“De DDR bracht alleen uitstekende haarkappers en schrijvers voort”
Na de publicatie van Het paradijs werd de jonge schrijfster Andrea Hanna Hünniger in Duitsland uitgeroepen tot dé stem van de ‘Dritte Generation Ostdeutschland’. In haar boek beschrijft ze hoe ze in de jaren negentig in het eengemaakte Duitsland opgroeide als één van de miljoenen Oost-Duitse kinderen die de DDR niet bewust meemaakten. “Ik werd groot in een nieuwe wereld waarin existentiële vragen gesteld werden als: ‘Wat moeten we doen om gelukkig te worden?’ Alleen had niemand er antwoorden op.”
Andrea Hanna Hünniger kende de DDR uit de verhalen van haar ouders, die als actieve leden van de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) de beste jaren van hun leven gaven aan de uitbouw van het socialisme in hun thuisbasis Weimar. “Het paradijs is het eerste boek dat beschrijft hoe mijn Oost-Duitse generatie de Wende ervaren heeft”, zegt ze. “Veel leeftijdsgenoten herkennen zich erin. We weten dat niets nog veilig is en dat morgen alles kan instorten. We hebben geen last van Ostalgie, dat vreemde verlangen naar het dagelijks leven tijdens de DDR. We zijn ‘verlicht’ en kennen de kwalijke geschiedenis van de geheime dienst Stasi, van de kampen en de politieke moorden. We keuren het DDR-verleden niet goed, maar aanvaarden ook het heden niet en zijn er ons heel goed van bewust dat het eengemaakte Duitsland niet het ultieme eindpunt van de beschaving is. We weten alles en maken ons geen illusies meer.”
Vandaag heeft Andrea Hanna Hünniger het appartement van haar ouders in een troosteloze woonkazerne in Weimar ingeruild voor een flat in de hippe Berlijnse wijk Kreuzberg. “Een keer per jaar reis ik terug naar Weimar”, zegt ze terwijl ze de eerste sigaret van een lange rij opsteekt. “Het is niet makkelijk voor mij om mijn ouders te bezoeken. In gedachten hebben ze de DDR nooit echt verlaten en leven ze nog steeds in dat enge denkraam. Zij hebben indertijd de beslissing genomen om het nieuwe Duitsland hartsgrondig te haten en tot op de dag van vandaag houden ze daar krampachtig aan vast. Op weg naar Weimar sprokkel ik altijd vijf mopjes bijeen; die heb ik nodig om thuis het ijs te breken. Dan lachen mijn ouders en zijn ze even blij. Bij het afscheid denken ze: ‘Ons meisje uit Berlijn was weer grappig. Maar wat is de wereld toch slecht.’”
Toen de Berlijnse Muur op 9 november 1989 viel, was u vijf jaar oud. Herinnert u zich daar nog iets van?
Andrea Hanna Hünniger: Nee. Mijn eerste herinnering aan een grote heuglijke gebeurtenis is de opening van Disneyland Parijs in 1992. Het vuurwerk dat toen afgestoken werd, associeerde ik later met de val van de Muur. Voor mijn ouders was het een schok: ze hadden het helemaal niet zien aankomen. Als lid van de tweede DDR-generatie hadden zij nooit iets anders dan het socialisme gekend. Mijn grootvader had meegevochten in de Tweede Wereldoorlog en wist wat het nazisme inhield. Na de oorlog wilde zijn generatie een antwoord bieden op de Holocaust en droomde ze van een sterke antifascistische staat. Het socialisme probeerde mensen te heropvoeden en wilde een geheel nieuwe mens creëren. De generatie van mijn ouders leefde in de illusie dat ze al een klein beetje getransformeerd was tot ‘nieuwe mensen’. Mijn vader en moeder geloofden rotsvast in het DDR-systeem. Zij behoorden tot de kaste van de geprivilegieerde communisten, werkten als academici en waren actief in de SED. Na de val van de muur vonden ze een job in de ambtenarij, waar ze nu nog steeds dingen doen die je in de boeken van Franz Kafka kunt lezen. Na de val van de Muur sukkelde mijn vader in een zware depressie. Later kreeg hij ook nog problemen met zijn nieren en hoornvliesontsteking. In de loop der jaren werd hij een beetje gek en hij is nog steeds niet goed bij zijn verstand. Als kind vond ik dat afschuwelijk, nu kan ik het alleen maar grappig vinden. Soms zit hij in de zetel, neemt een paar Post-Its, schrijft er woorden op die niemand begrijpt en plakt ze op zijn voorhoofd. In de negentiger jaren timede hij al de nummers van zijn langspeelplaten met een stopwatch, om met die gegevens vervolgens ellenlange lijstjes samen te stellen.
Was de val van de Muur de aanleiding voor zijn vreemde gedrag?
Hünniger: Ik vermoed dat hij altijd schizofreen geweest is en dat het rigide socialisme hem hielp overleven. Hij haatte zijn vader die een volbloed stalinist was en hij haatte het om in Rusland te gaan studeren. Toen hij terugkwam, probeerde hij zijn academische carrière uit de grond te stampen. Het DDR-socialisme vormde voor hem een houvast: alles en iedereen had een vaste plaats. Na de val van de Muur verloor hij alle controle. Ik kan mijn vader nu begrijpen: het was onmogelijk voor hem om de klik te maken van het ene naar het andere systeem, alsof er niets gebeurd was. Veel inwoners van de DDR waren heel blij met de Wende. Hun grootste probleem was waar ze het geld vandaan moesten halen om te gaan winkelen in die nieuwe grote supermarkten. Als kind zag ik hoe mijn stadsgenoten niet wisten wat ze met hun herwonnen vrijheid moesten aanvangen. Eerst juichten ze: ‘Wij zijn één Duitsland!’ Het leek alsof ze een happy ending beleefden, maar zo eenduidig werkt de geschiedenis natuurlijk niet. Ik ben geboren vlak voor er een belangrijk kantelmoment in de wereldgeschiedenis plaatsvond, en daardoor kreeg mijn leven een interessante startpositie. Ik werd groot in een nieuwe wereld waarin existentiële vragen gesteld werden als: ‘Hoe moeten we leven? Wat is geluk? Wat moeten we doen om gelukkig te worden?’ Alleen had niemand er antwoorden op.
Hoe was het om op te groeien in een socialistisch-realistisch appartementsblok in Weimar?
Hünniger: We leefden er met heel veel mensen op een relatief kleine plaats, en ik vond dat best leuk. Er waren veel andere kinderen, maar onze ouders trokken zich weinig van ons aan. Ze werden opgeslokt door hun eigen problemen en worstelden met ‘de heerlijke nieuwe wereld’. De regels en lessen op school verschilden totaal van wat mijn vader en moeder gekend hadden. Ik probeerde hen uit te leggen hoe het nieuwe systeem in elkaar zat: ‘Nu ga ik naar deze school en binnen vier jaar moeten we beginnen nadenken over een andere.’ Het klonk als Chinees in hun oren. Ik overdrijf niet als ik stel dat de kinderen van mijn generatie zonder hun ouders groot geworden zijn. We groeiden in ons eentje op en we haatten de leraars, we haatten het systeem, we haatten alles. Niemand was geïnteresseerd in ons. We waren echte hangjongeren, liepen op straat rond en experimenteerden met drugs. Begin jaren negentig was het in om kinderen naar een psycholoog te sturen. Onze ouders worstelden met hun bestaan, maar in plaats van zelf in therapie te gaan, stuurden ze hun kinderen naar de psychoanalyticus. Ik was ook een vreemd kind: ik had rare dromen en ’s nachts slaapwandelde ik. Mijn broer en zus vonden het bizar dat ik een psycholoog kreeg, dus deed ik mijn uiterste best om ‘normaal’ te zijn. Tijdens de sessies praatte de therapeut alleen met mijn ouders; ik zat er voor spek en bonen bij en speelde met de Barbiepoppen. Het waren de enige momenten waarop vader en moeder samen over het DDR-verleden praatten.
Florian, een van mijn schoolkameraden, begon te werken in het Hotel Elephant omdat hij geld nodig had om drugs te kopen. Telkens wanneer Adolf Hitler indertijd naar Weimar kwam, ging de Führer daar op het balkon staan om duizenden fans uit de stad toe te spreken. De veertienjarige Florian was ook aan zijn lot overgelaten door ouders die het te druk hadden met naar hun eigen navel te staren. We waren in die tijd allemaal fan van Winnetou en liepen rond in een indianenkostuum. Hij ging in zijn indianenoutfit en met zijn hoofd op een kussen op de spoorweg liggen, bond zijn ene hand vast aan het spoor en wachtte geduldig op de sneltrein naar München.
De kinderen van uw generatie voelden zich als immigranten in een nieuw land?
Hünniger: Zo is het. We voelden ons net als de kinderen van huidige immigranten. Zelfs nu, na twintig jaar, word ik nog altijd beschouwd als een ‘Ossi’. Ik zie eruit als een Duitser, praat als een Duitser, maar blijkbaar behoor ik niet tot de Bondsrepubliek Duitsland (BRD). Mijn ouders komen van een ander land en ik heb als kind andere dingen geleerd dan mijn generatiegenoten van de BRD. Elke zondag sprak mijn vader tijdens het ontbijt over Karl Marx, trachtte hij ons de beginselen van het marxisme bij te brengen en vertelde hij wat Marx van ons verlangde: dat we naar het gymnasium zouden gaan en later naar de universiteit. ‘Echt papa?”, zei ik. ‘Ja, misschien moet ik dat dan maar eens doen.’ (lacht) In de jaren negentig werd het leven van vader nog steeds gedomineerd door Marx. In tegenstelling tot de ouders van een kind uit pakweg Karslruhe zijn mijn ouders in 1989 samen met de Muur gestorven om daarna een nieuw leven te beginnen. Alles wat voor ’89 gebeurde, is voor mij een zwart gat. We hebben daar nooit over kunnen praten.
De eerste jaren na de eenmaking jubelde iedereen: ‘Nu zijn we één land en is alles dik in orde.’ Tot bij de Oost-Duitsers het besef begon door te dringen dat er iets niet klopte. ‘We zijn niet één. We worden nog altijd beschouwd als burgers van de DDR.’
Ostalgie dateert van toen?
Hünniger: 1995 is het jaar waarin de Ostalgie geboren werd. Op dat moment kregen de Oost-Duitsers het gevoel dat ze hun nieuwe landgenoten uit het kapitalistische westen echt leerden kennen: ze zagen hen als onvriendelijk, koud, akelig en geobsedeerd door geld.
De inwoners van de voormalige DDR hadden een totaal fout beeld van hoe West-Duitsland echt is. Ze hadden geleerd dat in het kapitalisme het recht van de sterkste geldt. Alleen was er in de Bondsrepubliek geen wild kapitalisme, maar een sociaal gecorrigeerde vrije markt met regels en voorzieningen. Na de val van de muur geloofden veel Oost-Duitsers dat ze voortaan onder een keihard kapitalistisch juk zouden leven. Waarna ze in hun eigen steden en gemeenten de kille oervariant van het wilde kapitalisme installeerden. In Rusland en in andere Oostbloklanden zag je na de val van het communisme net hetzelfde gebeuren. Het grote verschil tussen Rusland en Oost-Duitsland was dat de Oost-Duitsers niet wisten hoe ze een winstgevend bedrijf uit de grond moesten stampen. In de voormalige DDR zijn geen oligarchen. Dat komt omdat het decennialang een satellietstaatje was van de vroegere USSR. De DDR bracht geen zakenlui voort; alleen uitstekende haarkappers en schrijvers.
In de jaren negentig dosten uw klasgenoten zich allemaal uit als neonazi’s. Waren ze overtuigde aanhangers van de ideologie?
Hünniger: Elke jongen van een jaar of veertien had kortgeschoren haar, droeg legerbottines en probeerde er uit te zien als een neonazi. Ze wilden lijken op hun oudere broers die de nazi-ideologie aanhingen en zich als koningen van de stad gedroegen. De echte neonazi’s kon je op de vingers van een hand tellen, maar in de negentiger jaren zullen toeristen ongetwijfeld gedacht hebben dat de voormalige DDR een waar neonaziparadijs was. Vandaag lopen de overtuigde nazi’s er als keurige heertjes bij, in pak en das; nu zijn ze pas echt gevaarlijk.
Hoe belangrijk was ideologie voor u, als kind van communistische ouders dat opgroeide in een nieuw kapitalistisch land?
Hünniger: Als meisje van vijf was ik een communist. Later kreeg ik behoefte aan geld, wou ik rijk worden en breken met al die ‘domme idioten’. (lacht) Dus begon ik samen met een vriend een winkeltje waar we hallucinogene paddenstoelen verkochten. We importeerden ze uit Nederland. Ze kwamen in een speciale verpakking waarin ze levend vers bleven. De kwaliteit was uitstekend. Alle inwoners van Weimar aten onze paddenstoelen: universiteitsprofessoren, studenten, truckchauffeurs… Na drie maanden werd ons handeltje door de politie opgedoekt. Mijn vriend werd aangeklaagd en hij schakelde een beroemde advocaat uit Hamburg in. Zijn zaak kwam voor in een rechtbank in Weimar die geleid werd door rechters die stamden uit de DDR-tijd. Die heren zaten er al dertig jaar, hielden niet van argumenten en zeker niet van een advocaat die op een intelligente manier de verdediging voerde. Logisch denken was niet aan de rechters besteed en hadden ze ook nooit geleerd. De kliekjessfeer uit de DDR was er nog alive and kicking: ‘Ah, ik ken je toch, kunnen we niets afspreken?’ Mijn vriend kwam er uiteindelijk vanaf met een milde straf.
Vlak na de publicatie van Het paradijs sprak ik voor het eerst met mijn ouders over de Stasi. Al die jaren ervoor werd mijn vader razend als hij het woord ‘Stasi’ nog maar hoorde. ‘Ik wil het niet weten’, brieste hij dan. Nadat hij mijn boek gelezen had, wou hij er wel over praten. Hij vertelde dat hij in shock was toen na de val van de Muur de waarheid over de Stasi naar boven kwam. Op dat moment beseften de voormalige DDR-inwoners dat de helft van hun medelandgenoten lid van de Stasi geweest was en dat hun overheid hen nooit vertrouwd had. Mijn vader nam het heel persoonlijk dat 500.000 landgenoten hem niet vertrouwd hadden. Volgens hem gaat het nu niet langer over ideologie, over communisme, kapitalisme of socialisme, maar over hoe we verder samen willen leven in het eengemaakte Duitsland. Zitten we echt in het stadium van het happy end of moet er iets anders gebeuren? Ik denk dat hij gelijk heeft. Iedereen heeft vandaag de mond vol over ‘vrijheid’: onze president Joachim Gauck ratelt voortdurend over ‘Freiheit’. Maar wat wil dat zeggen? Dat ik naar Disneyland Amerika kan reizen? Gaat het over de vrijheid om van job te veranderen? Geniet iedereen hier diezelfde vrijheid? Kan iemand van Turkse origine dezelfde keuzes maken als ik, inwoner van het luxueuze Kreuzberg met een relatief goed betaalde, interessante job? Als ik al die andere mensen zie die mijn vrijheid niet hebben en die keihard moeten knokken om de eindjes aan elkaar te knopen, vraag ik me oprecht af hoelang een maatschappij die ongelijkheid ongestraft kan blijven verdoezelen.
Zijn uw generatiegenoten actief in bewegingen zoals Occupy?
Hünniger: Nee. De meeste mensen die zich voor Occupy engageren zijn oude mei 68’ers. De oude revolutionairen hebben het overgenomen en vallen voor de zoveelste keer in herhaling. Ik vind het goed en belangrijk dat mensen op straat komen om de uitwassen van het kapitalisme aan te klagen. Maar de mensen van de Dritte Generation Ostdeutschland blijven thuis, starten een blog en schrijven dat ze de criminelen die aan de leiding van banken staan, haten. Hier in Berlijn vind je geen hoofdzetel van een bank; die bevinden zich allemaal in Frankfurt. Wij hebben geen geld om met de trein van Berlijn naar Frankfurt te reizen. Wij vechten ‘de revolutie’ op een naïeve manier uit op het internet. Je zal ons nooit een tent zien opslaan voor een fucking bank.
Andrea Hanna Hünniger
– Geboren in 1984 in Weimar
– Studeerde literatuur, geschiedenis en filosofie aan de universiteiten van Göttingen en Berlijn
– Werkte als journaliste voor de Frankfurter Allgemeine Zeiting
– Schrijft nu essays voor het weekblad Die Zeit
Andrea Hanna Hünniger. Het paradijs. Opgroeien na de val van de Muur, Atlas-Contact, 19,95 euro.
© Jan Stevens