|

De tuin van de blinde

ASLAM_Tuin_WT.inddDe tuin van de blinde

Nadeem Aslam, Atlas Contact (originele titel: The Blind Man’s Garden), 416 blz., 21,95 euro

 

 

 

Pakistan, najaar 2001. Na de aanslagen op de Twin Towers en de inval van westerse troepen in Afghanistan, treffen de diepgelovige Rohan en zijn twintigjarige zoon Jeo voorbereidselen om vanuit hun stad met de nachttrein naar Pesjawar aan de Afghaanse grens te reizen. De idealistische Jeo zit in zijn derde jaar geneeskunde en wil de oorlogsvluchtelingen in Pesjawar medische zorgen helpen toedienen. Vader Rohan zal met hem meereizen, om een paar dagen later naar huis terug te keren. Wat Rohan niet weet, is dat Jeo geregeld heeft dat hij vanuit Pesjawar de Afghaanse grens zal oversteken om zo dicht mogelijk bij het slagveld de gewonden te kunnen gaan verzorgen. “Omdat hij daar wil zijn waar hij het hardst nodig is, dat wil zeggen zo dicht mogelijk bij deze bloederige oorlog.” Ook zijn kersverse vrouw Naheed weet niets van Jeo’s plannen. Alleen aan zijn pleegbroer en boezemvriend Mikal heeft hij verteld dat hij naar Afghanistan wil. Waarop Mikal besluit hem te volgen. Maar de tocht naar het front draait uit op een nachtmerrie en zet de vriendschap tussen de twee pleegbroers onder druk.

Met De tuin van de blinde schreef de Brits-Pakistaanse schrijver Nadeem Aslam een indrukwekkende, rijke roman over de in wanhoop omslaande hoop van idealistische jonge mensen in tijden van War on Terror en opperste verwarring. Over hoe ze enthousiast naar de oorlog trekken om onschuldigen te helpen, om daar snel te ontdekken dat onschuld het eerste is wat in een oorlog sneuvelt.

 

 

 

 

Drie vragen aan Nadeem Aslam

 

Jeo en Mikal zijn jonge, idealistische Pakistani. Hoe moeilijk was het om je als Pakistaans-Britse schrijver van middelbare leeftijd in hun leefwereld in te leven?

Nadeem Aslam: Toen ik twintig jaar geleden begon te schrijven, was ik 23. Alle personages in mijn debuut waren van middelbare leeftijd. Dat was ook zo in de twee romans die daarop volgden. Pas nu ik zelf halverwege de veertig ben, heb ik genoeg zelfvertrouwen om over jonge mensen te schrijven. In de wereld van vandaag onderschatten we hun pijn en verdriet. We leren hen over liefde, medelijden, idealisme, en als die mensen dan de wereld instappen, worden ze vooral geconfronteerd met corruptie en leugens. “Natuurlijk mag je liegen. Wie weet, word je er nog flink voor beloond ook.” De clash tussen idealisme en corruptie wou ik in deze roman vatten. Over dat gevecht dat jonge mensen ervaren, kon ik niet schrijven toen ik er zelf als twintigjarige middenin zat.

 

Jeo’s vader Rohan is een diepgelovige moslim die de koran letterlijk neemt; Mikal komt uit een communistisch nest. Jij bent een atheïst maar schrijft bijna met liefde over religie. Waar komt dat mededogen vandaan?

Aslam: Mijn moeder is diepgelovig; mijn vader is een goddeloze communist. Ik heb de ratio van mijn vader geërfd, maar het spirituele van mijn moeder. Daarom ook vind je beide invloeden terug in De tuin van de blinde. Jeo en Mikal zijn afsplitsingen van mijn eigen persoonlijkheid. Mijn moeder bidt vijf keer per dag en is er rotsvast van overtuigd dat Jonah in de buik van de walvis zat. Het scheppingsverhaal is honderd procent waarheid voor haar: Adam en Eva hebben écht bestaan. Ze leeft in de vaste overtuiging dat ze na haar dood ooit uit de aarde zal getrokken worden om voor haar god te verschijnen. Mijn vader vindt dat allemaal sprookjes en metaforen. Ik ben zelf net als hij ongelovig, maar de manier waarop ik met andere mensen omga, hoe ik hen groet, hoe ik voor hen zorg, is me geleerd door mijn moeder. Zij leerde me wat compassie is. Zij leerde me dat je door het goede te doen, ook het goede bereikt, en dat je door het slechte te doen, het slechte zal vinden.

 

Vader Rohan wordt blind. De manier waarop je zijn blindheid beschrijft, is alsof je het zelf ervaren hebt. Hoe ben je aan die kennis geraakt?

Aslam: Door inderdaad zelf blind te worden. (lacht) Ik heb drie weken lang mijn ogen afgeplakt om te ervaren hoe het is om blind te zijn. Ik heb toen verrassende ontdekkingen gedaan. Zo verbrandde ik op een dag mijn hand aan een hete kop koffie en het zwart voor mijn ogen veranderde in rood. Daarom zegt de blinde Rohan op een bepaald moment: “Als je wilt weten hoe de kleur rood er ook alweer uitzag, kun je het beste iets warms aanraken.” Op een zwoele avond hoorde ik de regen, ik liep naar het raam, stak mijn hand uit en het eerste gevoel dat die regendruppels op mijn handpalm opriepen, was de twinkeling van sterren. Daarom ook zegt Rohan: “En de sterren met hun getwinkel. Dat breng ik mij te binnen door de palm van mijn hand in de regen te houden.”

 

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten