Nooit komt het nog goed
Met zijn bloedstollende roman In ongenade won J.M Coetzee in 1999 de Booker Prize. Met In een vreemde kamer strandde Damon Galgut vorig jaar op de shortlist van diezelfde Booker. De literaire erfgenaam van Coetzee had die prestigieuze onderscheiding nochtans ook dubbel en dik verdiend.
Van bij zijn debuut A Sinless Season uit 1982 werd Damon Galgut vaak omschreven als de ‘ideale opvolger van J.M Coetzee’. Met Galguts nieuwe roman In een vreemde kamer wordt die literaire verwantschap duidelijker dan ooit. De Zuid-Afrikaanse auteurs Coetzee en Galgut hebben minstens twee dingen gemeen: ze schrijven boeken van een torenhoge kwaliteit en laten geen enkele lezer onberoerd. Zit het in het drinkwater of heeft het iets te maken met de recente bewogen geschiedenis van de Rainbow Nation? Wij gokken op het laatste.
In een vreemde kamer is samengesteld uit drie grote reisverhalen die elk afzonderlijk gelezen kunnen worden, maar toch een roman vormen. Het hoofdpersonage heet in de drie verhalen Damon. Vaak schrijft Galgut in de hij-vorm, maar af en toe ook in de ik-vorm, op momenten waarop de lezer het niet verwacht. Dat werkt vervreemdend en verwarrend: wat een afstandelijk verteld verhaal lijkt, krijgt plots, voor heel even, een sterk autobiografisch karakter. Wie is die Damon? Is het de schrijver zelf? Of iemand uit een ver verleden waarop Galgut in verwondering terugkijkt?
In het eerste verhaal De volgeling wandelt de jonge Zuid-Afrikaan Damon als rugzaktoerist door Griekenland. “Hij is intens gelukkig, iets wat mogelijk voor hem is als hij loopt en alleen is.” Hij komt de Duitser Reiner, een geheel in het zwart geklede man, tegen. Ze wandelen samen verder. Ze voelen zich tot elkaar aangetrokken, maar tijdens de dagen dat ze met elkaar optrekken, gebeurt er niets. Damon neemt het vliegtuig terug naar Kaapstad en houdt contact met Reiner. Ze maken plannen om een lange, inspannende trektocht te gaan maken in het volledig door Zuid-Afrika omsloten bergachtige land Lesotho. Die tocht zal in woede en chaos eindigen.
Het tweede verhaal De minnaar speelt zich een paar jaar later af. Damon zwerft door Zimbabwe en ontmoet er drie Europeanen: een oudere Fransman en een Zwitserse tweeling: Alice en Jerome. Van bij de eerste, vluchtige, ontmoeting hangt er tussen Damon en Jerome elektriciteit in de lucht. “De jongere man heeft van zo dichtbij een schoonheid die bijna schokkend is.” Later zal Damon naar Zwitserland reizen om Jerome op te zoeken. Weer gebeurt er niets. Als Damon uiteindelijk besluit de beslissende stap te zetten, is het te laat.
In het laatste verhaal De oppasser neemt Damon – inmiddels een veertiger – een vriendin, Anna, mee naar een hotel in een klein vissersdorp in de Indische deelstaat Goa. Anna is manisch-depressief en Damon neemt haar voor een paar weken onder zijn hoede. “Zowel haar baan als haar relatie staan momenteel onder spanning, en dit is bedoeld als tijdelijke onderbreking. (…) Misschien is het precies wat ze nodig heeft.” Heel snel beseft Damon dat de vakantie met Anna geen lachertje wordt. Anna houdt zich niet aan de medicijnvoorschriften van haar psychiater en drinkt meer dan goed voor haar is. In tegenstelling tot de twee vorige verhalen, heeft de Damon uit De oppasser zijn afstandelijkheid ingeruild voor betrokkenheid. Toch loopt het ook nu heel slecht af.
In een vreemde kamer zit vol hunkering naar liefde, warmte en erotiek, maar nooit raken die verlangens ingevuld. Net als in het echte leven slaat het noodlot onverwacht en onverbiddelijk toe. Damon Galgut is een grootmeester in het beschrijven van het menselijk tekort. Zijn kale, afgemeten stijl versterkt alleen maar de troosteloosheid. Met In een vreemde kamer hakt hij er genadeloos heel diep in. Zijn lezers blijven verweesd achter.
Damon Galgut, In een vreemde kamer, vertaald door Rob van der Veer, Querido, Amsterdam, 223 blz., 18,95 euro, ISBN 978-90-214-3948-8
© Jan Stevens