Hitler, bibliofiel en boekverbrander

 In 2001 stond Timothy Ryback oog in oog met de restanten van de privébibliotheek van bibliofiel Adolf Hitler. Zeven jaar lang besnuffelde hij de boeken die ooit op het nachtkastje van de Führer gelegen hebben. Het resultaat is het fascinerende ‘Hitlers privébibliotheek’, waarin Ryback op zoek gaat naar de literaire (wan)smaak van één van de meest meedogenloze dictators van de twintigste eeuw.

 

Woensdag 10 mei 1933, Bebelplatz, Berlijn. In de striemende regen gooien duizenden dolgedraaide studenten in SA-uniform onder het goedkeurend oog van propagandaminister Joseph Goebbels 25.000 boeken in het nazistische vreugdevuur. Onder het scanderen van de ‘Feuerspruch’ “Tegen volksvreemde journalisten! Tegen joodse propaganda!” verdwijnt naast de boeken van onder anderen Sigmund Freud en Georg Bernhard, ook het verzameld werk van de joodse auteur en journalist Max Osborn in de vlammen.

Vrijdag 20 april 2001, Library of Congress, Washington. Toevallig op Adolf Hitlers 112e verjaardag staat de Amerikaanse historicus Timothy Ryback oog in oog met de restanten van diens privébibliotheek. Eén boek uit de stapel trekt Rybacks aandacht: een beduimeld exemplaar van Berühmte Kunststatten Berlin van de joodse auteur Max Osborn.

“In 1933 gaf de Führer het bevel om alle geschriften van Osborn te verbranden, maar van zijn eigen Osborn heeft hij nooit afstand kunnen nemen”, vertelt Ryback op een zomerse najaarsdag in zijn werk- en thuisbasis Parijs. “Berühmte Kunststatten Berlin was één van de eerste boeken die de Führer ooit gekocht heeft. Hij heeft zijn exemplaar nooit vernietigd, maar het zorgvuldig bewaard als een herinnering aan zijn tijd als onbeduidende korporaal aan het westfront in de Eerste Wereldoorlog.”

 

16.000 boeken

Bij leven en welzijn was Adolf Hitler niet alleen een fanatiek boekverbrander, maar ook een notoir bibliofiel. Op het toppunt van zijn macht was de Führer in het bezit van meer dan 16.000 boeken. Die zaten verspreid op drie locaties: zijn bibliotheek in Berlijn was de grootste, daarnaast had hij een privébibliotheek in zijn appartement in München en een grote collectie in zijn buitenhuis de Berghof op de Obersalzberg in Berchtesgaden. Hitlers belastingaangiften uit de jaren dertig geven een indicatie van zijn bibliomanie: het meeste geld gaf hij uit aan politieke reizen en aan personeelskosten voor zijn staf, maar op de derde plaats prijkte de aanschaf van boeken. De Amerikaanse journalist Frederick Oechsner ontmoette Hitler verschillende keren, en schreef in 1942 over diens boekencollectie: “De meeste van Hitlers boeken handelen over militaire zaken, met een nadruk op de veldslagen van Napoleon en biografieën van Pruisische potentaten. In zijn verzameling zit een boek over het Spaanse theater met pornografische prenten en foto’s, maar hij heeft geen aparte afdeling pornografie.”

Eerder bij toeval ontdekte Timothy Ryback dat een deel van Hitlers privécollectie de oorlog overleefd had, en bewaard werd in de Library of Congress. “Tijdens research voor een artikel voor de New Yorker kwam ik een overheidsdocument tegen dat suggereerde dat Adolf Hitlers manchetknopen in het Witte Huis terug te vinden zouden zijn. Ik kende een van de adviseurs van de toenmalige president Bill Clinton, belde hem en vroeg hem om eens rond te neuzen. Een tijd later stuurde hij me een fax: ‘Nee, geen manchetknopen, maar de bibliotheek van het parlement heeft wel Hitlers bibliotheek in haar bezit.’ Die wou ik met eigen ogen zien, want misschien kon Hitlers privécollectie meer inzicht brengen in het onontgonnen terrein van zijn persoonlijkheid. Ian Kershaw schreef niet voor niets in zijn vuistdikke biografie: ‘Eigenlijk weten we ontzettend weinig over de persoonlijkheid van Adolf Hitler.’ Er is dat gezegde: toon me iemands bibliotheek, en ik vertel je wat voor een man de eigenaar is. Dus dacht ik: misschien geeft Hitlers leesvoer mij meer inzicht in zijn psyche.”

De collectie in de Library of Congress bevat ongeveer 1200 titels, of 10% van de hele Hitlerbibliotheek. Ryback: “De boeken werden in de lente van 1945 door Amerikaanse soldaten gevonden in een zoutmijn in de buurt van Berchtesgaden, niet ver van Hitlers buitenhuis op de Obersalzberg. De boeken zaten verpakt in oude schnapskratten, waar het adres op stond van de Rijkskanselarij. Ze kwamen dus uit Berlijn, waren in die kisten gestopt, en vervolgens in de laatste maanden van de oorlog op transport gezet naar Berchtesgaden. Het was waarschijnlijk Hitler zelf die het bevel gaf om ze uit Berlijn te laten verdwijnen. Vermoedelijk wou hij dat zijn persoonlijke collectie de oorlog overleefde. In 1952 kwamen de boeken toe in de Library of Congress. Het overgrote deel van Hitlers collectie is door het Rode Leger in Berlijn in beslag genomen, en vervolgens verscheept naar Moskou. Ik heb lange tijd geprobeerd om er een deel van terug te vinden, maar ze zijn allemaal ‘verdwenen’.”

Onder Hitlerbiografen was het geen geheim dat de privébibliotheek van de Führer in het Library of Congress te vinden was, maar de meesten besteedden er geen aandacht aan. Ze hadden daar een goede reden voor: meer dan 90% van de boeken zijn presentexemplaren die Hitler van uitgeverijen gekregen had, of cadeautjes van fans – boeken die hij zo goed als zeker nooit ingekeken heeft. “Er zijn twee manieren om naar deze collectie te kijken”, repliceert Ryback. “De eerste is boudweg stellen: van de 1200 boeken die in Washington liggen, zijn de meeste waardeloos, dus schenken we er geen aandacht aan. De andere manier – mijn manier – is inzoomen op zijn échte privébibliotheek: de 150 boeken waarvan we zeker weten dat ze af en toe op Hitlers nachtkastje belandden, de boeken die hij las en om de een of andere reden koesterde. Sommige had hij al in zijn bezit toen hij als ordonnans tijdens de Eerste Wereldoorlog berichten ronddroeg aan het front in Frankrijk. Andere dateren van de laatste jaren van zijn leven, toen hij die afschuwelijke dictator geworden was die hele continenten terroriseerde. Het is toch fascinerend om tussen de 100 en 150 boeken te kunnen bestuderen die de Fürher himself gelezen heeft, en waar hij zijn eigen sporen – ezelsoren, aantekeningen, vingerafdrukken – in nagelaten heeft?”

 

Schoppenhauer

Timothy Ryback concentreerde zich voor zijn onderzoek op de boeken die Hitler gekregen had van mensen die de Führer persoonlijk gekend had. Ryback: “Het meest intrigerende boek was dat waarin een inscriptie stond van de nationaal-socialistische politicus en schrijver Dietrich Eckart, Hitlers belangrijkste mentor. Eckart schreef in het boek: ‘Aan mijn dierbare vriend, Adolf Hitler.’ Weinig mensen zouden Hitler als een ‘vriend’ beschouwen, laat staan een ‘dierbare’, maar Eckart was meer dan dat. Hij gaf het boek aan Hitler, twee jaar nadat ze elkaar hadden leren kennen. Het was in de herfst van 1921, en het was Eckarts meest bekende en meest succesvolle boek: Peer Gynt, een adaptatie voor toneel van Hendrik Ibsens klassieker. Eckarts toneelbewerking had in die tijd in Berlijn alleen al meer dan 600 opvoeringen gekend. Hitler kreeg het boek op een van de belangrijkste momenten uit zijn vroege carrière, toen hij pas lid geworden was van de NSDAP, en probeerde om de volledige controle over de partij te verwerven. Dietrich Eckart was Hitlers kingmaker. Hij leerde de toekomstige Führer hoe hij moest schrijven, en publiceerde diens eerste essays. Hij introduceerde Hitler in zijn bemiddelde, invloedrijke vriendenkring en stelde hem altijd voor met de woorden: ‘Deze man is de toekomst van Duitsland. Ooit zal de wereld over hem spreken.’ Eckart vocht zij aan zij met Hitler, waardoor zijn poulain en ‘beste vriend’ de absolute macht over de partij kon veroveren. Eckart was een rabiaat antisemiet, hij gaf het antisemitische weekblad Auf gut Deutsch uit, en was medefinancier van Hocheneichen Verlag, een uitgeverij die zich specialiseerde in antisemitische literatuur. Je kunt het belang van Eckart in de vorming van Hitler tot de tiran die hij geworden is, moeilijk onderschatten.”

Maar Eckart was niet de voornaamste bron voor Hitlers antisemitisme. Tot zijn grote ontsteltenis ontdekte Ryback dat de Führer de meeste inspiratie bij Amerikaanse schrijvers haalde. “Een van die auteurs is de legendarische autobouwer Henry Ford. Hij had bijdragen geleverd aan het boek The International Jew, the World’s Foremost Problem. Hitler had daar een Duitse editie van in zijn bezit. De Führer propageerde een lijst van boeken die elke goede Duitser zou moeten lezen. Fords boek stond met stip op nummer drie. In Mein Kampf vind je trouwens veel echo’s terug van wat Hitler bij Ford gelezen had. De officiële antisemitische nazipropaganda las hij dan weer niet. Bij veel van die nazistandaardwerken uit zijn bibliotheek zijn de pagina’s zelfs niet opengesneden.”

Het meest verrassende vond Ryback de overvloed aan boeken met een religieuze, astrologische, occulte, alchemistische en spirituele inslag. “Echo’s uit die boeken hoor je terug in de gesprekken die Hitler tussen 1941 en 1944 met zijn naaste medewerkers tijdens de lunch voerde. Die tafelgesprekken werden door zijn secretaris Martin Bormann vastgelegd en later gepubliceerd. Ik wou weten hoe belangrijk die occulte geschriften voor hem geweest zijn, dus ben ik de laatste overlevende naaste medewerkers van de Führer gaan opzoeken. De meest interessante ontmoeting had ik met wijlen Traudl Junge, zijn persoonlijke secretaresse. Zij lunchte met Adolf Hitler en Eva Braun net voor het koppel zich van het leven beroofde. De film Der Untergang is gebaseerd op Junges memoires. Vlak voor Junge in 2002 stierf, heb ik haar in München opgezocht. Ze zei: ‘Hitler sprak veel over occulte zaken. Hij was verslingerd aan dat soort boeken.’ Ik vroeg haar of hij ook in astrologie en alchemie geloofde. ‘We kunnen nooit weten wat iemand écht gelooft’, antwoordde ze.”

Volgens de mythe zeulde Hitler tijdens Wereldoorlog I aan het front Schopenhauers Die Welt als Wille und Vorstellung met zich mee. Op zijn leestafel in de Berghof prijkte een borstbeeld van de grote Duitse filosoof. Zat er een Schopenhauer of een Nietzsche in Hitlers privébibliotheek? Timothy Ryback: “Nee. Je hoort altijd vertellen dat de Führer zijn filosofische mosterd haalde bij Schopenhauer en Nietzsche. Als hij ze gelezen heeft, was dat alleszins zeer oppervlakkig. De man was geen grote intellectueel. De boeken waarvan ik zeker ben dat hij ze belangrijk vond, staan mijlenver van Schopenhauer vandaan. In zijn handgeschreven speeches van de vroege jaren twintig, spelde hij Schopenhauer trouwens consequent met twee p’s. Velen zien Hitler als de incarnatie van een diep, intens doordacht kwaad, en gaan op zoek naar de diepten, de fundamenten van die intense haat, van dat rabiaat antisemitisme. Maar aan de hand van mijn onderzoek naar welke boeken hij echt las, en welke boeken hij koesterde, is er maar een conclusie mogelijk: zijn kwaad was op zwakke fundamenten gebaseerd. Het was haat, rechtstreeks uit de goot.”

 

 

Vijf boeken die de Führer tot het einde koesterde

 

  1. Berühmte Kunststatten Berlin van Max Osborn. Hitler kocht Osborns architectuurgeschiedenis van Berlijn in november 1915 toen hij aan het front in Frankrijk diende. In de rechterbovenhoek van de binnenkaft krabbelde hij: “A.Hitler. Fournes 22 nov. 1915” Heel zijn diensttijd zat het boekje in de binnenzak van zijn overjas.
  2. Mein politisches Erwachen van Anton Drexler. Hitler kreeg het boekje in 1919 van Drexler zelf. Drexler beschrijft erin zijn transformatie van berooide joodse arbeider tot Duitse nationalist én antisemiet (!). “Toen ik het las, zag ik mijn eigen ontwikkeling tot leven komen”, zou Hitler later zeggen.
  3. Der internationale Jude van Henry Ford. De New York Times schreef in december 1922: “In Hitlers kantoor hangt boven zijn bureau een grote foto van Henry Ford. In de wachtkamer staat een tafel bezaaid met verschillenden vertalingen van het boek van Ford.”
  4. Die Toden leben! Een overzicht in tekst en beeld van paranormale verschijnselen uit 1922. Bij een foto van een statige Engelsman staat de tekst: “De geest van de Britse schrijver Charles Dickens die in 1871 stierf. Hij verscheen in 1873 en werd gefotografeerd.”
  5. Gesetz der Welt van Max Riedel uit 1939. Volgens Riedel had elke mens mogelijkheid om contact te krijgen met het bovennatuurlijke. Hitler was het daar volmondig mee eens, en plaatste ettelijke bewonderende uitroeptekens in de kantlijnen.

  © jan@janstevens.be

 

 

Vergelijkbare berichten