Uluguru
Op 200 kilometer van de Tanzaniaanse stad Dar-es-Salaam, vlakbij het stadje Morogoro, liggen de Ulugurubergen. Op de flanken van de eeuwig groene bergen leven de mannen en vrouwen van de Lugurustam in hun primitieve huizen net zoals hun voorouders honderden jaren geleden.
In de verte kraait een haan als we om zes uur in de ochtend de lobby van ons hotel uitwandelen. In de schemerige, stoffige straten van Morogoro is het nog vrij rustig. Er rijden minder gammele Japanse auto’s rond dan midden op de dag, en de luifels van veel winkeltjes zijn dicht. Het is aangenaam warm, maar de inwoners van Morogoro die op weg zijn naar hun werk, denken daar anders over: sommigen dragen een dikke trui, anderen een warme jas, tot helemaal boven dicht geknoopt. Op het binnenplein voor het kantoortje van Chilunga Cultural Tourism Program aan Rwegasore Street staat gids Emanuel Lengeteu ons op te wachten. Hij zal ons meenemen op een wandeling in de Ulugurubergen tot aan het dorp Choma. De hoogste top van het gebergte meet 2.630 meter; Choma ligt op 1.500 meter. Tot een half jaar geleden woonde de vierentwintigjarige Emanuel in de noordelijke stad Arusha, waar hij als drager werkte voor expedities naar de bijna 5.900 meter hoge Kilimanjaro. “Dat was een ongelooflijk zware job”, zegt hij. “We droegen tot veertig kilo op onze rug tot op de top.” Met zijn spaargeld volgde Emanuel ’s avonds de gidsenopleiding aan het Tropical Institute of Tourism in Arusha en van zodra hij zijn diploma op zak had, reisde hij naar de zeshonderd kilometer zuidelijker gelegen provinciestad Morogoro. “Als beginnende gids moet je keihard knokken om in de Kilimanjaro aan de bak te komen. Het Ulugurugebergte is nog niet ontdekt door de grote toeristische industrie. De mensen die hier rondtrekken zijn ook echt geïnteresseerd in de natuur en cultuur van Tanzania.”
We verlaten het centrum van Morogoro en wandelen door een residentiële buitenwijk vol oude, vervallen villa’s uit de koloniale tijd. “Tanzania is gesticht in 1964”, zegt Emanuel. “Toen werden Tanganyika en het eiland Zanzibar tot één republiek samengevoegd. Vanaf 1890 tot 1918 was Tanganyika een Duitse kolonie. In deze streek hadden de Duitsers grote plantages waar onze voorouders dwangarbeid moesten verrichten. De kolonisten pikten al het vruchtbare land in en de dorpsbewoners werden verbannen naar reservaten. In 1904 kwamen verschillende stammen tegen de Duitsers in opstand. De Maji-Maji rebellie startte hier en deinde uit naar Rwanda en Burundi. Onze krijgers hadden alleen pijl en boog; de Duitse Schutztruppe schoten met scherp. De belangrijkste leider van de opstand, de tovenaar Kinjikitile ‘Bokero’ Ngwale, beweerde dat het door hem gezegende water, ‘maji’ in het Swahili, de krijgers onkwetsbaar zou maken voor de Duitse kogels, want die zouden veranderen in waterdruppels. De bloederigste slag werd honderd kilometer hier vandaan uitgevochten in Mahenge. 4.000 krijgers sneuvelden onder het machinegeweervuur van honderd Duitse soldaten. In 1907 werd Bokero samen met de andere rebellenleiders opgepakt en opgehangen. Zijn hoofd werd afgehakt en naar de Duitse keizer gestuurd.”
Mzungu
De weg versmalt en gaat over in een pad. De villa’s zijn verdwenen. Palm- en bananenbomen wisselen elkaar af. We klimmen en laten de vallei achter ons. Op de takken van een grote ficus ligt een familie kalebasapen te luieren. Een groepje kinderen in schooluniform haalt ons in. “Habari? Hoe gaat het?”, vragen ze in koor. “Mzuri. Goed”, antwoorden we.
Op het erf voor een paar kleine stenen huizen vullen vrouwen juten zakken met rode kleistaafjes. Hun kinderen spelen tikkertje. Naast een hoge berg rode klei liggen honderden staafjes te drogen in de zon. De kinderen stoppen met spelen. “Mzungu, blanke man”, roept de kleinste en hij lacht zijn tanden bloot.
“Mogen we hier eens rondkijken?” vraagt Emanuel beleefd aan de oudste vrouw. Ze knikt. “Asanté, dankuwel”, zegt hij. “De vrouwen verdienen hun brood met die kleistaafjes. De klei halen ze hoger in de bergen. Ze verkopen de staafjes op de markt van Morogoro. Vooral zwangere vrouwen knabbelen erop, want er zitten veel mineralen in. Proef maar eens.” Het staafje smaakt naar niets.
In dit deel van het Ulugurugebergte leven de mannen en vrouwen van de Lugurustam. “De Tanzaniaanse bevolking is samengesteld uit 121 stammen”, vertelt Emanuel. “Ze leven in vrede samen en kunnen ook met elkaar trouwen, want onze taal het Swahili verbindt iedereen. Bij de Luguru bezitten de vrouwen het land. Deze huizen en dit erf zijn eigendom van de vrouwen die hier werken. Zij zijn ook de baas. Als ik verliefd word op een van hun dochters en met haar wil huwen, moet ik hier komen wonen.”
Tot welke stam behoort Emanuel? “Ik ben een Masaï. Wij zijn ‘de ogen van Tanzania’. Op mijn zestiende ben ik besneden; ik werd toen een echte Moran, een krijger. Als ik bij mijn familie in Arusha ben, is het mijn taak om hen te beschermen. Ze hebben me geleerd dat ik altijd respect voor de ouderen moet hebben. Respect is heel belangrijk. Wie bij ons de regels overtreedt, krijgt 70 stokslagen. Ik vind dat prima. Wie een oudere voor het hoofd stoot, moet voor hem een geit kopen. Of een schaap en een krat bier.”
Tussen het overvloedige groen klimmen we naar boven. Het zweet loopt van onze rug. We draaien ons om. Het zicht over de vallei is adembenemend. Een paar stappen verder komen we aan een plateau waar een schooltje staat. Kleine kinderen in uniform spelen in het gras. Als ze ons zien, lachen ze en roepen ze “Mzungu, mzungu!” We stappen een klaslokaal binnen. De schoolbanken stammen uit een vorige eeuw en het bord zit vol gaten. We zwaaien naar de kinderen en wandelen verder over het steile pad. Aan een bananenboom hangt een affiche. Emanuel vertaalt. “De overheid vraagt aan de dorpsbewoners om elke vrijdag en zondag dit pad te onderhouden. Dit is de enige weg naar het dorp. Als er iemand ernstig ziek is, moet hij helemaal van boven naar beneden gedragen worden. Met de auto geraak je er niet.”
In de verte horen we geruis. “Een waterval”, zegt Emanuel. We klauteren verder tot aan het indrukwekkende neerstortende water, waar we even uitrusten terwijl onze gids frambozen voor ons plukt.
Karibu
Choma is niet meer dan een paar stenen huisjes tegen de berghelling. Hier is geen elektriciteit, geen gas, geen telefoon. Niets. Maria en haar dochter heten ons welkom in hun kleine, bescheiden huisje zonder ramen. “Karibu. Welkom.” Naast het huis kijken twee koeien ons vanuit hun houten kraal niet begrijpend aan. “Maria’s man is dood. Elke dag gaat ze naar beneden om de melk van de koeien te verkopen op de markt van Morogoro. Het leven is hard, maar niemand lijdt hier honger.”
Terwijl Maria een kokosnoot in twee hakt, stookt haar dochter het vuur hoog op in het stalletje naast het huis. Zij is druk bezig met het klaarmaken van ons middagmaal. Maria doet teken dat we binnen moeten stappen in haar huisje. We maken aanstalten om onze modderige schoenen los te knopen, maar onze gastvrouw knikt van nee. De tafel staat feestelijk gedekt met borden en lepels, op de stoelruggen hangen groene gehaakte tapijtjes. “Hier in de buurt leven nog twee andere stammen”, zegt Emanuel. “De Kaguru en de Wavidunda. Vroeger konden ze elkaars bloed wel drinken, nu laten ze elkaar met rust. De Kaguru dragen altijd zwarte kleren, net als de Masaï.”
Het eten wordt op tafel gezet: kisamvu, een stoofpotje van maniokbladeren, bonen met kokossaus en ugali, maïsmeelpasta. Het smaakt heerlijk. Maria is pas tevreden als we nog een extra portie opscheppen. Wanneer we een uur later afscheid nemen, stopt ze Emanuel een tros bananen toe voor onderweg. “Zij zorgt voor mij als mijn eigen mama”, lacht hij. We sjorren onze rugzakken vast en beginnen voorzichtig aan de lange weg naar beneden.
Het kleine toeristenbureautje uit Morogoro organiseert verschillende wandelsafari’s in de Ulugurubergen. Een deel van de opbrengst wordt geïnvesteerd in de lokale gemeenschappen. www.chilunga.or.tz
Tekst: © Jan Stevens
Foto’s: © Veerle Van Hoey