De Arabische winter
“De Arabische lente is een foute benaming”, zegt journalist Jef Lambrecht. “Zowel de Tunesische president Ben Ali als de Egyptische president Moebarak zijn in de winter gevallen. Toen de lente aanbrak, liep het mis. Want toen sloeg de revolutionaire vonk over naar Libië, Jemen, Syrië en Bahrein en werden de liberaal-democraten opzijgeschoven door de islamisten.” In zijn boek De Arabische revolutie gaat Lambrecht op zoek naar de verborgen agenda’s en de achtergronden van een Arabische lente die lijkt te ontaarden in een barre islamistische winter.
Al van bij de eerste protesten in Tunesië en Egypte eind vorig jaar, waarschuwde journalist en Midden-Oostenkenner Jef Lambrecht als een van de weinigen voor al te voorbarig optimisme. “De Arabische revolutie is op gang getrokken door liberaal-democraten, maar heeft vrij snel de machtige hand gevoeld van de islamisten”, zegt hij. “Geleidelijk aan zijn ze zwaarder gaan wegen en in veel landen palmen ze de revolutie in. De voorbije winter hoorde je vaak dat de revolutie het einde inluidde van de politieke islam, maar dat blijkt een vreselijke vergissing te zijn. Het is verrukkelijk en verleidelijk te geloven dat mensen van wie je het nooit had gedacht, plotseling massaal blijken op te komen voor vrijheid en democratie. Op sommige dagen betoogden 1 miljoen mensen op het Tahrirplein in Caïro. De hoofdstedelijke agglomeratie telt twintig miljoen zielen. Waar waren die andere 19 miljoen? Wat zij van de Arabische lente dachten, werd duidelijk bij het referendum op 19 maart over de grondwetsherziening, toen ruim driekwart van de kiezers het stemadvies volgde van het leger, de Moslimbroeders en de vroegere partij van Moebarak. En dat terwijl de mensen van het Tahrirplein met liberaal-democratische vertegenwoordigers als Mohammed el-Baradei of Amr Moussa, hadden geadviseerd om nee te stemmen omdat ze vonden dat de grondwetswijzigingen de belangen van het leger vrijwaarden en de president teveel macht gaven.”
Lambrecht vreest dat de islamistische Moslimbroeders dé grote overwinnaars zullen worden van de Arabische revolutie. “Het netto resultaat van de omwentelingen tot nog toe is dat er een geweldig blok aan het ontstaan is waar de Moslimbroeders de lakens uitdelen, zowel in Tunesië en Egypte, maar ook in Syrië op de dag dat president Assad valt. De Moslimbroeders doen er nu alles aan om zichzelf te presenteren als christen-democraten. Achter de schermen voeren ze onderhandelingen met de VS. Hun nieuwe patroon is de Turkse premier Erdogan. Hij beseft dat de toetreding van Turkije tot Europa niet voor morgen zal zijn, richt daarom zijn oog op de Arabische regio en ziet voor zijn land een belangrijke rol weggelegd. Eigenlijk kun je je de vraag stellen of er ooit een Arabische revolutie heeft plaatsgevonden.”
Het gejuich dat we in de voorbije winter en in het voorjaar hier in het Westen hoorden, was voorbarig?
Jef Lambrecht: We namen onze wensen voor waar aan, en weigerden de voortekenen te zien van hoe de toestand zich in werkelijkheid zou ontwikkelen. Vrij snel na het vertrek van de Tunesische president Ben Ali keerde de verbannen leider Rachid Ghannouchi van en-Nahda, de Tunesische Moslimbroeders, na 22 jaar ballingschap uit Londen terug naar Tunis. Onder Ben Ali werd en-Nahda verdrukt en vervolgd. Nu bloeide de beweging heel snel weer op en namen radicale predikanten in de moskeeën de plaats in van de oude imams. Ook het referendum over de Egyptische grondwetsherziening gaf aan hoe de krachtverhoudingen evolueerden. Je zag het ook in Libië: Abdul Hakim Belhaj, de huidige militaire commandant van Tripoli, is de voormalige leider van de Libische Islamitische Gevechtsgroep, een organisatie waaraan Osama Bin Laden gevraagd had of ze deel wilde uitmaken van Al Qaeda. Voor figuren zoals Belhaj zijn wij de luchtmacht geweest.
Natuurlijk was er een authentieke en oprechte roep naar vrijheid en democratie. Maar een échte revolutie in de Arabische wereld zou moeten gaan over de afschaffing van kinderarbeid en gelijkberechtiging van vrouwen. Democratie en vrijheid zijn zoals liefde en geluk: abstracte begrippen die voor iedereen iets anders betekenen. Afschaffing van kinderslavernij daarentegen, is heel concreet. Net als de gelijkberechtiging van vrouwen.
Ik heb met verbijstering naar die zogenaamde Arabische revolutie gekeken, omwille van wat er gebeurd is en omwille van hoe wij het geïnterpreteerd hebben. Van meet af aan voelde ik een groot voorbehoud tegenover de hoerastemming die hier heerste. Na de goedkeuring van VN-resolutie 1973 op 18 maart die een vliegverbod boven Libië oplegde, namen onze politieke partijen razendsnel en unaniem de zwaarste beslissing die er in de politiek mogelijk is: oorlog voeren. Ik vond dat uiterst opmerkelijk voor een land waar alle politieke partijen het over alles grondig oneens zijn. Die beslissing is door de media mee in de hand gewerkt. Zouden alle Belgische politieke partijen eensgezind ten oorlog zijn getrokken als de pers kritischer was geweest?
Hadden we een man als Kadhafi dan zijn gang moeten laten gaan?
We hebben hem veertig jaar lang zijn zin laten doen. Het is een beetje laat om daar nu mee af te komen. Het excuus voor de interventie is dat we in Benghazi mensenlevens gered hebben, terwijl niemand kan becijferen hoeveel levens er de voorbije maanden verloren zijn gegaan. We zijn de luchtmacht geweest van een rebellenorganisatie die we volstrekt niet kenden. Die organisatie bestond uit een conglomeraat van verschillende milities met elk hun eigen programma. We hebben ons daar nooit in verdiept en ons nooit vragen gesteld bij het democratische gehalte van de Libische overgangsraad of van het rebellenleger. In april werd ik door de Senaatscommissie Buitenlandse Zaken gevraagd om toelichting te komen geven. Een van de senatoren vroeg me achteraf: “Maar Kadhafi is toch altijd een bondgenoot geweest van Al Qaeda?” Totaal onjuist, net het omgekeerde was het geval. Wie gewapend met dit soort van summiere kennis ten strijde trekt in dit wespennest, tekent zijn eigen vonnis. Waarom zijn we in Libië geïntervenieerd en niet in Bahrein, Jemen, Syrië of Somalië waar driekwart van het land in handen is van Al Qaeda en 12 miljoen mensen met de hongerdood bedreigd zijn? Zijn hun noden dan niet urgenter dan die van de burgers van Benghazi? Wat Benghazi wel had en Somalië niet, is toegang tot de grootste Afrikaanse reserve goedkope olie van de beste kwaliteit.
Van in het begin van de Arabische revolutie heeft de Franse president Sarkozy een fatale rol gespeeld. Toen Ben Ali zijn koffers pakte, bood de Franse regering aan troepen te sturen om het oproer neer te slaan. De populariteitscijfers van Sarkozy waren in februari gekelderd: hij haalde toen amper 27%. Frankrijk heeft altijd veel aanzien genoten in de Arabische wereld, maar door blunders zoals in Tunesië, was dat aanzien erg geschaad. Er moesten dringend twee zaken gebeuren: Sarkozy’s populariteit moest worden opgevijzeld en het imago van Frankrijk in de Arabische wereld moest worden opgepoetst. Hoe kon dat beter dan op de kar te springen van de revolte? Door het westers engagement onder aanvoering van Frankrijk werd de Arabische revolutie geperverteerd in de ogen van de Arabieren zelf: het was niet langer een Arabische revolutie, maar een door het Westen gesteunde opstand.
Hoe hadden de Fransen en de rest van het Westen dan wel moeten reageren?
Ze hadden lessen moeten trekken uit de voorbije tien jaar. In de Arabische wereld treed je niet zomaar op zonder fatsoenlijke terreinkennis. Die was totaal afwezig en getuigt van een misplaatst westers dedain. Met alle gevolgen van dien: nu zitten we in het moeras. Want het verhaal is niet afgelopen in Libië, Tunesië of Egypte. In de bijbel staat dat we zeven maal zeven keer moeten nadenken. Wie zich met deze bijbelse grond wil moeien, neemt die wijze woorden best ter harte.
We gedragen ons als olifanten in een porseleinkast. Het blijkt iets typisch westers geworden te zijn om zeer nonchalant om te springen met onze eigen toekomst. Dat is niet altijd zo geweest: ooit hadden we staatslieden die iets verder konden zien dan onze belangen op korte termijn of de volgende verkiezingen. Ooit hadden we ook media die berichtten over wat er echt toe deed en niet over het zoveelste flutverhaal.
Volgens u onderschatten we ook de kwalijke rol die al-Jazeera in de Arabische revolutie speelt?
Politici en media hier zijn tamelijk schaapachtig achter al-Jazeera aan gaan lopen omdat ze er plotseling de nieuwe CNN of BBC World in herkenden. Al-Jazeera is de belangrijkste satellietzender in de Arabische wereld en krijgt jaarlijks tientallen miljoenen dollars van Hamad bin Khalifa al-Thani, de emir van Qatar. Al-Jazeera is his master’s voice. De zender zal nooit een onvertogen woord over Qatar omroepen. De berichtgeving over de revolutie werd van in het begin letterlijk op muziek gezet, wat een zeer mobiliserend effect had. De emir van Qatar is een alumnus van de Britse militaire academie van Sandhurst. De kroonprins van de Verenigde Arabische Emiraten ook, tezelfdertijd is hij minister van Defensie van de Emiraten. Qatar en de Emiraten zijn de enige twee Arabische landen die met ons meegevochten hebben. De emir heeft uit zijn militaire opleiding onthouden dat zijn kleine landje totaal onverdedigbaar is. Toen hij in 1996 de macht greep, heeft hij het kwetsbare Qatar twee onconventionele wapens gegeven: al-Jazeera en Centcom, een van de belangrijkste Amerikaanse militaire hoofdkwartieren ter wereld. De actieradius van die militaire basis strekt zich uit van Kenia tot Centraal-Azië, inclusief Pakistan, Afghanistan en het hele Midden-Oosten. De emir voelt zich beschermd door dat militaire schild maar ook door zijn mediaschild al-Jazeera. Toen al-Jazeera in ’96 begon, was het revolutionair. Daarvoor waren alle media in alle landen in de regio in handen van de staat: het waren spreekbuizen van de overheid waar geen dissident woord te horen was. Al-Jazeera heeft daar een einde aan gemaakt. Twintig jaar geleden was er nog geen sprake van gsm en amper van internet, nu is al-Jazeera de grootste van een waaier aan satellietzenders en kan er dankzij de technologische revolutie volop over grenzen heen gecommuniceerd worden. Dat heeft de Arabische revolutie ontegensprekelijk gevoed. De emir heeft dat zeer goed beseft. Tijdens de eerste oorlog in Irak had hij de kracht gezien van satelliettelevisie, toen CNN uitgroeide van een zender in een kippenhok tot wereldmarktleider. De informatierevolutie die hij met al-Jazeera op gang bracht, leverde hem veel vijanden op. Er is in de regio geen land te bedenken waar al-Jazeera niet is buiten gevlogen. De emir heeft het met iedereen aan de stok gehad. De Arabische machthebbers maakten zich ook geen illusies: al-Jazeera was de emir. De emir heeft dat proberen te compenseren door een zeer actieve buitenlandpolitiek te voeren als bemiddelaar in conflicten in landen als Soedan of Libanon. Uiteindelijk liet hij zijn oog vallen op het Koninginnestuk: het Israëlisch-Palestijns conflict. Hij haalde de banden met Hamas aan en zorgde ervoor dat de belangrijkste moslimbroeder ter wereld, Youssef al-Qaradawi, wekelijks op al-Jazeera een preek kon houden. Tijdens het begin van de Libische revolutie sprak die man een fatwa over Kadhafi uit die gelijk stond met een doodvonnis. Van bij de start van de Arabische Revolutie was het duidelijk dat de emir van Qatar met persoonlijke afrekeningen bezig was. Onder meer met Kadhafi, maar ook met Moebarak. Die hele toestand is de emir nu een beetje boven het hoofd gegroeid. Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom op 20 september directeur-generaal Wadah Khanfar bij al-Jazeera zijn biezen moest pakken. Khanfar is een Palestijn met islamistische banden en staat dicht bij Hamas. Hij is vervangen door een neef van de emir. De in de ogen van veel westerlingen ‘onafhankelijke’ zender al-Jazeerah staat nu rechtstreeks onder controle van het huis al-Thani.”
Jef Lambrecht, De Arabische revolutie, Van Halewyck, 302 blz., 19,95 euro, ISBN 9789461310613
© Jan Stevens