Van parador naar parador
Ten westen van de Spaanse hoofdstad Madrid ligt het majestueuze bergmassief van Gredos. Ideaal vertrekpunt voor een trip door fraaie natuur en langs eeuwenoude stadjes, op de grens van de regio’s Extremadura, Castilië-León en Castilië-La Mancha. Met de Paradorhotels als luxueuze leidraad.
Zondagnamiddag. Ik schakel de auto in een lagere versnelling, want op de steile weg naar Navarredonda volgen de haarspeldbochten elkaar in sneltreintempo op. In de verte liggen de besneeuwde toppen van de Sierra de Gredos scherp afgetekend tegen de staalblauwe voorjaarslucht. Nog een paar kilometer, en we arriveren in de allereerste Parador de España, de Parador de Gredos.
Aan het begin van de twintigste eeuw stond het Spaanse toerisme in zijn kinderschoenen. De Markies Benigno de la Vega-Inclán werd in 1911 door de regering benoemd tot Koninklijk Commissaris voor Toerisme. Zijn voornaamste taak: een heuse luxehotelketen uitbouwen, die de naam en faam van Spanje bij de rijke buitenlandse adel tot ongekende hoogten zou doen stijgen. Don Benigno stelde voor om te starten met de bouw van een hotelcomplex in de Sierra de Gredos, waardoor het gebergte ontsloten zou worden voor kapitaalkrachtige toeristen. De toenmalige koning Alfonso XIII was dolenthousiast. Hij ging persoonlijk op zoek naar een geschikte locatie, en vond die op een boogscheut van Navarredonda, langs de kronkelige Carretera Ávila. In 1926 werd de eerste steen van de allereerste parador gelegd; amper twee jaar later opende het chique hotel zijn imposante deuren. Straks rollen wij er onze koffers naar binnen, want in de ‘oerparador’ start onze Ruta del Parque Natural de Gredos, die ons langs prachtige Paradores zal leiden.
Door het open raam van onze hotelkamer stroomt koele berglucht binnen. Zeven uur, maar het is nog veel te vroeg voor het diner. Dus maken we eerst een wandelingetje. We steken de straat over, klimmen de heuvel op en wanen ons in een Zwitsers berglandschap: lieflijke hellingen, stenen muurtjes, klaterende riviertjes en loslopende koeien met klingelende bellen rond hun nek. We zien hoe de ondergaande zon de sneeuwwitte toppen in een warme gloed zet. Eeuwen geleden werd ook koning Nebukadnezar betoverd door dit fraaie zicht. Vanuit Irak reisde hij rond 600 voor Christus naar Gredos en stichtte er de eerste dorpen. Volgens de overlevering raakte hij in de ban van het gebergte met zijn “koele meren en gesteenten die feller schitterden dan de zon.”
Eindelijk etenstijd. We wandelen de lobby van de Parador binnen. We passeren het statige portret van Alfonso XIII, stappen over krakende parketvloeren, langs weelderige salons, voorbij gravures met jachttaferelen tot aan het restaurant. Het is kwart na negen en wij zijn de allereerste gasten. Spanjaarden beginnen nu aan een aperitiefje te denken; wij zien scheel van de honger. Wilde asperges uit het pijnbomenbos vlakbij, versgerookte forel en een speenvarkentje van de plaatselijke boer brengen onze knorrende magen tot rust.
Keizer Karel achterna
Dinsdagmorgen. We laden onze koffers in en zetten koers naar het honderd kilometer verder gelegen Jarandilla de la Vera. De Parador Carlos V domineert het stadje. Dit 15e-eeuwse kasteel was een van de favoriete pleisterplaatsen van de roemruchte keizer Karel. In september 1556 deed de dodelijk vermoeide Karel afstand van de troon van zijn Heilige Roomse Rijk. Hij vertrok uit Brussel en ging aan boord van een schip dat hem naar Spanje bracht. Hij reisde meteen door naar Jarandilla, waar hij zijn intrek nam in het schitterende kasteel waar wij nu voor één overnachting inchecken. Keizer Karel verbleef er een jaar. In tussentijd liet hij een riante villa bouwen tegen de zijmuur van het klooster van San Jerónimo in het nabijgelegen dorp Cuacos de Yuste.
Vanuit onze hotelkamer kijken we uit op het kerkje van San Agustín. Op de kleine toren huist een familie ooievaars. Zoals in de meeste steden in de Extremadura, bezetten tientallen ooievaars hier van februari tot juli schoorstenen, torens en daken.
We rijden naar Cuacos de Yuste. We laten de auto buiten het centrum achter en volgen de Ruta del Emperador Carlos V. Het wandelpad brengt ons langs een oeroude olijfgaard naar het schitterende Monasterio de San Jerónimo. Hier bracht keizer Karel zijn laatste levensjaar door. We kuieren door zijn kamers. In het salon prijkt pontificaal zijn leesstoel. Vanaf het balkon van zijn werkkamer hield hij zich onledig met vissen in de kloostervijver. Het bed waarin hij op 21 september 1558 aan moeraskoorts stierf, staat er nog steeds. Net als de doodskist waarin hij even opgebaard lag.
Woensdag. De parkeergarage van de Parador van Plasencia is volzet. “U moet uw auto parkeren in een van de openbare parkeergarages”, zegt de hotelreceptionist aan de telefoon. De Parador is ondergebracht in het voormalige klooster van Santo Domingo, binnen de vestingmuren van het middeleeuwse stadje. Ik navigeer de huurauto behoedzaam door de nauwe straatjes, hopend dat er geen tegenliggers mijn pad zullen kruisen. In een parking aan de rand van de stad is nog plaats. Met onze koffers op wieltjes dokkeren we over de kasseien naar het hotel. De Parador van Plasencia is een van de mooiste paradors van Spanje. In de gangen rond de binnentuin staan uitnodigende fauteuils; in de bar is het onder de oeroude gewelven gezellig druk. Eeuwenlang was onze hotelkamer een cel waar monniken in stilte brevierden. We ontkurken een flesje cava uit de minibar en toosten op hun gezondheid.
Plasencia werd in 1186 gesticht door koning Alfons VIII. Het versterkte stadje diende als buffer tegen de oprukkende Moren. Vergeefs; tien jaar later vielen ze toch binnen. Om een jaar later door dezelfde koning Alfonso weer verdreven te worden. Als dank voor zijn overwinning bouwde hij een kathedraal. In de 18e eeuw werd die oude romaanse kathedraal ingekapseld door een veel grotere, gotische kerk. Aan de buitenkant ziet die ‘nieuwe’ kathedraal er indrukwekkend uit; binnen is ze donker en kil. In een van de zijbeuken zit een man te dommelen achter een tafeltje. Hij verkoopt tickets voor de oude kathedraal. We gaan een poort door, wandelen door een prachtige kloostergang en worden stil in het met een Byzantijnse koepel overspannen 13e-eeuwse kerkschip.
Zaterdag. We zitten op een terras op het fenomenale marktplein van het mooie Trujillo. Dit stadje was de thuisbasis van ontdekkingsreiziger Francisco Pizarro, de veroveraar van Peru. Midden op het plein staat zijn bronzen standbeeld in vol ornaat te schitteren in de zon. De prachtige huizen van Trujillo vertellen het verhaal van de 578 inwoners die in de 16e eeuw samen met Pizarro de Nieuwe Wereld gingen veroveren. Met wat ze overzee buitmaakten, vertimmerden de conquistadores het boerengat Trujillo tot een welvarend stadje.
We nippen van onze vino de pitarra en bekijken de foto’s die we gisteren gemaakt hebben in het Parque Natural de Monfraguë. We zijn nog onder de indruk van onze wandeling door het hectaren grote natuurpark aan de Taag. Een steil pad doorheen de woeste natuur leidde ons naar de top van de Cerro Gimio, waar de arenden over onze hoofden kwamen cirkelen.
We vertrekken vanuit Trujillo naar Oropesa, een van de oudste dorpen van Spanje. Vanaf de autosnelweg hebben we kilometers voor Oropesa al een fraai zicht op onze allerlaatste Parador. Hij is ondergebracht in het kasteel van Graaf Francisco de Toledo, die van 1569 tot 1581 onderkoning was van Peru. Vanavond zullen we in het restaurant met panoramische zicht op de Sierra de Gredos, een laatste keer genieten van de Spaanse keuken. Terwijl de zon achter de bergen verdwijnt, zullen we onze laatste portie wilde asperges eten en drinken we ons laatste glas rioja.
Tekst: © Jan Stevens
Foto’s: © Veerle Van Hoey