Scheiden was lijden
Het pas verschenen De geheime liefde van Mrs. Robinson brengt een van de allereerste Engelse echtscheidingsprocessen uit 1858 terug tot leven. In tegenstelling tot het victoriaanse Engeland, had het nog jonge België op dat moment al bijna dertig jaar een vooruitstrevende echtscheidingswet. Maar in de praktijk was scheiden ook hier lijden: wie een vlotte scheiding via de rechtbank wou afdwingen, was best getrouwd met een man met zeer losse handjes of met een vrouw die de kost verdiende als prostituee.
Londen, maandag 14 juni 1858. De drie rechters van het kersverse ‘Gerechtshof voor echtscheiding en huwelijkse zaken’ luisteren met rode oortjes naar de advocaat van Henry Robinson. Die citeert gretig uit het door Henry ontdekte dagboek van zijn vrouw Isabella Hamilton, waarin zij in geuren en kleuren verslag uitbrengt van haar passionele relatie met de tien jaar jongere getrouwde dokter Edward Lane. Zo schreef Isabella in oktober 1854 na een avondlijke tocht met haar minnaar in een koets: “Ik heb nog nooit zo’n gelukzaligheid beleefd als in dat uur, vol van een genot zo groot dat ik bereid was te sterven om nooit meer te ontwaken. Ik zal niet alles vertellen wat er gebeurde – laat me volstaan met te zeggen dat ik ten slotte in de armen lag van wie ik zo vaak had gedroomd.”
Het proces van het echtpaar Robinson was een van de allereerste officiële Engelse echtscheidingen. In haar intrigerende boek De geheime liefde van Mrs. Robinson laat de Britse journaliste Kate Summerscale het echtscheidingsproces van Henry en Isabella herleven en schetst ze een boeiend beeld van het huwelijk en de seksuele moraal in het victoriaanse Engeland halverwege de negentiende eeuw. Tot begin 1858 kon een huwelijk er alleen ontbonden worden door een individuele wet die aangenomen moest worden door het parlement, maar de financiële vergoeding daarvoor kon bijna niemand ophoesten. De burgerlijke rechtbank voor ‘echtscheiding en huwelijkse zaken’ was opgericht na de stemming van een nieuwe wet die echtscheiding eindelijk ook voor de doorsnee Engelse middenklasse mogelijk moest maken. Tot dan was het voor een getrouwde vrouw zelfs totaal onmogelijk om de echtelijke band met haar nukkige of tirannieke man te verbreken, want een vrouw kon geen gerechtelijke stappen zetten en mocht wat ze zelf verdiende niet bijhouden of naar eigen goeddunken spenderen. Dankzij de nieuwe echtscheidingswet konden vrouwen nu wel naar de rechtbank stappen, al bleef het voor hen toch een veel heikeler onderneming dan voor mannen. Als een man wilde scheiden, moest hij alleen de ontrouw van zijn vrouw aantonen. Als een vrouw wou scheiden, moest zij niet alleen de ontrouw van haar man bewijzen, maar ook dat hij schuldig was aan ‘kwaadwillige verlating, wreedheid, bigamie, incest, verkrachting, sodomie of bestialiteit.’ In het victoriaanse Engeland waren overspelige mannen minder in fout dan ontrouwe vrouwen. Op het moment van zijn echtscheiding had Henry Robinson zelf twee buitenechtelijke dochters; daar werd tijdens het proces met geen woord over gerept. Een ontrouwe vrouw als Isabella Hamilton vormde dan weer een regelrechte aanval op de fundamenten van de burgermaatschappij, want door haar overspel kon ze haar wettige man opzadelen met het kind van een ander, en zo alle zekerheden over erfopvolging en bloedverwantschap ondermijnen.
Madame Bovary
In 1857, een jaar vóór het echtscheidingsproces van de Robinsons, verscheen in Frankrijk Madame Bovary van Gustave Flaubert. Het zinderende verhaal over de overspelige doktersvrouw Emma Bovary die naar passie en romantiek smacht en, net als Isabella Hamilton, de liefde met haar minnaar in een rijtuig bedrijft, belandde in het preutse Engeland tot het einde van de 19e eeuw op de lijst van verboden boeken. De Franse publicatie verliep ook niet zonder slag of stoot, maar in plaats van vijftig jaar, duurde het in Frankrijk maar één maand vooraleer Flaubert van de rechter toestemming kreeg om zijn eerder in La Revue de Paris in feuilleton verschenen ‘schandaalroman’ in boekvorm uit te geven.
Die ‘lossere’ Franse moraal bleek ook uit het echtscheidingsrecht: dankzij de Code Civil, het vooruitstrevende burgerlijke wetboek geschreven onder Napoleon Bonaparte, werd het rond 1800 al mogelijk een huwelijk te ontbinden. De samenstellers van de Code Civil waren er zich van bewust dat het huwelijk niet altijd een paradijs op aarde was en soms kon ontaarden in de hel. Ze haalden het huwelijk van het sacrale voetstuk waarop de kerk het geplaatst had, en herleidden het tot een burgerlijk contract dat ofwel bij wederzijdse toestemming juridisch verbroken kon worden, ofwel op vraag van een van de echtgenoten. De Code Civil gold ook in geannexeerde gebieden zoals het huidige België en Nederland en bleef na 1813 van kracht in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Toen België in 1830 de onafhankelijkheid uitriep, veranderde er ondanks de hegemonie van de rooms-katholieke kerk niets aan de liberale echtscheidingswet. In Nederland daarentegen, verdween in 1836 de echtscheiding met wederzijdse toestemming uit het burgerlijk wetboek en werden de voorwaarden om te kunnen scheiden strenger.
Primaat van het huwelijk
“Over de allereerste echtscheidingszaken in België is jammer genoeg niets meer terug te vinden”, zegt professor Koen Matthijs van het Leuvense Centrum voor Sociologisch Onderzoek. Samen met zijn voormalige medewerker Carine Meulders voerde Matthijs wel onderzoek naar echtscheiding in de 19e eeuw aan de hand van concrete echtscheidingsprocessen in Brugge tussen 1865 en 1914. Ook al had België in die tijd in vergelijking met de meeste West-Europese landen een liberale echtscheidingswetgeving, toch werden er relatief weinig echtscheidingen aangevraagd. In 1830, het jaar van de onafhankelijkheid, waren er in België op 26.484 burgerlijke huwelijken welgeteld 4 echtscheidingen. Een jaar later waren er op 30.951 huwelijken 7 echtscheidingen en nog een jaar later strandden er slechts 3 huwelijken. In 1858, het jaar waarin de Robinsons voor het Britse ‘Gerechtshof voor echtscheiding en huwelijkse zaken’ verschenen, lieten 55 Belgische koppels zich uit de echt scheiden. Toen België in 1880 zijn vijftigjarig bestaan vierde, werden 38.926 huwelijken ingezegend en nam het aantal echtscheidingen toe tot 214. (Twee jaar geleden, in 2010, registreerde het Nationaal Instituut voor de Statistiek 42.159 huwelijken en 28.903 echtscheidingen.)
Het lage scheidingscijfer was niet alleen een gevolg van de hegemonie van de katholieke kerk, maar ook van de praktijk van de meer conservatieve rechters die het niet begrepen hadden op de vooruitstrevende echtscheidingswet. Tijdens de echtscheidingsprocedures trokken ze volop de kaart van de ‘verzoening’, in de hoop zo ‘het primaat van het huwelijk’ te herstellen.
Tussen 1865 en 1914 startten 372 koppels bij de Brugse rechtbank van eerste aanleg een echtscheidingsprocedure. In 103 zaken (28%) werd nooit een eindvonnis uitgesproken. Soms haakte de eisende partij af door een gebrek aan financiële middelen of gaf ze toe aan de intimidatie van de woedende partner. Heel af en toe verloren beide ruziënde echtelieden na verloop van tijd interesse in hun eigen scheiding en stuurden ze hun kat naar de rechtbank. Maar in de meeste gevallen verzoenden de koppels zich onder druk van de magistraten. Ondanks beledigingen en mishandelingen, ondanks overspel en publieke vernedering bleek het huwelijk uiteindelijk toch heilig: moegetergde echtgenotes schikten zich in hun lot en namen de klappen die hun partners uitdeelden er maar bij. Veel vrouwen werden in de loop van het proces ook bang om na een scheiding aan lager wal te geraken. De helft van de koppels die zich verzoende, behoorde tot de gegoede burgerij of tot de zelfstandige middenklasse van winkeliers, kooplui of kleine ondernemers. De noodzaak om het familiebedrijf draaiende te houden, hielp hen ‘kiezen’ voor de verzoening.
Zware belediging
Liberale echtscheidingswet of niet: rond 1860 was de weerstand bij de Belgische publieke opinie tegen scheiden zeer groot. De rechters deelden die aversie. In de rechtbank bekeken ze de aanvragers van een scheiding met veel argwaan. Een magistraat stond een echtscheiding alleen toe als het echtelijke leven ondraaglijk geworden was. Hij was altijd op zijn hoede voor ‘lichtzinnige’ of ‘onterechte’ vragen tot echtscheiding en ging doelbewust op zoek naar wie schuldig was en wie niet. Tezelfdertijd was het zijn taak om te verzoenen en probeerde hij echtgenoten weer dichter tot elkaar te brengen. De rechters bezaten absolute macht om te oordelen wie wel of niet ‘recht’ had op een scheiding. Zij bepaalden autonoom welke particuliere feiten al dan niet het karakter hadden van een ‘zware belediging’ en voldoende zwaar wogen om een echtscheiding te rechtvaardigen.
In de door Koen Matthijs en Carine Meulders onderzochte vonnissen van 1865 tot 1914 lieten nogal wat Brugse magistraten hun persoonlijke denkbeelden meespelen. Vaak gingen die radicaal in tegen de geest van de echtscheidingswet. Zo voerde de rechtbank van eerste aanleg te Brugge een extreem strenge koers bij het bepalen of het ‘verlaten van de woonst’ van een van de echtelieden al dan niet een ‘zware belediging’ was die een echtscheiding rechtvaardigde. In 1900 wees de rechtbank zo drie vragen tot echtscheiding resoluut af, ook al weigerden de wederhelften die het echtelijk dak verlaten hadden, naar hun echtgenoten terug te keren. Wie wou scheiden van een echtgenoot die met zijn minnares de benen genomen had, kon op dat moment maar beter in Gent wonen. In tegenstelling tot hun Brugse collega’s vonden de Gentse rechters het vertrek van een man of vrouw wel een zware belediging, en dus een gegronde reden om te scheiden.
Gruwelcatalogus
Van de 372 koppels die tussen 1865 en 1914 bij de Brugse rechtbank van eerste aanleg een echtscheidingsprocedure inzetten, haalden er 229 (62%) de eindmeet. 38 koppels (10%) kregen van de rechters te horen dat ze na hun lange en dure juridische strijd niet mochten scheiden en dus gedoemd waren de rest van hun dagen samen te slijten. Degenen die uiteindelijk wel toestemming tot scheiden kregen, hadden er al een zwaar gerechtelijk parcours opzitten en stonden vaak met een hele waslijst aan eerdere veroordelingen van hun wederhelft voor de rechter. De rechters hadden een voorkeur voor verzoeken tot echtscheiding die gestaafd waren met dergelijke vonnissen of andere ‘overtuigende’ officiële documenten, zoals een proces verbaal dat de vrouw jaren de kost verdiend had als prostituee. Hoe langer de lijst van wandaden begaan door een van de partners, hoe hoger de kansen op scheiding. De rechters hoefden dan geen getuigen op te roepen en geen uitgebreide debatten te voeren. Ze konden de eiser met een gerust geweten zijn of haar echtscheiding verlenen zonder dat ze hun rechtbank moesten omtimmeren tot een publieke schandaalarena. Veel verzoekschriften tot scheiding lazen dan ook als een gruwelcatalogus, zoals het verzoekschrift van een wanhopige vrouw uit het voorjaar van 1887:
“Dat zij slechts enige maanden gehuwd was, wanneer haar echtgenoot reeds begon met erge en wrede mishandelingen op haer te plegen. Dat hij op negenden november 1978 door de Correctionele Rechtbank van Brugge werd veroordeeld tot acht dagen gevangenzetting uit hoofde van slagen en verwondingen aan de vertoonster toegebracht (…), dat hij door dezelfde rechtbank werd veroordeeld:
1e op 17 december 1880 tot 21 dagen gevangenzitting uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster toegebracht op 29 augustus 1880
2e op 19 april 1883 tot 8 dagen gevangenzitting uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster toegebracht op 13 januari 1883
3e op 30 mei 1884 tot eene maand gevangenzetting uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster toegebracht gedurende de maanden april en mei (…)
4e op 21 juni 1884 bij verstek, tot drie maanden gevangenzetting en vijftig francs boete uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster en die haar eene onbekwaamheid op werken hebben veroorzaakt
5e op 3 october 1884 tot drie maanden gevangenzetting uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster toegebracht in de loop der maand september 1994
6e op 30 augustus 1885, bij verstek, tot eene maand gevangenzitting uit hoofde van slagen en wonden aan de vertoonster toegebracht in de loop van de maand oogst van hetzelfde jaar.”
Kate Summerscale, De geheime liefde van Mrs. Robinson, Nieuw Amsterdam, 320 blz., 19,95 euro
© Jan Stevens