Terug naar Grozny
In juli 2000 vluchtten Oumar Chagaev, Fatima Davdieva en hun drie kinderen vanuit de platgebombardeerde Tsjetsjeense hoofdstad Grozny naar België. Na een lange lijdensweg kregen ze politiek asiel. Een paar jaar geleden werden ze Belg. Voor de oorlog uitbrak, werkten Oumar en Fatima als acteurs in het theater van Grozny. Nu is hij vrachtwagenchauffeur en werkt zij in de keuken van een bejaardentehuis. Tien jaar later keren ze samen met journalist Jan Stevens en fotograaf Tim Dirven terug naar Grozny.
http://issuu.com/janstev/docs/grozny1
http://issuu.com/janstev/docs/grozny2
http://issuu.com/janstev/docs/grozny3
Op donderdag 27 juli 2000 stapten het Tsjetsjeense echtpaar Oumar Chagaev en Fatima Davdieva en hun drie jonge zonen Amin, Hamzat en Magomed in het centrum van Brussel uit de bus. Vier dagen eerder waren ze ingestapt in Nazran, een stad in de Russische deelrepubliek Ingoesjetië. “Daar stonden we dan, in een stad die we niet kenden en waar niemand ons begreep”, herinnert Fatima zich. “We wisten dat we ons moesten registreren bij het vluchtelingencommissariaat. Ik sprak een aantal voorbijgangers aan. ‘Kommissariat’, herhaalde ik steeds weer. De mensen keken me aan alsof ik van een andere planeet kwam. Ik had me nog nooit zo eenzaam gevoeld.”
Oumar (54) en Fatima (52) leerden elkaar begin jaren tachtig kennen in het theater van Grozny. Oumar had dramatische kunst gestudeerd in Sint-Petersburg, Fatima toneel aan de Academie van Varonesj. Oumar: “We werkten allebei als acteur. Fatima schitterde in stukken van Shakespeare; ik zong en speelde gitaar.” Ze trouwden in 1984 en kochten een appartement vlakbij het theater van Grozny. “Het was de tijd van de Sovjet-Unie. Van ‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ was nog geen sprake. De zogenaamde ‘jaren van stagnatie’ – voordat Gorbatsjov zijn hervorming in gang zette – waren de mooiste van ons leven. Akkoord, we moesten oppassen met wat we zegden, toch leefden we onbezorgd. We speelden toneel, barbecueden met vrienden en zongen samen liedjes van The Beatles. In onze crèmekleurige Lada reisden we probleemloos door alle Sovjetstaten. Grozny werd toen niet voor niets het ‘Parijs van de Kaukasus’ genoemd.”
In 1991 stortte de vermolmde Sovjet-Unie in en riepen steeds meer deelrepublieken de onafhankelijkheid uit. In oktober ’91 werd de voormalige Sovjetgeneraal Doedajev verkozen tot president van het kleine, olierijke Tsjetsjenië. Oumar: “Onder zijn bewind zwol de roep om onafhankelijkheid aan. Wij gingen mee betogen in de straten van Grozny. Maar het liep uit de hand en ontaardde in 1994 tot een eerste gruwelijke oorlog.”
Vanaf december 1994 tot maart 1995 werd het centrum van Grozny door het Russische leger platgebombardeerd. Meer dan 20.000 inwoners lieten het leven. Oumar en Fatima vluchtten met hun drie kleine kinderen naar familie in Atagi, een dorp dertig kilometer ten zuiden van Grozny. “Maar ook op Atagi vielen er bommen. We zijn toen de bergen in gevlucht, naar Sjatoi, het geboortedorp van Fatima.”
In december ’96 sloten de Tsjetsjenen en de Russen een staakt-het-vuren. “Tsjetsjenië was onafhankelijk. Wij keerden terug naar Grozny. Ik werd door de nieuwe regering gevraagd om directeur van de ‘Staatscinema van de Republiek Tsjetsjenië’ te worden. De volgende drie jaar startte de heropbouw en bleef het relatief rustig.”
Tot op 1 oktober 1999 de Russische tanks opnieuw Tsjetsjenië binnendenderden. “Grozny werd terug gebombardeerd. Alle gebouwen lagen plat. Op 15 oktober kreeg ik de opdracht om mijn collega’s in veiligheid te brengen in Nazran. We leefden er ondergedoken in het theater. Op een dag vielen twee agenten van de Russische militaire politie binnen. Alle mannen moesten hun paspoort afgeven. Bij het mijne zat een naamkaartje waarop mijn functie als directeur van de Tsjetsjeense Staatscinema stond. Ze wilden me meenemen. Fatima werd hysterisch, want ze wist dat ik voorgoed zou ‘verdwijnen’. Een van de agenten greep Fatima vast en schold haar de huid vol. De theaterdirecteur is op de agenten beginnen inpraten. Hij heeft ons leven gered.”
Twee weken later vluchtten Oumar, Fatima en hun drie kinderen met valse paspoorten met de bus naar België. “Die bestemming was geen bewuste keuze. In twee dagen reden we van Nazran naar Moskou. Daar stapten we over op een bus naar Brussel. Als er toen toevallig een bus naar Parijs had gestaan, woonden we nu in Frankrijk.”
Naltsjik
Dinsdag, 13 juli 2010. De gammele Tupolev kraakt vervaarlijk wanneer zijn wielen de landingsbaan van de luchthaven van Mineralnye Vody in de provincie Stavropolsky Kraj raken. Als het vliegtuig helemaal stilstaat, haalt Oumar opgelucht adem. “Een Russische binnenlandse vlucht maakt me bloednerveus”, zegt hij. “Je bent nooit zeker of je levend je bestemming zal bereiken.”
Een dag eerder wandelden Oumar en Fatima voor het eerst in tien jaar door de straten van Moskou. Hun Belgische paspoort loodste hen probleemloos voorbij de controle op de luchthaven. Oumar: “Tijdens de oorlog werden we voortdurend gecontroleerd. Ik word nog altijd zenuwachtig als agenten met bovenmaatse kepies mijn paspoort vragen.”
Stavropolsky Kraj grenst aan Tsjetsjenië, maar Oumar en Fatima willen eerst naar Naltsjik, de hoofdstad van de naburige republiek Kabardina-Balkaria. Fatima’s twee jaar oudere zus Reseda woont daar. Ze werkte als verpleegster op de operatiezaal van het ziekenhuis van Grozny. Toen de oorlog begon, is ze met man en kinderen naar Naltsjik gevlucht.
Een aftandse taxibus zal ons in twee uur naar Naltsjik voeren. Aan de grenspost tussen Stavripolsky Kraj en Kabardina-Balkaria kijken agenten nors door de ramen naar binnen. De chauffeur dokt smeergeld en ze laten ons verder rijden. Een uur later passeren we een groot bord waarop in hoekig Cyrillisch staat: ‘Welkom in Naltsjik, de poort tot de Kaukasus.’
Naltsjik was met zijn geneeskrachtige bronnen jarenlang een populair kuuroord. De stad wordt omgeven door oeroude bossen en met eeuwige sneeuw bedekte bergtoppen, waaronder de Elbroes – de hoogste top van de Kaukasus. Reseda Davdieva, haar man Abdul en hun twee kinderen wonen in de Leo Tolstoistraat in het centrum van de stad, naast de grote overdekte markt. Het is vijf uur in de namiddag en er heerst een gezellige drukte. Tien jaar eerder namen Fatima en Reseda afscheid, nu sluiten ze elkaar terug in de armen. Buren komen helpen om de koffers langs de trap naar de flat op de derde etage te sleuren. De tafel bezwijkt bijna onder het eten voor de lang gemiste gasten. “Mijn man is in ons oude huis in Grozny”, zegt Reseda. “Morgen haalt hij jullie op aan het station.” Tot het uitbreken van de oorlog werkte Abdul als ingenieur in een olieraffinaderij nabij Grozny. De oorlogsstress bezorgde hem een zwaar hartinfarct. Hij heeft zichzelf noodgedwongen ‘herschoold’ tot zelfstandig verkoper van verf. Reseda heeft de voorbije tien jaar niet meer als verpleegster gewerkt en is nu zelf ziek. Hepatitis C, een ‘souvenir’ uit de tijd dat ze chirurgen assisteerde bij bloederige operaties.
Het appartement van Reseda en Abdul is ruim en telt drie kamers, een keuken en een badkamer. “Het dateert uit de tijd van Stalin”, zegt ze. “Stalin hield van hoge plafonds, terwijl zijn opvolger Chroetsjov een voorkeur had voor lage. In de Sovjettijd leefde in elke kamer van deze flat een familie. De keuken en de badkamer waren gemeenschappelijk.”
Hebben Reseda en Abdul plannen om terug in Grozny te gaan wonen? “Wij willen wel, maar onze kinderen niet. Ze hebben hier hun vrienden. Dus blijven we en rijden we af en toe voor een paar dagen naar ons oud huis in Grozny.”
Is het daar veilig nu? “De huidige president Ramzan Kadyrov is er in geslaagd om de rust min of meer te herstellen. In Naltsjik en in de rest van Kabardina-Balkaria lijkt alles op het eerste gezicht peis en vree, maar vergis je niet: ook hier broedt de onrust. Kadyrov voert een strenge repressie waardoor veel rebellen de grenzen van Tsjetsjenië oversteken naar de buurrepublieken. Niet zo lang geleden is een paar straten verder nog een zware aanslag gepleegd.”
We gaan aan tafel. Oumar giet de glaasjes vol. “Iedereen wodka? In Tsjetsjenië zal het er soberder aan toegaan. Kadyrov heeft een wet uitgevaardigd die cafés en restaurants verbiedt alcohol te schenken. Zo wil hij de radicale moslims paaien.”
Dan heft Fatima het glas. “Tien jaar geleden moesten we ons land verlaten. Je land verlaten is niet zo moeilijk, je familie verlaten wel. We waren altijd samen. Nu zit de familie Davdiev verspreid over de hele wereld. Reseda heeft vroeger alles voor ons gedaan. Als mijn kindjes ziek waren, stond zij klaar. Nog vele gelukkige jaren, Reseda.”
Sjali
Woensdag, 14 juli. De chauffeur van de ‘microbus’ wacht aan het station van Naltsjik tot alle plaatsen bezet zijn. Dan neemt hij zijn geld in ontvangst en vertrekt naar Grozny. Op de 250 km lange weg kent hij alle controleposten als zijn broekzak. Hij weet perfect hoeveel smeergeld hij elke agent, militair of douanier moet betalen. Aan de grens met Tsjetsjenië lijkt het fout te gaan. Een militair opent de deur van de bus. Hij kijkt alle passagiers een voor een aan, waarna hij de paspoorten en de tassen vraagt van de twee westerse mannen aan boord – ik en fotograaf Tim Dirven. We moeten uitstappen. Twee helikopters vliegen vervaarlijk laag over het busje. Fatima stapt ook uit. “Wie zijn die twee mannen?”, vraagt de militair. “Mijn vrienden”, antwoordt ze. “Wat zit er in die tas?” “Alleen een fototoestel. Ik wil hen de plaatsen tonen waar mijn familie begraven ligt om daar een foto te maken.” “Waarom heb je ze naar hier gebracht?” “Omdat ik kennis gemaakt heb met hun traditie. Nu wil ik hen laten kennismaken met onze traditie. U hoeft nergens bang voor te zijn, ze komen in vrede.” De militair kijkt bedenkelijk. “Rij door.”
Abdul, de man van Reseda, staat ons op te wachten aan het station van Grozny. Hij brengt ons naar de stad Sjali, tien kilometer zuidwaarts. In een oude boerderij woont Oumars enige zus Emma, samen met haar zoon, schoondochter en kleinkinderen. Haar man heeft de oorlog niet overleefd. Het weerzien is emotioneel. Er wordt thee geschonken en oude foto’s worden bovengehaald. Emma’s zoon heeft politicologie gestudeerd. “Er is geen werk voor hem. Hij krijgt niets van de staat. Hij probeert een beetje geld te verdienen als meubelmaker. Je kan hier alleen maar een goeie job vinden als je een lange arm hebt.”
Fatima: “Oumars moeder Paulina heeft jaren bij ons in Grozny gewoond, samen met onze kleine kinderen. Toen we naar België vertrokken, dachten we: ‘Binnen een jaar hebben we papieren en kunnen we haar laten overbrengen.’ Paulina bleef hier in Sjali achter bij Emma. Maar het heeft nog jaren geduurd vooraleer we erkend werden als vluchteling en voor we uiteindelijk ook de Belgische nationaliteit kregen. Te lang voor Paulina. In 2004 is ze gestorven. Ze heeft Oumar en onze kinderen niet meer gezien. Ze riep vaak naar Emma’s kleinkinderen: ‘Amin! Hamzat! Magomed!’ Ze deed dat opzettelijk. Omdat ze de namen van haar kleinkinderen die in België leefden, op haar lippen wou proeven.”
Goedermes
In de Sovjettijd was Goedermes, de tweede grootste stad van Tsjetsjenië, een belangrijk industrieel centrum. Tijdens gevechten in december 1995 werden de stad en de fabrieken bijna met de grond gelijk gemaakt. Vijf jaar later werd wat nog overeind stond gebombardeerd. Van die verwoesting is nu niets meer te merken. Overal staan nagelnieuwe flatgebouwen en bouwen Turkse aannemers vlijtig aan wolkenkrabbers. Overal ook hangen metersgrote foto’s van Ramzan Kadyrov. Ramzan in voetbalshirt, Ramzan in pak en das, Ramzan op de koffie bij de Russische premier Vladimir Poetin. Ramzan die dreigend op zijn onderdanen neerkijkt met daaronder de tekst: ‘Het Tsjetsjeense volk zegt: “Jij bent onze president en wij dienen jou.”’ Goedermes is Kadyrovland: de president woont hier op een immens, superbeveiligd landgoed.
“Kadyrov doet alles voor de mensen”, zegt Fatima’s oudste zus Roza. Ze is apotheker in Goedermes, woont in een rustige buitenwijk en blijft maar lachen als ze haar zus na tien jaar in haar armen houdt. Roza wil geen kwaad woord horen over Kadyrov. “Ramzan bouwt fabrieken, huizen en sportzalen. Vrouwen die in de oorlog hun man verloren hebben, krijgen van hem helemaal gratis een appartement in een van de nieuwe flatgebouwen.”
Fatima heeft twijfels over de ‘goedheid’ van Kadyrov. “Ramzan Kadyrov regeert met ijzeren hand. Roza is bang. Daarom zingt ze zijn lof. Niemand durft hier zeggen dat Kadyrov net als Stalin is. Niemand. Ramzan is nog veel erger dan zijn vader, Achmad Kadyrov. Onze buurvrouw in België is een Tsjetsjeense die twee zonen verloren heeft. Haar oudste zoon was een rebellencommandant die gesneuveld is. In 2003 hielp Poetin Achmad Kadyrov aan de macht. Achmad zat vroeger in het verzet. Toen Poetin in 2000 de tanks opnieuw liet binnenrollen, koos hij de kant van de Russen. In 2003 werd hij daarvoor beloond met het presidentschap. Zijn zoon Ramzan kreeg de leiding over zijn privémilitie, de afschuwelijke kadyrovtsy. Achmad liet op tv spotjes uitzenden. Al wie ooit de wapens tegen de Russen had opgenomen, kreeg amnestie. Ook de familieleden van rebellen. Enige voorwaarde was dat ze hun wapens inleverden. Mijn buurvrouw was met haar tweede zoon gevlucht naar Nazran. Haar zoon zag die spotjes en wou terug naar de stad Urus-Martan, naar zijn vrouw en drie kleine kinderen. ‘Ik begreep hem’, zei zijn moeder. ‘Maar ik was bang.’ Elke dag smeekte Achmad Kadyrov op tv: ‘Kom alsjeblief terug.’ Haar zoon vertrok naar Urus-Martan. Drie dagen later volgde zijn moeder. De zevende dag om drie uur ’s nachts viel de politie binnen. ‘We nemen uw zoon mee voor een routinecontrole. Om zes uur morgenvroeg mag hij terug naar huis.’ De volgende ochtend liep de hele familie naar het politiekantoor. Maar hij was er niet meer. Verdwenen. Zijn moeder heeft valse paspoorten laten maken en is met haar jongste zoon naar België gevlucht. In 2004 werd Achmad Kadyrov gedood bij een bomaanslag in het voetbalstadion van Grozny. Ramzan was nog te jong om hem op te volgen, en werd eerst premier. Drie jaar later werd Ramzan Kadyrov op zijn 31e door Poetin aangesteld als president van Tsjetsjenië.”
Grozny
Donderdag, 15 juli. Aan de voornaamste invalsweg naar Grozny staat op een rondpunt een gigantische wereldbol met de tekst: ‘Grozny, centrum van de wereld.’ Een paar honderd meter verder prijken op de grote toegangspoort de portretten van Big Brothers Ramzan en Achmad Kadyrov en Vladimir Poetin. Ook hier is bijna niets meer van de oorlog te merken. Alleen de meterslange schuttingen met daarachter braakliggende terreinen zijn stille getuigen. We rijden over de voornaamste laan. Tot 5 oktober 2008 heette die Pobeda Prospekt. Ramzan Kadyrov herdoopte hem op zijn eigen verjaardag in Poetin Prospekt, ‘als eerbetoon aan Vladimir Poetin en zijn grote verdienste in de strijd tegen het terrorisme.’ Brede rijstroken, vers groen, nieuwe bomen, marmeren voetpaden, marmeren gevels. Fatima huivert. “De belangrijkste straat van de stad is genoemd naar de man die haar in puin liet leggen. Of ik Grozny nu mooi vind? Oude gebouwen zijn toch interessanter dan al die nieuwe buildings. Zij hadden een ziel. De geschiedenis is weg. Onze universiteit en de bibliotheek behoorden tot de mooiste gebouwen uit de Kaukasus. Allemaal weg. Kijk, daar is Griboedova, de straat waar wij gewoond hebben. Aan de linkerkant staat ons appartementsgebouw. En daar is het theater.”
Aan Griboedova is nummer 100 het enige oude gebouw. De rest is nieuw. Fatima wijst naar boven. “Onze flat is op de eerste verdieping. Sinds vorig jaar wonen er huurders in. Reseda heeft dat geregeld.”
Oumar steekt een sigaret op en inhaleert diep. “Alles was hier vroeger open, met veel bomen en bloemen. Na de eerste oorlog is die muur gebouwd, omdat daar de ministeries lagen. Ons appartement is het laatste authentieke gebouw van de wijk. Nu de rest weg gebombardeerd is, heeft dit gebouw historische waarde. Er is ook een bom op gevallen, maar de schade kon hersteld worden.”
We stappen naar binnen, gaan de trap op. Fatima belt aan haar eigen voordeur aan. Het blijft doodstil in de flat. “Dit is een nieuwe deur”, zegt ze. “Wij hadden een massieve stalen deur met verschillende sloten. Tijdens de Sovjettijd werd er nooit ingebroken, maar na de val van het communisme moesten we een stevige deur laten installeren. Ons zoontje Hamzat is hier voor het eerst verliefd geworden op een meisje.”
We wandelen naar het gerestaureerde theater. Onderweg zien we militairen een geboeide man een gepantserd busje in sleuren. Baudi Kadashev, de onderdirecteur van het theater van Grozny, staat Oumar en Fatima in de lobby op te wachten en valt hen in de armen. Ze stappen de theaterzaal binnen. Fatima straalt. “In dit gebouw heb ik de allereerste stap van mijn carrière als actrice gezet”, zegt ze. “Voor mijn eerste auditie moest ik een lied zingen, een stukje spelen, een gedicht voordragen en ook dansen als de jury dat vroeg.” Fatima stapt op de scène en begint het lied van toen te zingen.
Hamid Azayev, de ‘Jan Decleir van Tsjetsjenië’, stapt met veel vertoon de zaal binnen. In zijn jonge jaren speelde Azayev hoofdrollen in Sovjetfilms. “Fatima, wat was jij toch een fantastische actrice. Je had zoveel temperament”, buldert hij. “Hamid was de beste Othello van de USSR”, glundert Fatima terwijl ze hem omhelst. “Heb je gebeden vannacht, Desdemona?”, vraagt Hamid met een grafstem. Fatima schaterlacht.
Ramzan Kadyrov probeert zoveel mogelijk acteurs uit de diaspora terug te lokken naar Grozny. Hij belooft hen een huis, een auto en een flink loon. Een aantal oude steracteurs is daarop ingegaan, waaronder Hamid Azayev. Net als hoofdregisseur Ruslan Hakishev. In oktober 1999 vluchtte Hakishev samen met Oumar en Fatima vanuit Grozny naar het theater van Nazran. De Chagaevs vluchtten verder naar België, Hakishev zocht een veilig onderkomen in de republiek Karachaeva-Cherkessia. Hij kon er aan de slag als regisseur. Anderhalf jaar geleden ging hij op de lokroep van Kadyrov in. Nu zit hij terug in zijn oude kantoor, twee hoog in het theater van Grozny. Achter zijn bureau hangt het portret van Ramzan Kadyrov. Hakishev heeft net een stuk geregisseerd over het leven van vader Achmad Kadyrov, met Hamid Azayev in de hoofdrol. “Ramzan was zeer ontroerd.”
Ruslan Hakishev schenkt koffie. “Het theater werkt nog niet zoals in de glorietijd”, zegt hij. “Toen was er dagelijks een voorstelling. We hebben nog een lange weg te gaan. Elke dag gaat het een beetje beter. Zin in een glaasje?” Hij diept een fles wodka op uit een lade in zijn bureau. “Dertig jaar geleden was ik op bezoek in de academie van Varonesj waar Fatima studeerde. Ik was toen al hoofdregisseur van het theater van Grozny. Fatima repeteerde voor een hoofdrol in Bloedbruiloft van Federico García Lorca. Ik had haar zien spelen en praatte over haar met collega’s. ‘Binnen twee jaar studeert in Varonesj een Tsjetsjeense actrice af. Haar moeten we hebben.’”
Fatima: “Ik heb heel graag met Ruslan gewerkt. Hij haalt het beste in een acteur naar boven.”
Ruslan: “Of ik met Fatima nog eens een stuk zou willen spelen? Zeker. Graag.”
Fatima: “Ik ook met Ruslan. Direct.”
Heeft ze ooit geprobeerd om in België aan een rol te geraken? “Ik zou wel willen, maar ik ben bang dat mijn Nederlands niet goed genoeg is.”
Heeft Oumar heimwee naar zijn vroegere job? “We hebben hier een heel mooie tijd gehad. Maar dat is zolang geleden. Voor ons is alles nu weg. Voorgoed.”
Zou hij niet liever in plaats van vrachtwagenchauffeur terug acteur worden? “Nee. Het verleden is nostalgie.”
Fatima: “Alles waar we voor geknokt en gewerkt hebben, ons beroep als acteur, onze vrienden, alles wat we hadden, zijn we kwijt. Het beste stuk van ons leven is voorbij. We maken ons daar geen illusies over. Als iemand me zou zeggen dat ik terug naar Tsjetsjenië kan gaan wonen, weet ik niet of ik dat zou doen. Kan ik nog wel terugkeren en hier opnieuw beginnen? Het leven is hier veel moeilijker dan in België. Hier moet je voortdurend schipperen en ritselen. In België gebeurt alles rechtdoor, rechtaan.’s Nachts droom ik vaak dat ik niet daar ben en niet hier. Dat ik in een soort van niemandsland zit. Ik droom van een gebeurtenis hier of in België, maar ikzelf ben er nooit bij. Ik zweef altijd ergens tussenin.”
Atagi
Vrijdag, 16 juli. De belangrijkste dag van de week voor moslims. De dag ook waarop Oumar en Fatima het graf van hun ouders willen bezoeken. Oumars moeder ligt begraven op het kerkhof van het dorp Atagi. “Mijn vader lag daar ook. Tijdens de oorlog is het kerkhof gebombardeerd. Zijn graf is verdwenen.” Nadat Oumar in juli 2000 zijn land verliet, heeft hij zijn moeder nooit meer gezien. Tien jaar later staat hij zijn verdriet verbijtend aan haar graf.
In Atagi werden de Chagaevs in het begin van de eerste oorlog een tijd opgevangen door Oumars neef Saïd-Magomed. Tijdens de tweede oorlog vluchtte Saïd-Magomed met vrouw en kinderen naar Frankrijk. Later keerde hij terug. Op de binnenplaats van Saïd-Magomeds huis wordt thee geschonken en watermeloen gesneden. In een kamer in het huis ligt Oumars tante Osmah met een gebroken voet op bed. De oude vrouw weent als haar neef haar omhelst.
Saïd-Magomed laat zijn Franse paspoort zien. “We hebben een paar jaar in Nice gewoond. We hebben Oumar en Fatima toen in hun huis in Mechelen bezocht.”
Fatima: “Ik heb toen veel met Saïd-Magomed gepraat. Hij voelde zich schuldig omdat hij zijn moeder in de steek gelaten had. ‘Dat begrijp ik’, zei ik hem. ‘Maar je hebt niet alleen de verantwoordelijkheid voor je moeder, ook voor je kinderen. Je moet er voor zorgen dat ze in een veilige omgeving kunnen opgroeien.’”
Saïd-Magomed: “Ik ben de oudste van drie broers. Normaal gezien blijft de jongste zoon bij zijn moeder inwonen. Maar mijn jongste broer is gestorven. Net als mijn vader. Nu ben ik de baas en moet ik voor alles zorgen. Daarom ben ik teruggekomen.”
In het begin van de eerste oorlog verbleven er zestig mensen in Saïd-Magomeds huis. “We hebben hier een maand geleefd”, zegt Oumar. “We sliepen op de vloer, als sardienen in een blik. Ons jongste zoontje Magomed was een jaar oud. Hij is hier ziek geworden van water dat besmet was door chemische bommen. 22 kinderen werden ziek. 17 zijn gestorven.”
Hij opent een luik in de grond en klautert naar beneden. “Dit was de schuilkelder. Tijdens bombardementen zochten vrouwen en kinderen hier beschutting. Er waren ventilatieroosters en waar nu schappen met bokalen staan, stonden vroeger bedden.”
Fatima: “Mijn broer Aslambek heeft na een paar weken een huis voor ons gevonden in mijn geboortedorp Sjatoi. Sjatoi ligt veertig kilometer verder, in de bergen. Toen we hier met de auto vertrokken, kwam in de straat een Russische legerhelikopter overvliegen.”
Oumar: “De helikopter vuurde raketten af. De vrachtwagen die voor ons reed, werd geraakt en werd in twee gesneden. Daarvoor reed er een bus die helemaal vernield werd. 27 mensen kwamen om. Wij waren de enigen die de aanval overleefden.”
Sjatoi
De weg van Atagi naar Sjatoi oogt als een plaatje uit een reisgids: machtige bergen en klaterende riviertjes. Alexander Kloponin, gezant van de Russische regering voor de Kaukasus, koestert wilde plannen om dit stuk Tsjetsjenië om te toveren tot een toeristische trekpleister. Tussen 2012 en 2025 wil hij hier ski-resorts bouwen om toeristen uit de hele wereld te lokken. Van skiliften, -pistes of hotels is vooralsnog geen spoor terug te vinden, wel staan er om de paar honderd meter kleine bunkers aan de rand van de weg. Bemand door soldaten, turend door het vizier van hun machinegeweer. De vinger aan de trekker, schietensklaar. Stoppen of pech krijgen, is hier geen optie. Stevig blijven doorrijden wel, tot in het centrum van Sjatoi, waar het bulkt van de zwaarbewapende militairen. “Hier vlakbij ligt een Russische kazerne met 5000 militairen”, zegt onze chauffeur. “Op papier is de oorlog voorbij, maar hier in de bergen gaat hij gewoon door. Een paar kilometer buiten Sjatoi begint rebellengebied.”
Van het geboortehuis van Fatima aan de Kooperativnaja 19 staan alleen nog de muren recht. Meestal is Fatima een spraakwaterval. Nu is ze heel stil. Dan zegt ze: “Mijn moeder heeft hier tien kinderen op de wereld gezet, waarvan er drie gestorven zijn.” Ze wijst naar het speelpark vlakbij. “Daar heb ik als kind gespeeld. De speeltuigen zijn vernieuwd; de bomen zijn nog dezelfde.”
Onder de bomen zitten een paar mannen te keuvelen op een bankje. Een van hen roept verbaasd: “Hé, Fatima Davdieva! Wat doe jij hier? Hoe is het met jou?”
Fatima’s ouders liggen begraven op een idyllische plek. Het kerkhof van Sjatoi ligt tegen een met bloemen begroeide berghelling, met een adembenemend zicht op de vallei. We klimmen naar boven en horen machinegeweren ratelen. Na een paar doffe knallen, stijgt op een bergflank een rookpluim op. Dan is het stil. Aan het graf van haar moeder weent Fatima bittere tranen. “Mijn moeder woonde bij mijn broer in Turkije. Elk jaar kwamen mijn broers en zussen samen bij haar in Istanboel. Maar ik mocht niet reizen, want onze papieren raakten niet in orde. Ik ben de enige die haar niet meer gezien heeft. Een Belgische vriendin is haar één keer in mijn plaats gaan opzoeken. ‘In jou zie ik mijn Fatima’, zei ze tegen haar. Een paar dagen na haar dood kreeg ik de juiste papieren om te reizen. Maar mijn mama heeft niet gewacht.”
Terug naar Grozny werd gerealiseerd met de steun van de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij
© Jan Stevens