‘Escobar had een ego zo groot als Colombia’
Steve Murphy en Javier Peña werden door de Netflix-hitserie Narcos wereldberoemd als de jagers op Pablo Escobar. In hun autobiografie Manhunters rekenen de inmiddels gepensioneerde DEA-agenten af met de mythische status van de Colombiaanse drugsbaron. “Al zijn zogenaamde goede werken financierde hij met corruptie, drugshandel en moord.”
In Narcos werden de hoofdrollen van de twee Amerikaanse DEA-agenten Steve Murphy en Javier Peña vertolkt door de acteurs Boyd Holbrook en Pedro Pascal. De tv-reeks brengt in beeld hoe beiden van eind jaren zeventig tot begin jaren negentig op Pablo Escobar en zijn beruchte Medellín-drugskartel joegen. Bedenker, scenarioschrijver en regisseur José Padilha zocht in de aanloop van het eerste seizoen in 2015 contact met de inmiddels gepensioneerde échte manhunters Peña en Murphy. Hij praatte uitgebreid met hen en nodigde hen in de laatste aflevering van het tweede seizoen uit voor een amper opgemerkte cameo, met een toast van beiden op de dood van Escobar. Pas nu vertellen Steve Murphy en Javier Peña zelf het verhaal van de jacht op Escobar in hun autobiografie Manhunters. “Eigenlijk is het jammer dat we daar zo lang mee gewacht hebben”, vindt Javier Peña. “Escobar werd doodgeschoten op 2 december 1993 en in de jaren erna stonden wij gewoon niet stil bij het belang van onze rol om hem te vinden. Dat besef kwam pas toen we betrokken raakten bij Narcos. Ik wou nu dat we Manhunters al veel eerder geschreven hadden.”
Steve Murphy: “Toen Netflix onze medewerking vroeg, zei een vriend: ‘Zorg voor een clausule in jullie contract waarbij jullie het recht behouden zelf jullie leven te boek te stellen. Je weet nooit.’ Toen begon die eerste Narcos-serie met onze alter ego’s in de hoofdrollen, en dat was meteen een gigantische hit. We leerden een literair agent kennen: ‘De tijd is rijp voor jullie versie van de feiten.’ And here we are.”
Waarom gingen jullie ooit bij de politie?
Peña: “Ik ben geboren en getogen in Texas, niet ver van de Mexicaanse grens. Om mijn studies sociologie te bekostigen, vond ik een bijbaantje als hulpsheriff. Overdag studeerde ik en ’s nachts patrouilleerde ik in de straten van Laredo als ordehandhaver voor het sheriffbureau van Webb County.”
Murphy: “Ik groeide op vlakbij Nashville, Tenessee. Daar maakte ik als lagere schooljongen op een zomeravond voor het eerst kennis met een politiepatrouille in actie. Een van mijn vrienden raakte niet binnen in zijn eigen huis en we probeerden een slaapkamerraam open te prutsen. Een buur waarschuwde de politie en niet veel later werden we ‘aangehouden’ door twee agenten in uniform. Ik was daar danig van onder de indruk en ik wist meteen wat ik later wou worden: politieagent. Een paar jaar later verhuisden we naar de staat West Virginia. In 1975 nam ik op mijn 19e dienst bij de geüniformeerde politie. Ik genoot ervan een flik te zijn, elke dag van de zes jaar die ik bij het Bluefield Police Department diende. Alleen kreeg ik er een armzalig loon voor in de plaats. Ik was intussen getrouwd, gescheiden en had twee kinderen. Er moest dus brood op de plank en daarom stapte ik eind 1981 noodgedwongen over naar de veel beter betalende spoorwegpolitie. Mijn salaris verdubbelde, maar ik voelde me er doodongelukkig. Ik was niet bij de politie gegaan om een hele dag op een trein rond te lummelen. Ik wou boeven vangen en mijn ultieme droom was undercoveragent in het drugsmilieu. De VS werden in de jaren zeventig geteisterd door drugs zoals marihuana, heroïne en cocaïne. Ik zag de vreselijke verwoesting die ze bij talentvolle jonge mensen aanrichtten en mijn handen jeukten om daar iets tegen te ondernemen.”
Ook de handen van de toenmalige president Richard Nixon jeukten in 1973: toen richtte hij de Drug Enforcement Administration of DEA op. Met die nieuwe federale politiedienst verklaarde hij de oorlog aan de dealers én de gebruikers?
Murphy: “Begin jaren zeventig werd cocaïne steeds populairder. Nixon zat halverwege 1973 middenin het Watergate-schandaal en was wanhopig op zoek naar een bliksemafleider. Daarom verklaarde hij met veel aplomb een wereldwijde oorlog tegen drugs. Op 1 juli van dat jaar werd op bevel van de president de DEA boven de doopvont gehouden, het federaal bureau dat drugsgebruik inderdaad streng ging aanpakken en de drugssmokkel moest beëindigen. De DEA werd in de wandelgangen ‘The Single Mission Agency’ genoemd, omdat de focus enkel en alleen gericht was op de strijd tegen drugs.”
Peña: “Je mag ook niet vergeten welke ellende heroïne in die tijd aanrichtte. Die kwam vanuit de Gouden Driehoek in het verre oosten ons land binnen via Zuid-Frankrijk. De heroïne werd door de Siciliaanse maffia of de beruchte ‘French Connection’ vanuit de havenstad Marseille verscheept naar New York.”
Vandaag worden de VS geteisterd door synthetische drugs zoals crystal meth. In Manhunters vind ik daar geen spoor van terug.
Peña: “In de jaren zeventig en tachtig leken synthetische drugs nog niet zo’n immens probleem. Wij noemden ze ‘kiddie dope’. (lacht) De DEA concentreerde zich op heroïne en cocaïne en schonk geen aandacht aan die ‘onnozele’ verdovende middelen uit het labo. Dat was een vergissing.”
Hoe kwamen jullie bij de DEA terecht?
Peña: “In 1977 was ik bijna afgestudeerd als socioloog toen ik op het mededelingenbord van de faculteit een jobvacature voor de DEA zag hangen. Bij de sheriff van Laredo verdiende ik op dat moment 10.000 dollar per jaar. Geen vetpot, daarom was ik geïnteresseerd in die vacature. Al wist ik eerlijk gezegd toen niet eens wat de DEA was. (lacht) Zij betaalden 17.000 dollar en ik stuurde mijn sollicitatiebrief. Ik wou ook weg uit Laredo. Een van de wervingsslogans van de DEA was toen: ‘Kom bij ons werken en je zal de wereld zien.’ Het duurde een jaar voor ik aangenomen werd. Mijn plan was om er twee jaar te blijven, maar voor ik het goed en wel besefte, zwaaide ik pas dertig jaar later af.”
Murphy: “Mijn naaste collega bij de spoorwegpolitie had een tijdje als undercoveragent bij de DEA gewerkt. Tijdens onze nachtdiensten vertelde hij heroïsche verhalen. Ik solliciteerde, maar dat ging niet van een leien dakje. Pas na twee jaar werd ik eindelijk door de DEA aangenomen.”
U moest eerst een opleiding volgen aan de DEA Academy in Quantico, Virginia?
Murphy: “Ja, en die was niet van de poes. Na dertien weken keiharde training was ik twaalf kilo vermagerd. Daarna werd ik naar Miami gestuurd. Mijn grootste cocaïnevangst ooit in mijn twaalfjarige carrière als gewoon politieagent, was welgeteld 60 gram. Bij mijn allereerste zaak als DEA-agent in Miami, nam ik 400 kilo coke in beslag. Toen wist ik: mijn keuze voor de DEA was de enige juiste.”
Jullie werkten allebei undercover?
Murphu: “Ja, maar ik mengde me niet zo actief onder de producenten en dealers als Javier. De cocaïnetoevoer en handel was volledig in handen van Latijns-Amerikanen en hispanics. Als witte kerel zou ik heel snel door de mand vallen. In Miami hield ik me vooral bezig met rekrutering van informanten en het ondersteunende werk achter de schermen.”
Peña: “Ik heb Mexicaanse roots en thuis en op school spraken we Spaans. Ik begon mijn carrière als DEA-undercoveragent in de Texaanse hoofdstad Austin. Toen ik daar in 1984 toekwam, was ik de enige Latino-agent op het bureau. Ik werd dan ook meteen ingezet voor heel wat undercoverwerk. Iedereen denkt nu dat wij ook in Colombia als undercoveragenten actief waren om Pablo Escobar uit te schakelen, maar dat is niet zo. Wij waren daar als verbindingsagenten en werkten nauw samen met de Colombiaanse politie.”
Jullie schrijven met veel sympathie over de Colombiaanse politiemensen en noemen ze ‘de echte helden’ in de strijd tegen Escobar. In september 1989 verscheen in The New York Times een vernietigend artikel, waarin de Colombiaanse politie ervan beschuldigd werd zo corrupt te zijn als de pest. Ze zou zwaar geïnfiltreerd zijn door de drugsbaronnen.
Murphy: “Dat is precies een van die grote mythes die wij met dit boek willen doorprikken. Wij verhuisden naar de Colombiaanse hoofdstad Bogotá op vraag van de Colombiaanse Nationale Politie. Wij hebben ons nooit opgedrongen; het was hún verzoek hen te helpen in de jacht op Pablo Escobar.”
Peña: “Natuurlijk vonden wij dat een uitstekend idee. Wij hadden in die tijd kantoren over de hele wereld en wisselden informatie uit. Maar dat was de allereerste keer dat een land de hulp van de DEA inriep om samen actief op zoek te gaan naar een misdadiger.”
Eind jaren tachtig was Bogotá oorlogsgebied?
Peña: “Ik arriveerde er in 1988 en schrok van wat ik er aantrof. De handlangers van Escobar pleegden aanslagen en terroriseerden zowel Bogotá als de tweede belangrijkste stad Medellín. Vraag vandaag aan om het even welke volwassen inwoner van Bogotá hoe hij of zij zich de jaren voor en na 1990 herinnert, en je krijgt antwoorden als: ‘Mijn tante kwam om in een bomaanslag’, of: ‘Mijn oom werd neergekogeld op straat.’ Winkelcentra lagen er verlaten bij en het uitgangsleven was zo dood als een pier.”
Het was open oorlog tussen het Medellín-kartel en de overheid?
Peña: “Ja, en daar kwam nóg een oorlog bij tussen het Medellín-kartel van Escobar en het Cali-kartel. Escobar begon op een bepaald moment ook bommen te plaatsen in de auto’s van concurrerende drughandelaars.”
Murphy: “Maar de belangrijkste oorlog was toch die tussen Escobar en Colombia.”
Peña: “Zeker. Iedereen was een potentieel slachtoffer. Escobar en zijn handlangers vermoordden onschuldige mensen in supermarkten, winkels, op straat, in restaurants of cafés. De Zona Rosa-wijk in Bogotá stikt van de restaurants. Wij vermeden die buurt omdat daar continu bommen ontploften.”
Murphy: “De Colombiaanse bevolking werd zwaar geterroriseerd. Ik kwam op 16 juni 1991 toe in Bogotá. Drie dagen later gaf Pablo Escobar zichzelf aan bij de politie. Er is geen enkel verband tussen die twee feiten. (lacht) Bij de DEA wordt niemand zonder inspraak naar het buitenland gestuurd, je moet er je kandidatuur voor stellen. Zo vertrekken er alleen gemotiveerde agenten. Maar van zodra ik die 16e juni de internationale luchthaven El Dorado binnenliep, kreeg ik al spijt van mijn kandidatuur. Het leek net een grauwe sovjetbunker waar de chaos hoogtij vierde. Ik voelde me vreselijk geïntimideerd. Op dat moment wist ik nog niet dat ik ingeschakeld zou worden in de strijd tegen Escobar en zijn Medellín-kartel. Dat werd een dag later duidelijk toen ik voor het eerst kennismaakte met Javier en zijn partner Gary Sheridan. Javier en Gary waren op dat moment dé Medellín-experten in Colombia. Toen Gary promotie kreeg, werd ik Javiers vaste partner.”
Jullie hadden elkaar nooit eerder in de VS ontmoet?
Peña: “Nooit. Maar we werden snel hechte vrienden. Steve is zeer georganiseerd en ik ben een chaoot. We vullen elkaar dus perfect aan. (lacht)”
Op 19 juni ’91 gaf Escobar zich over. Jullie hadden dat niet zien aankomen?
Peña: “Niemand. De Colombiaanse regering ging akkoord met een overgave op zijn voorwaarden omdat ze zo veel mensenlevens kon redden. Hij mocht zijn zaakjes verder blijven runnen in de gevangenis, in zeer luxueuze omstandigheden. In ruil beloofde hij dat er geen bommen meer zouden ontploffen. Op dat moment vonden wij dat gruwelijke onzin. We waren daar echt kapot van, maar in werkelijkheid stopten de aanslagen ook. Nu weet ik: Baby, it was the best we could get.”
Escobar gaf zich over uit schrik voor een aanslag op zijn eigen leven?
Murphy: “De grond was hem te heet geworden onder zijn voeten. De regering bouwde op zijn kosten zijn gevangenis, bijgenaamd La Catedral, volledig naar zijn wensen: met een zwembad, jacuzzi, voetbalveld en luxueuze woonvertrekken. Hij mocht zijn trouwe handlangers en ‘bedienden’ meenemen naar binnen. De zware beveiliging moest zijn vijanden buitenhouden.”
Peña: “Op het moment van zijn overgave was niemand daarvan op de hoogte. Maar veel Colombianen namen daar achteraf vrede mee. Zij waren al lang blij dat de aanslagen stopten. Een belangrijk onderdeel van de deal was dat de overheid de handel van Escobar niet verder zou controleren. Hij had voor zichzelf dus een vrijgeleide onderhandeld om verder cocaïne te exporteren naar de VS. Hij bleef vanuit La Catedral orders uitdelen om concurrenten en in ongenade gevallen zakenpartners uit te schakelen of ontvoeren. Een jaar na zijn overgave moest zelfs de regering erkennen dat er behalve de bomaanslagen niet veel veranderd was. Ze besloten hem over te plaatsen naar een echte gevangenis, maar hij wachtte daar niet op, gijzelde een paar regeringsfunctionarissen en ontsnapte via een tunnel. Pas na Escobars ontsnapping zagen we de luxe waarin hij zich een jaar lang had gewenteld.”
U bracht toen de nacht door in Escobars bed. Waarom?
Peña: “Meteen na zijn ontsnapping kamden we La Catedral uit en een Colombiaanse kolonel zei: ‘Wedden dat je vannacht niet in Escobars bed durft slapen?’ Dat moest hij geen twee keer zeggen. (lacht) Eerlijk gezegd heb ik die nacht geen oog dichtgedaan. Boven Escobars bed stond een beeldje van de Maagd Maria. Ik lag naar dat beeldje te staren en dacht: ‘Die man heeft honderden doden op zijn geweten, en toch bad hij tot Maria.’ Al die drugsbaronnen geloofden in God en toch aarzelden ze niet om onschuldige mensen af te knallen.”
Was Pablo Escobar een psychopaat?
Murphy: “Volgens sommigen was hij een volbloed psychopaat. Anderen beweren dat hij een meervoudige persoonlijkheidsstoornis had. Nog anderen zien hem als een geniale ondernemer die in de verkeerde branche terechtgekomen is. Zij beweren dat hij ook in de bovenwereld minstens even rijk zou geworden zijn. Dat is volstrekte onzin, want zijn zakelijke model was gebouwd op terreur. ‘Als je niet doet wat ik zeg, maak ik je af.’ Hij had een ego zo groot als Colombia. Hij geloofde echt dat elke Colombiaan hem bewonderde en steunde. Dat was niet zo, maar in ’82 raakte hij wel verkozen tot plaatsvervangend volksvertegenwoordiger in het parlement. Hij droomde er zelfs van om president van Colombia te worden. Hij overschatte zijn ‘populariteit’ grandioos. Hij was niet populair; mensen waren doodsbang voor hem.”
Toch waren veel piepjonge Colombianen bereid hun leven voor hem op te offeren, zoals die jongen van 17 die in opdracht van Escobar tien agenten had doodgeschoten.
Peña: “Het verhoor van die jongen zit voor altijd in mijn geheugen gegrift. Hij kreeg 100 dollar per dode agent en gaf zijn loon bijna integraal aan zijn moeder. Hij zei dat Escobar hem een nieuw leven gaf in de krottenwijk waarin hij was geboren. Dankzij Pablo zaten ze niet langer in de goorste armoede. Ze hadden nu tenminste een koelkast, eten en een dak boven het hoofd. Die jongen was er zich heel goed van bewust dat de levensverwachting onder Escobars huurmoordenaars of sicarios amper 22 jaar was. Hij toonde geen greintje berouw over die tien dode agenten. Escobar had minstens 500 sicarios in dienst.”
Op 2 december 1993, de dag na zijn 44e verjaardag, werd hij in zijn onderduikadres in de wijk Los Olivos in Medellín door de Colombiaanse politie doodgeschoten.
Murphy: “Wij kwamen er toe meteen nadat hij gedood was. Luitenant Hugo Martínez van de Colombiaanse Nationale Politie was een crack in het uit de lucht plukken van radiosignalen. Op een dag hoorde hij een gesprek tussen Escobar en een van zijn secondanten. Hij kon de zender traceren en zo kwamen ze Pablo Escobar op het spoor. Martínez vertelde me achteraf hoe hij voor een rijhuis stopte en door het venster Escobar zag telefoneren. In het vuurgevecht dat daarop volgde, werd Escobar doodgeschoten. Daarom zijn de échte helden de inmiddels overleden luitenant Martínez en zijn collega’s van de Colombiaanse Nationale Politie.”
Volgens de zoon van Pablo Escobar schoot de drugsbaron zichzelf door het hoofd.
Murphy: “Leugens. Je moet maar eens surfen naar de foto’s die genomen zijn van het lijk van Escobar, niet lang nadat hij was doodgeschoten en op dat dak lag. Ik was de fotograaf. Er wordt beweerd dat hij zichzelf door het oor geschoten zou hebben. Als dat zo was, zou de huid rond het oor brandwondjes moeten hebben. Als je van dichtbij een kogel afvuurt, vliegen er restjes buskruit in je gezicht. Bekijk de foto’s maar eens goed, je zal geen brandwonde aantreffen. Hij pleegde geen zelfmoord.”
Peñas: “Zijn dood zorgde voor een uitbarsting van vreugde, maar ook voor verdriet. Want veel arme Colombianen zagen Pablo paradoxaal genoeg als hun redder. Ik kom er nog regelmatig en zelfs vandaag denken ze met weemoed aan hem terug. Ze geloven dat hij een sympathieke Robin Hood was die stal van de rijken en gaf aan de armen. Maar al zijn zogenaamde goede werken financierde hij met corruptie, drugshandel en moord. Op 27 november 1989 liet hij een passagiersvliegtuig opblazen: 107 passagiers en bemanningsleden vonden de dood. Zo wou hij een paar politie-informanten die aan boord waren uit de weg ruimen. Duizenden onschuldigen vermoordde hij. Erg sympathiek was dat niet.”
Steve Murphy & Javier Peña, Manhunters – Onze jacht op Pablo Escobar, Kosmos Uitgevers, 416 blz., 20 euro
(c) Jan Stevens