Eviva España
De bekentenis van Adrià
De wereldvreemde, hoogbegaafde Adrià Ardèvol groeit in de jaren vijftig op in een koud en liefdeloos gezin in de middenklassewijk Eixample in Barcelona. Zijn meedogenloze vader Fèlix is een succesvolle antiekhandelaar en zijn moeder Carme is de dochter van een professor. De Ardèvols dromen ervan dat hun enige zoon ooit uit zal groeien tot een topviolist. Maar Adrià is niet echt getalenteerd en volgt tegen zijn zin vioollessen bij pedante privéleraars. Hij zoekt troost bij twee fantasievriendjes, sheriff Carson en indiaan Zwarte Adelaar, en bij één echte vriend van vlees en bloed: de muzikaal zeer getalenteerde leeftijdsgenoot Bernat. Adrià’s vader is op een niet al te fraaie wijze in het bezit gekomen van een kostbare viool van de beroemde 18e-eeuwse vioolbouwer Storioni. Op een dag haalt Adrià de Storioni stiekem uit de brandkast en ruilt ze met zijn oefenviool omdat hij het gesofisticeerde instrument aan zijn vriend Bernat wil tonen. Diezelfde dag wordt Fèlix Ardèvol vermoord.
Met De bekentenis van Adrià schreef de Catalaan Jaume Cabré (1947) een fascinerende, maar ook complexe roman, waarin hij op geniale wijze vijfhonderd jaar geschiedenis vermengd met het hoofdverhaal van de familie Ardèvol. Het is even wennen aan de schijnbaar moeiteloze manier waarop hij van de folterpraktijken van de katholieke inquisitie switcht naar de gruwel van de Holocaust, en zo tijd en ruimte lijkt op te heffen. Het is ook wennen aan hoe hij zijn hoofdpersonage in beeld brengt: het ene moment is Adrià een ik-figuur, het andere schrijft Cabré over hem in de derde persoon. Die wissels in perspectief gebeuren soms in één zin, waardoor een argeloze lezer af en toe het noorden kan verliezen.
“Pas gisterenavond, toen ik door de druipnatte straten van Vallcarca liep, begreep ik dat het een onvergeeflijke fout was geweest bij mijn ouders te worden geboren.”
Jaume Cabré, De bekentenis van Adrià, Signatuur, vertaling: Pieter Lamberts en Joan Garrit, (oorspronkelijke titel: Jo confesso) 688 blz., 29,95 euro (t.e.m. 30 april 25 euro)
De vlucht
Naar verluidt was De vlucht van Jesús Carrasco (1972) dé literaire sensatie van de laatste Frankfurter Buchmesse en stonden uitgevers uit diverse landen elkaar bijna naar het leven om toch maar de vertaalrechten voor dit debuut van de veertigjarige Spaanse schrijver in de wacht te kunnen slepen. “Een verpletterend debuut”, jubelde Carrasco’s eigen uitgever. “Een mix van Miguel Delibes en Cormac McCarthy.” Dat laatste klopt min of meer: De vlucht beschrijft de tocht van een jongen in een woest Castilliaans boerenlandschap (Delibes) dat na een ramp door man en muis verlaten lijkt (Cormac McCarthy). De vaderfiguur uit McCarthy’s De weg is vervangen door een stokoude geitenhoeder en het verhaal speelt zich niet na de Apocalyps maar ergens lang daarvoor, in een onbepaald ver verleden af.
Een jongen vlucht weg van huis. Hij verbergt zich in een put in een olijfboomgaard, en wacht daar tot de mannen die hem zoeken, afdruipen. Na een lastige, uitputtende tocht, komt hij uitgehongerd en dorstig aan bij het kampvuur van een oude, norse geitenhoeder. Eerst raken ze in de clinch met elkaar, maar vrij snel sluiten ze een soort van verbond en trekken ze samen verder op.
De vlucht is een vlot en vakkundig geschreven debuut, maar ‘verpletteren’ doet het niet helemaal. Daarvoor heeft Carrasco misschien iets teveel leentjebuur bij anderen gespeeld, waardoor het déjà vu-gehalte ruim tweehonderd bladzijden lang vrij hoog ligt.
“Vanuit zijn lemen schuilplaats hoorde hij de echo van de stemmen die hem riepen en als waren het krekels, probeerde hij iedere man afzonderlijk te plaatsen binnen de grenzen van de olijfboomgaard.”
Jesús Carrasco, De vlucht, Meulenhoff, vertaling: Arie van der Wal, (oorspronkelijke titel: Intemperie) 208 blz., 16,95 euro
De neergang van Madrid
De Catalaanse grootmeester Eduardo Mendoza (1943) won met De neergang van Madrid in 2010 de Premio Planeta, de lucratieve ‘Spaanse Nobelprijs’ ter waarde van 601.000 euro. Mendez heeft dat fortuintje eerlijk verdiend, want De neergang van Madrid is een heerlijke historische roman, geschreven met een in ironie gedrenkte sierlijke kroontjespen. In het voorjaar van 1936 reist de brave en oerdegelijke Engelse kunsthistoricus Anthony Whitelands in opdracht van de niet al te koosjere kunstverzamelaar Pedro Teacher van Londen naar de onrustige, prerevolutionaire Spaanse hoofdstad Madrid. Hij gaat er de waarde van een aantal schilderijen van de hertog van Igualada schatten, die met zijn gezin naar het buitenland wil vluchten en daarvoor eerst een deel van zijn kunstpatrimonium moet verkopen. Op de trein naar Madrid schrijft Anthony een afscheidsbrief aan zijn minnares Catherine, omdat hij te laf is om haar oog in oog de bons te geven. Op bezoek bij de innemende hertog van Igualda raakt hij in de ban van de oudste dochter Paquita en van een voor hem onbekend schilderij van de 17e-eeuwse schilder Diego Velázquez. Paquita heeft jammer genoeg meer belangstelling voor José Antonio Primo de Rivera, de aristocratische knappe leider van de fascistische falangistenpartij. En de brave hertog blijkt niet zo goedbedoelend te zijn als de naïeve Anthony Whitelands eerst dacht.
“Lieve Catherine, kort nadat we de grens waren gepasseerd en de vervelende douaneformaliteiten achter de rug hadden, ben ik in slaap gesukkeld door het schudden van de trein, want ik had de hele nacht geen oog dichtgedaan, belaagd als ik werd door de opeenstapeling van problemen, angsten en heftige verlangens ten gevolge van onze stormachtige relatie.”
Eduardo Mendoza, De neergang van Madrid, Meulenhoff, vertaling: Aline Glastra van Loon, (oorspronkelijke titel: Riña de gatos. Madrid 1936) 399 blz., 19,95 euro
© Jan Stevens