Ode aan de arbeid

27_09_2005_02Begin volgend jaar verschijnt ‘Ode aan de arbeid’, de langverwachte nieuwe Alain de Botton. “Dit boek is mijn manier om na te denken over mijn eigen beroep. Ik wou leren van anderen om mijn vak beter te begrijpen.”

  

Elke ochtend om klokslag acht verlaat schrijver en filosoof Alain de Botton (1969) zijn huis in een rustige straat in het westen van Londen. Hij kijkt eerst rechts, vervolgens links, steekt de straat over, zoekt aan zijn sleutelbos de passende sleutel, draait het slot van het huis rechtover zijn huis open, beklimt de trap tot op het kantoortje in de nok van het dak, zet zijn computer aan en begint te schrijven. “Dit doe ik elke werkdag opnieuw, van acht tot vijf.” Alain de Bottons dagelijkse routine lijkt niet meteen op het romantische, avontuurlijke leven van een bevlogen schrijver, maar eerder op dat van een doorsnee saaie kantoorklerk – al werkt De Botton wel aan zijn oeuvre op een klein zolderkamertje. Verwarmd, helaas!

 

Lang voor de Engelse editie van De Bottons nieuwste boek ‘Ode aan de arbeid’ in april uitkomt, verschijnt begin volgend jaar de Nederlandse uitgave al. “De Nederlandse uitgever denkt dat hij snel is, maar de Turken zijn nog sneller. De Turkse versie ligt naar het schijnt nu al in de boekhandels.” Die race om wie als eerste met de nieuwe Alain de Botton kan uitpakken, zegt veel over de internationale populariteit van de in Zwitserland geboren Britse schrijver. In februari 2003 werd De Botton niet voor niets door de Franse minister van Cultuur tot Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres geslagen.

Twee jaar geleden begon Alain de Botton vanuit ’therapeutische overwegingen’ aan zijn ‘Ode aan de arbeid’ te werken. “Ik vraag me voortdurend af waarom ik schrijver geworden ben”, zegt hij. “Op een slechte dag verlang ik soms naar een andere baan, en op een goeie dag denk ik: ‘Waarom is niet iedereen een schrijver?’ Dit boek is mijn manier om te reflecteren over mijn eigen beroep. Ik wou leren van anderen om mijn vak beter te begrijpen.”

Alain de Botton besloot om de veilige cocon van zijn zolderkamer te verlaten. Hij trok de wijde wereld in om voor hem totaal onbekende beroepen te ontdekken – want de wereld van het échte werk, daar wist hij niks van. “Ik ben opgegroeid tussen dokters en advocaten”, vergoelijkt hij zijn onwetendheid. “En na mijn studies ben ik direct als schrijver beginnen werken. Tijdens de voorbereidingsperiode voor ‘Ode aan de arbeid’ las ik elke dag trouw de Financial Times. Telkens wanneer ik een artikel over een interessant bedrijf tegenkwam, knipte ik het uit en gooide het in een grote doos. Later stelde ik daar mijn ‘reisroute’ uit samen.”

Voor veel moderne mensen is hun werk het allerbelangrijkste in hun leven. Alain de Botton kan daar begrip voor opbrengen. “De oeroude Engelse working class-attitude tegenover werk, was dat je een week lang in ruil voor geld je nestel keihard moest afdraaien. In het weekend ging je dan op de lappen, ontmoette je vrienden en familie, oefende je een hobby uit en ging je naar het voetbal. En dat was je leven. De bourgeoisie had daar een andere mening over. Zij vonden ledigheid het oorkussen des duivels: teveel vrije tijd leidde alleen maar tot losbandigheid. Zij zagen hard werken als dé zaligmakende weg naar een goed leven. Vandaag is onze hele samenleving in de ban van die bourgeoisfilosofie. Prima, alleen mogen we niet vergeten dat veel jobs ondraaglijk hard zijn. Het moet geen pretje zijn om de zin van je leven te moeten distilleren uit ongezonde monotone arbeid. Ik kan me best voorstellen dat voor een arbeider aan de lopende band die theorie over ‘zingeving door werk’ op niets meer dan een wrede grap lijkt. Een mens haalt zin uit zijn arbeid door iets te maken wat iemand anders nodig heeft. Een bakker transformeert bloem in brood, een schrijver transformeert het alfabet in woorden en zinnen… Ze voldoen daarmee aan de behoefte van iemand anders. Een hartchirurg zal meer zin aan zijn werk ontlenen dan een magazijnier. Ik ben ervan overtuigd dat geld verdienen niet onze eerste drive is. We halen zin en plezier uit ons werk door anderen te helpen. Van zodra we niet meer kunnen zien hoe ons werk het bestaan van anderen verbetert, worden we depressief. Dat is een van dé grote problemen van onze moderne samenleving.”

 

Vis op het droge

Alain de Botton startte zijn reis door de wondere wereld van de arbeid in de haven van Londen. “Tot vlak voor ik aan het boek begon, wist ik zelfs niet dat Londen dokken had”, bekent hij. “Dokken hebben iets ouderwets: door de zware fysieke arbeid die er verricht wordt, zijn ze niet helemaal van deze tijd. Ze leken me dan ook een ideaal vertrekpunt om met een ode aan het hedendaagse werken te beginnen. Ik schaam me diep, maar ik heb in mijn hele leven nog nooit met mijn handen gewerkt. Ik ben ook nooit in dienst geweest op een kantoor met een pensioenplan, een HR-departement en de hele santenboetiek. Ik schreef mijn eerste boek op mijn 21e, vlak nadat ik van school kwam, en de bal ging toen meteen aan het rollen.”

In de Londense dokken kwam hij tussen de scheepsspotters terecht, geobsedeerde mannen die hun dagen vullen met het observeren van schepen. “Ik zag hen direct als een ‘wegwijzer’ voor de rest van mijn boek. Wetenschap en industrie worden vaak in handen gelaten van lichtjes geschifte kerels, van nerds. Ik wou die interesse redden uit de klauwen van de nerds, en er meteen ook op wijzen dat we misschien allemaal een beetje meer nerd moeten worden.”

Later wou De Botton een visfabriek bezoeken waar geïmporteerde warmwatervissen verwerkt worden tot kant en klare supermarktporties. “Ik wou weten waar de tonijnsteak op mijn bord vandaan komt. Ik heb geprobeerd om bij verschillende visfabrieken binnen te geraken, maar de bazen waren zeer achterdochtig. Op een bepaald moment hebben ze zelfs de politie op mijn dak gestuurd. De hele vissector zit in het oog van een storm. De oceanen zijn overbevist. Als je als schrijver of journalist om een rondleiding door een visverwerkend bedrijf vraagt, schieten de visboeren in paniek. Ze zijn bang dat je hen aan de ecologische schandpaal zal nagelen. Ik wou helemaal geen ecologisch verhaal vertellen, maar het menselijke verhaal en alle verschillende fasen van de tonijnvangst tot de verwerking in beeld brengen. Ik ben dan maar op eigen initiatief naar Male, de hoofdstad van de Malediven, gereisd, en kon daar een afspraak versieren met Abdulla Naseer, de minister van visserij. Hij bracht me in contact met een tonijnexporteur en met een groep vissers.”

De Bottons rondvaart op de Indische Oceaan werd niet meteen een pleziertocht. Van het begin tot het einde was hij zeeziek. “Eigenlijk was mijn reis voor het hele boek vrij gênant”, zegt hij. “Of ik nu tussen de vissers op de Malediven zat of tussen de accountants in een kantoorgebouw in Londen: ik voelde me constant als een vis op het droge. ‘Wie is die rare kerel daar in het hoekje?’ las ik op de gezichten van de mensen. Ik heb me twee jaar lang gegeneerd gevoeld. Ik was een toeschouwer die probeerde om niet op te vallen op plaatsen waar mensen me liever kwijt dan rijk waren. Al groeiden we soms toch nader tot elkaar: ik krijg nu nog altijd sms’jes van de vissers van de Malediven. Ze schrijven me dat ze vol ongeduld zitten te wachten op een exemplaar van ‘hun boek’.”

Halen de tonijnvissers voldoening uit hun werk? De Botton: “Ik denk het wel. Ze leiden natuurlijk een heel eenvoudig leven, ver weg van onze westerse verwachtingen en dromen. Veel westerlingen denken dat tonijnen gevangen worden door grote, gesofisticeerde vissersboten, maar dat beeld klopt niet. De verse tonijn die je hier in de winkel koopt, is een paar dagen eerder door iemand van op een gammel bootje de kop ingeslagen. De gegrilde tonijnsteak op je bord is het resultaat van een zeer innige, persoonlijke communicatie tussen een dier en een mens. Het meest bizarre vond ik het moment waarop de vissers begonnen te vloeken, roepen en tieren tegen die arme, weerloze tonijn. ‘Fucking bitch!’ Tegen een vis! (lacht) Waarna ze het beest de kop insloegen.”

 

Parels voor de zwijnen

Alain de Bottons zoektocht naar de ware aard van het verschijnsel werk bracht hem ook naar België, naar de chocoladefabriek van United Biscuits in Lambermont bij Verviers. “De Belgische fabriek heeft haar wortels in een artisanale traditie van fijne patisserie. Maar de overname door een Amerikaanse investeringsmaatschappij verplichtte haar om afschuwelijke koekjes van lage kwaliteit te gaan produceren. De fabriek in België maakt nu ook koekjes voor de Engelse markt. De Engelse koekjes van United Biscuits zijn altijd al van twijfelachtige allooi geweest. De Britten zijn dol op vet en suiker: zij houden niet van de echte, bittere smaak van chocola en kicken op zwaar gesuikerde brol. De Belgen maakten in het begin kwaliteitsvolle chocoladekoekjes voor de Britse markt, maar de Britten lustten ze niet. In Engelse koekjes zit 80% meer vet en suiker dan in Belgische. De werknemers van de fabriek in Lambermont raakten gedeprimeerd door de Engelse afwijzing van hun koekjes. Ze wilden trots zijn op hun producten, maar kwamen tot het trieste besef dat ze parels voor de zwijnen produceerden.”

Is dat verhaal niet typisch voor veel kleine, ambachtelijke bedrijven die overgenomen worden door mastodonten? De Botton knikt. “Jammer genoeg wel. We leven in een rare wereld waarin massa’s geld in fabrieken worden geïnvesteerd om minderwaardige producten aan de man te brengen. Terwijl de ambachtslui die schitterende koekjes produceren, of prachtige gedichten schrijven, sterven van de honger of amper het hoofd boven water kunnen houden. Het enige wapen daartegen is onderwijs. We moeten jonge mensen zo opleiden dat ze alleen maar de goeie dingen des levens willen. In de pre-industriële samenleving kon de kleine, ambachtelijke koekjesmaker die zijn klanten persoonlijk kende, wel overleven. De globalisering heeft veel kleinschalige kwaliteitsvolle ambachtslui de das omgedaan. Onze geglobaliseerde economie wordt vooral gedreven door geld. United Biscuits is geen producent van voedsel meer, maar een onderneming die dromen verkoopt. Kleine dromen die door marketeers verkocht worden. De koekjes worden niet langer geproduceerd door bakkers, maar door psychologen van de marketingafdeling.”

Toch houden onze commerciële maatschappijen met hun door marketeers geleide ondernemingen wel onze welvaart en ons welzijn op peil. “Dat klopt”, beaamt De Botton. “Communistische samenlevingen hebben bewezen dat ze in de praktijk weinig welzijn opleveren. Onze westerse decadentie is erg vruchtbaar gebleken. Een stad als Amsterdam is gebouwd op de handel in specerijen, chocolade, koffie, bloemen… op triviale dingen die veel geld opleverden waardoor er mooie huizen, musea en kerken gebouwd konden worden. Er is zeker een nauwe band tussen het hospitaal in Verviers en de koekjesfabriek in Lambermont. “

 

Middenin de heroïsche portretten van dokwerkers, fabrieksarbeiders, raketbouwers of accountants die De Botton in zijn ‘Ode aan de arbeid’ schildert, duikt plots het frêle beeld op van de totaal onbekende kunstschilder Stephen Taylor. “Taylor lijkt haaks te staan op alle andere beroepen waar ik het in mijn boek over heb, maar toch is ook hij een man aan het werk. Alleen ziet zijn werk er – net als dat van een schrijver – totaal verschillend van de anderen uit. Hij zwoegt vijf maanden aan een klein schilderijtje van twintig vierkante centimeter. Hij probeert vast te leggen hoe een blad van een boom eruitziet in de zomer, in de lente, in de herfst, in de winter. In een essay voor een tentoonstelling schreef hij ooit: ‘De afgelopen tien jaar was ik vooral geïnteresseerd in de veranderingen in het licht wanneer je naar de zon, en van de zon weg kijkt.’ Je kunt je afvragen waar zijn werk toe dient. Je kunt met zijn schilderijen je maag niet vullen, ze helpen ook niet tegen de kou. Het enige wat ze doen, is een klein moment van genot opwekken. En op zo’n kleine genotsmomenten is het hele leven van Stephen Taylor gebouwd. Daar verdient hij zijn bescheiden loontje mee. De voorbije twee jaar heeft hij het jaarsalaris van een weinig succesvolle loodgieter verdiend. Hij is een arme, idealistische man. Ik vind dat zeer bewonderenswaardig. Eigenlijk is hij een moderne heilige.”

 

Alain de Botton, Ode aan de arbeid. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen. Verschijnt in januari 2009.

 

© jan@janstevens.be

Vergelijkbare berichten