden te laten rusten. Hooggeplaatsten uit het Francotijdperk werden lid van de Partido Popular (PP) en kregen ministersposten en belangrijke functies. Je vindt in Spanje nog steeds oude vertrouwelingen van Franco die erg machtig zijn en in de PP zijn nogal wat mensen actief die stiekem terugverlangen naar Francisco Franco. Vermoedelijk zijn Franco’s nog steeds actieve good ol’ boys inderdaad een van dé redenen waarom dat netwerk zo lang is kunnen blijven voortbestaan. De oude links-rechts tegenstelling van tijdens de burgeroorlog leeft nog. In 2006 werd het laatste standbeeld van Franco weggehaald; twee dagen later stond het terug op zijn plaats. Toch is het niet zo dat er vanuit de politiek helemaal niets rond de kwestie van de gestolen kinderen gebeurt: de minister van Justitie Alberto Ruiz-Gallardón opende in april in Madrid een dienst die DNA stockeert en vergelijkt van kinderen die op zoek zijn naar hun ouders en van ouders die op zoek zijn naar hun kinderen. Ruiz-Gallardón is PP’er en is ook de vorige burgemeester van Madrid. Hij is rechts, maar heeft wel de reputatie tot de softe tak van de PP te behoren. Al is zijn vrouw dan weer de dochter van een minister onder Franco.
Heeft de Spaanse samenleving dringend nood aan een soort van waarheidscommissie naar Zuid-Afrikaans model?
Soto y Koelemeijer: In Cambodja willen ze ook niet over de gruwel van de Rode Khmer praten. Daar wonen dorpsbewoners nu naast een stokoude buurman waarvan ze weten dat hij het halve dorp heeft afgeslacht. Zoiets kun je niet blijven volhouden; ooit ontploft dat. In Spanje hebben ze ook alles in stilzwijgen versmoord. Dat kan niet gezond zijn, maar ik denk niet dat een waarheidscommissie op dit moment veel kans op slagen maakt. Het land zit in een zware crisis, met een jeugdwerkloosheid van 50%, ze hebben nu andere dingen aan hun hoofd. Al zou het goed zijn dat het verleden ooit uitgeklaard wordt, want die diepgewortelde ultravijandige links-rechts-tegenstelling in de Spaanse maatschappij is écht niet gezond.
De gestolen kinderen van Gerardo Soto y Koelemeijer verschijnt eind augustus bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.
© Jan Stevens