‘De meeste terechtgestelden werden voorgoed uit de geschiedenis geschoten’

Na de Tweede Wereldoorlog belandden in ons land 241 burgers voor het vuurpeloton. Het finale 242e salvo was in 1950 voor een Duitse officier. Mathieu Vanhaelewyn bracht die executies nauwgezet in kaart. ‘Zowat alle kranten schreven over de veroordeelden als “beestmenschen”, “beulen” en “monsters”.’

 

Tussen 1944 en 1950 werden in België op bevel van militaire rechtbanken 242 mannen en vrouwen geëxecuteerd. Het allerlaatste salvo op 9 augustus 1950 was bestemd voor de Duitser Philipp Schmitt, de voormalige kampcommandant van het kamp van Breendonk. Daarna zou de doodstraf tot 1996 nog vaak worden uitgesproken, alleen werd ze nooit meer voltrokken. In zijn boek De laatste salvo’s reconstrueert historicus en auteur Mathieu Vanhaelewyn (34) de 242 laatste, veelal vergeten executies. ‘De doodstraf is in ons land exact twintig jaar geleden afgeschaft’, zegt hij. ‘Internationaal speelt België een voortrekkersrol in de strijd tegen de doodstraf, alleen is het jammer dat het tot 10 juli 1996 moest duren alvorens ze ook officieel bij het oud vuil werd gezet. Andere landen keken ons daarvoor jarenlang met de nek aan. In 1983 ondertekenden de lidstaten van de Raad van Europa het Protocol over de afschaffing van de doodstraf. België tekende mee, maar omdat de doodstraf nog in ons strafrecht stond, konden we dat protocol niet ratificeren. In 1990 wilde Brazilië de gangster Patrick Haemers pas uitleveren na de belofte van de Belgische minister van Justitie dat de man niet ter dood gebracht zou worden.’

Ook al werd er pas laat officieel afscheid van de doodstraf genomen, toch was België lang een van de weinige Europese landen waar terechtstellingen taboe leken. ‘Sinds de Belgische onafhankelijk in 1830 zijn hier in vredestijd “slechts” 55 mensen ter dood gebracht’, zegt Vanhaelewyn. ‘Die vonnissen werden in de periode van 1830 tot 1863 allemaal voltrokken met de guillotine. Daarna rolden er geen koppen meer. De liberaal Jules Bara werd in 1865 minister van Justitie onder Leopold II. Hij zette stelselmatig doodstraffen om in levenslange dwangarbeid; later werd dat levenslang. Jarenlang was er dus niet meteen een aanleiding om een antidoodstrafbeweging wind in de zeilen te geven.’

 

In oorlogstijd werden doodvonnissen wel terug voltrokken?

Mathieu Vanhaelewyn: In de Eerste Wereldoorlog belandden vier Belgische burgers en vier Duitsers door doodvonnissen van de krijgsraden voor het vuurpeloton. Daarnaast kregen elf Belgische militairen voor desertie en andere vergrijpen de kogel. Een twaalfde soldaat, de 26-jarige onderofficier Emiel Verfaille, kwam niet voor het vuurpeloton, maar werd in januari 1918 uitzonderlijk veroordeeld tot de guillotine voor feiten van gemeenrecht. De doodstraf voor burgers werd tot 1863 voltrokken met de guillotine omdat dat zo in de Code pénal van Napoleon stond die België na de onafhankelijkheid had overgenomen. Emiel Verfaille had tijdens zijn dienst aan het front een meisje zwanger gemaakt. Hij beloofde een ander meisje dat hij met haar ging trouwen en zijn zwangere vriendin moest daarom verdwijnen. Hij vermoordde haar en kreeg daarvoor de doodstraf. Koning Leopold II ging er prat op dat er in België geen enkele doodstraf onder zijn bewind was uitgevoerd. Zijn opvolger Albert I verwierp Verfaille’s genadeverzoek. Hij vond dat de man geen recht had op een beschut verblijf in een cel terwijl zijn wapenbroeders aan het front vochten. Er was op dat moment in het hele land geen werkende guillotine meer te vinden. De regering van Frankrijk was zo vriendelijk om vanuit Rijsel per trein een guillotine naar Veurne te sturen, samen met de beruchte en zeer ervaren Franse staatsbeul Anatole Deibler. Emile Verfaille kreeg zo de bedenkelijke eer om de laatste man in België te zijn die door de guillotine aan zijn einde kwam.

 

Hoeveel mensen werden er tijdens de zuiveringen na WO I ter dood veroordeeld?

Vanhaelewyn: Na de Eerste Wereldoorlog bleef de bestraffing van de zogeheten ‘activisten’ al bij al binnen de perken. Doodstraffen werden niet uitgevoerd. Voor wie niet gevlucht was, werd de straf omgezet tot levenslang. Albert was nog steeds koning en voorstander van de doodstraf, maar de socialistische Justitieminister Emile Vandervelde ging daar lijnrecht tegenin. De activist August Borms werd in 1919 tot de doodstraf veroordeeld. Zijn straf werd omgezet in levenslang en hij zat ook daadwerkelijk in de cel tot begin 1929. In die periode groeide hij uit tot een waar martelaarssymbool van de Vlaams-nationalisten. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij opnieuw ter dood veroordeeld en in 1946 werd hij geëxecuteerd, waarna zijn martelaarsstatus nóg groter werd.

 

Na de Tweede Wereldoorlog gold een totaal andere zuiveringspolitiek en werden doodvonnissen wel voltrokken?

Vanhaelewyn: In totaal werden in die periode 2940 doodvonnissen uitgesproken waarvan er 242 werden uitgevoerd. Er zijn dus veel meer doodvonnissen omgezet naar een andere straf. Daar komt bij dat sommige veroordeelden verschillende doodvonnissen kregen. Militaire rechtbanken spraken 1247 doodstraffen op tegenspraak uit, dat wil zeggen dat de beschuldigde op de zitting aanwezig was, en 1693 bij verstek. De 242 geëxecuteerden waren op één na allemaal burgers. De allerlaatste die begin augustus 1950 de kogel kreeg, was een Duitse militair: Philipp Schmitt, de kampcommandant van het kamp van Breendonk. Hij werd veroordeeld voor oorlogsmisdaden, de anderen kregen de doodstraf voor ‘misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat’, zoals: propaganda voor de vijand voeren, verklikking of de wapens opnemen tegen België. De besluitwetten die dat soort van misdrijven bestraften, werden tijdens de oorlogsjaren door de regering in ballingschap in Londen zwaar verstrengd.

 

Omdat ze vond dat er na de Eerste Wereldoorlog te laks was opgetreden tegen de collaboratie en tegen het activisme van de Vlaamse Beweging?

Vanhaelewyn: Dat speelde zeker mee. Maar het ging niet alleen over het activisme van Vlaams-nationalisten, want in Franstalig België werd ook gecollaboreerd door ander anderen de rexisten van Léon Degrelle. 56 procent van de terechtgestelden waren Franstaligen.

 

Veel radicaal-rechtse Vlaams-nationalisten zien de terdoodveroordelingen van toen nog steeds als een wraakactie van de Belgische staat.

Vanhaelewyn: In de ogen van het publiek was het zeker een soort van wraakactie, maar geen anti-Vlaamse. In Vlaams-nationalistische middens werd het lang zo voorgesteld; de laatste jaren komt daar de klad in. Elk jaar is er nog een August Borms-herdenking op zijn begraafplaats in Merksem, met jongens en meisjes van het VNJ in uniform. Maar de belangstelling kalft toch zienderogen af.

De figuren waar door Vlaams-nationalisten altijd naar verwezen wordt, zijn Irma Laplasse, August Borms, Leo Vindevogel, de burgemeester van Ronse, en oostfrontstrijder Stefaan Laureys die model stond voor het personage Jan Gillis in Gerard Walschaps roman Zwart en Wit. Zij worden steevast opgevoerd als “repressieslachtoffers”, krijgen een martelaarsrol aangemeten en staan meteen ook symbool voor alle 242 geëxecuteerden. In dat discours gaat het nooit over de beulen van Breendonk of over de Belgische medewerkers van de Gestapo van Dinant.

 

Het gaat nooit over terdoodveroordeelden met veel bloed aan hun handen?

Vanhaelewyn: Meestal niet. Al kleefde er bloed aan de handen van de overgrote meerderheid van de veroordeelden. Ze hadden niet altijd zelf de trekker overgehaald, maar stelden vaak toch daden of ondernamen acties die anderen het leven kostten. Dat gold zelfs voor de omstreden Irma Swertvaeger. Pas jaren na haar terechtstelling op 30 mei 1945 zou ze bekend worden als Irma Laplasse, met de familienaam van haar man Henri die bij het VNV zat. Op 8 september 1944 vertrokken de Duitse soldaten uit Oostduinkerke waar de familie Laplasse woonde. De Duitsers trokken zich terug in een nabijgelegen kustbatterij. De bevrijding was nabij en leden van het verzet paradeerden door de straten met een aantal Duitse soldaten die zich hadden overgegeven en een paar opgepakte collaborateurs. Irma Swertvaegers zoon Fred kon het niet laten om de weerstanders een venijnige opmerking toe te slingeren, waarna de verzetslui ook hem oppakten. Moeder Irma ging meteen klagen bij de Duitsers in de kustbatterij. Dezelfde dag nog werden zeven verzetslui tijdens een strafexpeditie gedood. Later trokken Irma’s verdedigers in twijfel dat ze een verklikster was. ‘Ze liet haar moederhart spreken.’ In het dagboek dat ze bijhield toen ze in afwachting van haar terechtstelling gevangen zat, noemt ze die zeven doden ‘een spijtig toeval’. Ze schrijft dat de Duitsers tijdens een patrouille in gevecht zouden geraakt zijn met het verzet. In 1970 nam wijlen Karel Van Isacker, jezuïet en historicus, die these van haar over in zijn boek Irma Laplasse, stukken voor een dossier. Van Isacker heeft jaren geijverd voor een herziening van het proces Laplasse. Dat is er in 1995 ook gekomen, alleen werd ze toen opnieuw schuldig bevonden aan verklikking. In plaats van de doodstraf kreeg ze wel postuum levenslang. Tot de dag van vandaag blijft het een moeilijk dossier. Het staat vast dat het gezin Laplasse in de collaboratie zat. Al lang voor die bewuste 8e september werden ze door de rest van het dorp met de nek aangekeken. Maar ik geloof niet dat haar klacht bij de Duitsers gedreven was door ideologie, wel door bezorgdheid over het lot van haar zoon. Ze werd heel vroeg na de bevrijding geëxecuteerd; op dat moment zaten de andere leden van het gezin ook gevangen. In de kranten stond een klein berichtje: ‘Vrouw gefusilleerd in Brugge’, waarna het snel stil werd rond Irma Swertvaeger. Tot dat hele verhaal in de jaren zeventig werd opgerakeld en ze uitgroeide tot een symbool.

 

Hoeveel vrouwen zijn er in totaal geëxecuteerd?

Vanhaelewyn: Vier. Irma Swertvaeger op 30 mei 1945, Maria Huygens op 21 juni 1945, Lucrèce Vanbillemont op 9 februari 1946 en Florentina Giralt op 4 juni 1949. Huygens en Vanbillemont waren nog heel jong. Ze werden verliefd op de foute man, bezorgden hem informatie en werden na de oorlog terechtgesteld voor verklikking. Giralt was een van de laatste geëxecuteerden. Ze was de minnares van Prosper Dezitter die op 17 september 1948 ook voor het vuurpeloton eindigde. Tijdens de bezetting hadden ze in opdracht van de Duitsers en in ruil voor flink wat geld geïnfiltreerd in weerstandsnetwerken, waar ze zich voordeden als leden van de Belgische Staatsveiligheid. Ze zouden aan de basis gelegen hebben van honderden arrestaties van verzetslui. Tussen ‘46 en ’49 leken de verschillende ministers van Justitie vrouwelijke terdoodveroordeelden te ontzien. De katholiek Paul Struye was van 1947 tot 1948 Justitieminister en voerde een beleid met meer aandacht voor heropvoeding en re-integratie van veroordeelden. Na verloop van tijd speelde dat onmiskenbaar in het voordeel van de veroordeelde vrouwen.

 

Voor gelijkaardige feiten kregen sommige collaborateurs de kogel, anderen levenslang en nog anderen een veel mildere straf?

Vanhaelewyn: Veel hing af van het tijdstip waarop je veroordeeld werd, maar ook van de plaats waar je je bevond. Luc Huyse heeft die vaak ongenuanceerde rechtspraak in 1991 al uitvoerig beschreven in zijn boek Onverwerkt verleden. Maar het is ook zo dat vanaf 1946 er toch stilaan door de verschillende Justitieministers van die tijd een beleid werd uitgetekend om met genademaatregelen de strenge rechtspraak iets af te vlakken.

 

Hoe werden mensen terechtgesteld?

Vanhaelewyn: Ze werden veroordeeld door de Krijgsraad, konden in beroep bij het Krijgshof en konden in allerlaatste instantie terecht bij het Hof van Cassatie. Militaire rechtbanken oordeelden dus over burgers. Het vuurpeloton bestond uit twaalf rijkswachters. De veroordeelde werd altijd met het gezicht naar de executiepaal gezet. Hij werd zo vastgebonden dat hij na het dodelijke salvo niet op de grond zakte, maar rechtop aan de paal bleef vasthangen.

 

Het gezicht naar de paal was bedoeld als extra vernedering?

Vanhaelewyn: Zo schreven de kranten er in die tijd toch over. Vaak werd op de rug ter hoogte van het hart ook een ‘schietschijf’ gekleefd. In het vuurpeloton had altijd één rijkswachter zonder het zelf te weten een losse flodder in het geweer. Ik heb een fotoreeks teruggevonden van de terechtstelling op 12 april 1947 van Fernand Wyss, het boegbeeld van de beulen van Breendonk. Ook al zijn het zwart-witbeelden, toch komen ze hard aan. Wyss werd op het terrein van een oude militaire bakkerij ergens in Antwerpen terechtgesteld. Het lijkt een duinenlandschap. Het publiek was massaal opgekomen en politieagenten met witte helmen zorgden voor de openbare orde. Op de foto’s zie je rond Wyss advocaten, raadsheren, wetsdokters en natuurlijk een aalmoezenier in vol ornaat. Ik vind dat zeer vreemde, grimmige foto’s die verslag brengen van het ombrengen van een menselijk wezen. Zowat alle kranten schreven over de veroordeelden als ‘beestmenschen’, ‘beulen’ en ‘monsters’.

 

Waren het altijd publieke terechtstellingen?

Vanhaelewyn: Dat moest zo volgens het strafwetboek. Misschien wilde de overheid daarmee een voorbeeld stellen, maar wat zeker ook meespeelde, is dat ze de terechtstellingen niet in het verborgene wou laten plaatsvinden. Een aantal parlementairen heeft een paar keer vergeefs geprobeerd om een wet gestemd te krijgen voor executies zonder publiek. Aanleiding was het rumoerige gedrag van sommige toeschouwers en de berichtgeving in de pers. Er werd soms wel eens geapplaudisseerd of geroepen. Op 7 mei 1945 werden vader en zoon Lampaert op de binnenplaats van de Gentse gevangenis De Nieuwewandeling geëxecuteerd. Ze waren actief geweest bij de Algemeene SS-Vlaanderen. Vanuit de ene vleugel van de gevangenis scandeerden de ‘gewone gevangenen’: ‘Landverraders! Ter dood!’ Vanuit een andere vleugel riepen de politieke gevangenen naar de rijkswachters van het vuurpeloton: ‘Moordenaars!’ De directeur van de gevangenis besliste toen om voortaan executies naar een andere, minder centraal gelegen, publieke plaats in Gent te verhuizen.

 

Niet op het marktplein?

Vanhaelewyn: Nee, op de militaire schietbaan De Sterre aan de De Pintelaan. Pas in de jaren vijftig werden de executiepalen daar weggehaald. Als gewone burger kon je alle executies meevolgen, maar je moest je er wel voor verplaatsen. Meestal vonden ze plaats op binnenplaatsen van gevangenissen of van rijkswachtkazernes. De geëxecuteerden werden bijna meteen na het voltrekken van het vonnis in een kist gelegd en anoniem begraven. Sommige families kregen achteraf toestemming om hun geliefden te herbegraven. August Borms, Irma Laplasse en Leo Vindevogel hebben zo een eigen graf gekregen. Maar de meesten werden gewoon uit de geschiedenis geschoten. Het vonnis werd aangeplakt in de laatste woonplaats van de veroordeelde en op de markt van de plaats waar het uitgevoerd zou worden.

 

Waren er in die tijd stemmen te horen tegen de doodstraf?

Vanhaelewyn: Er waren zeker tegenstanders van de doodstraf, al leefde ook bij hen het gevoel dat er na de collaboratie tijdens de oorlog niet echt een alternatief was. Tot juni 1949 zat België officieel in een oorlogssituatie. Pas dan werd die toestand ingeruild voor vrede. Er werd ook verwezen naar het activisme van WO I, dat nu een vervolg gekregen had. Nederland was tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal gebleven. In 1945 werd bij onze noorderburen door gereformeerden, socialisten én verzetslui bijna onmiddellijk een ‘Landelijk Comité van Actie tegen de Doodstraf’ opgericht. De dichteres Henriëtte Roland Holst was hun boegbeeld. In hun publicaties drukten ze hun walg uit over de reacties van het publiek bij terechtstellingen. Ze vonden de doodstraf een ‘weg terug’. Uiteindelijk werden er in Nederland ‘maar’ veertig mensen geëxecuteerd.

 

Mathieu Vanhaelewyn, De laatste salvo’s, Borgerhoff & Lamberigts, 224 blz., 22,95 euro

 

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten