Mei 1940

In hun boek Mei 1940 reconstrueren journalist Misjoe Verleyen en historicus Marc De Meyer de volksverhuizing die in België op gang kwam na de inval van de Duitsers. “Die inval was door de Belgische regering goed voorbereid. Zelfs voor de koeien in de Ardennen was er een vluchtplan. Met een ding had ze geen rekening gehouden: de irrationele reflex van de bevolking om op de vlucht te slaan.”

Donderdag 9 mei 1940. Middenin de lente zomert het in België. Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak amuseert zich op de Bulgaarse ambassade met een spelletje bridge. Minister van Volksgezondheid Marcel-Henri Jaspar geniet samen met zijn vrouw van een lekker etentje aan het meer van Genval. Op de schoolbanken rammelen de kinderen hun catechismus af als voorbereiding op hun nakende communie. De zeshonderdduizend gemobiliseerde soldaten hebben vanaf vandaag, na maanden wachten op een oorlog die maar niet lijkt te komen, eindelijk terug recht op hun gewone vijfdagenverlof. De hoogste tijd, vinden ze, want ze zijn het putten en gangen graven, het oppoetsen van wapens en het bewaken van loodsen meer dan moe. Tienduizenden soldaten vertrekken goedgemutst naar huis; het lange pinksterweekend lonkt.

Dan vindt in de nacht van donderdag op vrijdag het lang gevreesde plaats: rond kwart voor vier vallen Duitse zweefvliegtuigen het Maasfort van Eben-Emaal aan en schieten zo de Tweede Wereldoorlog op gang voor het tot dan strikt neutrale België. Tezelfdertijd trekken Duitse tankcolonnes de Ardennen binnen. Het onneembaar gewaande Eben-Emaal is het pronkstuk van de Belgische defensie. Vanuit 17 bunkers boven op een rotsplateau houden onze jongens de bruggen over het Albertkanaal en over de Maas onder schot. Als de nood hoog is, kunnen ze tot 2100 kilo munitie per minuut de lucht inschieten. De jaren voordien hebben duizenden bouwvakkers in de mergelgrotten een bombestendige kazerne uitgehouwen. De twaalfhonderd soldaten die het fort moeten verdedigen, leven in de overtuiging dat ze weerstand kunnen bieden aan elke aanval. Maar op die zwoele lenteochtend in mei schieten de Duitsers die illusie kordaat aan diggelen. Duitse parachutisten blazen de geschutskoepels van het fort op met ‘holle ladingen’. De revolutionaire bommen branden zich door de stalen koepels, exploderen en doden de Belgische manschappen. De paniek en de chaos zijn totaal. ‘s Anderendaags geeft het Belgische garnizoen zich om één uur ’s middags over. Voor de Duitsers ligt de weg naar België en Frankrijk open.

De inval van de Duitsers brengt een gigantische volksverhuizing op gang: tijdens de achttien dagen durende oorlog die op 10 mei volgt, zal een kwart van de Belgische bevolking op de vlucht slaan richting kust, Frankrijk en Engeland. “Het is eigenlijk verbazingwekkend dat er tot hiertoe over die massale vlucht zo bijzonder weinig geschreven is,” zegt oud-Knackredacteur Misjoe Verleyen. “Onmiddellijk na de oorlog verschenen er wel tientallen boeken over. Daarna werd het stil. Waarschijnlijk overstemde de herrie rond de collaboratie, de repressie en de koningskwestie de vluchtelingenproblematiek. In mei 1945 gingen de concentratie- en vernietigingskampen open. De gruwel die toen aan het licht kwam, joeg niet alleen de repressie in een hogere versnelling, maar zorgde er ook voor dat veel vluchtelingen uit mei ’40 hun verhaal niet de moeite waard vonden. De vluchtelingen uit Engeland keerden pas terug na mei ’45. Hun verhalen zijn door niemand opgetekend. ‘Zij hebben geluk gehad en de bezetting niet meegemaakt. Waarover zouden zij moeten klagen?’”

Pas in 1974 kwam er even terug belangstelling voor de oorlogsvluchtelingen, toen de RTBF de oproep lanceerde om vluchtelingenverhalen in te sturen. Honderden mensen reageerden. Misjoe Verleyen: “Die getuigenissen bleven bewaard in de archieven van het Brusselse Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA). Vaak gaat het om dagboeken en notities. Gouden bronnen, want wie een dagboek bijhield, wist niet hoe het verhaal zou eindigen.”

Samen met historicus Marc De Meyer dompelde Misjoe Verleyen zich onder in de vluchtelingenverhalen. Ze doken in het SOMA-archief, gingen te rade bij lokale historici en heemkundige kringen, raadpleegden eindscripties van studenten geschiedenis en zochten een aantal van de laatste getuigen zelf op. Het resultaat is het fascinerende ‘Mei 1940: Belgen op de vlucht’, waarin ze voor het eerst in ons taalgebied de kroniek schrijven van de grootste volksverhuizing die België ooit gekend heeft.

‘Perfecte’ voorbereiding

Als Adolf Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht komt, stijgt de politieke spanning in Europa in sneltreinvaart. In 1936 kiest België expliciet voor een politiek van totale neutraliteit. Om die neutraliteit te kunnen waarborgen, besluit de Belgische regering om massaal te investeren in een doeltreffende verdediging. Er worden verdedigingslinies aangelegd en oude forten uit de Eerste Wereldoorlog worden gerenoveerd en versterkt. Als de Duitsers op 1 september 1939 Polen binnenvallen, wordt een paar dagen later het Belgische leger gemobiliseerd. Zeshonderdduizend Belgen komen onder de wapens, met aan het hoofd opperbevelhebber koning Leopold III. Het land lijkt op alles voorbereid, maar als de Duitsers op 10 mei 1940 België ook effectief aanvallen, is de verrassing compleet. “De jarenlange oorlogsdreiging had voor gewenning gezorgd”, zegt Marc De Meyer. “Rationeel wisten de Belgen wel dat de Duitsers ooit zouden komen. Maar ze bleven hopen dat er op het laatste moment nog een overeenkomst uit de lucht zou vallen, of dat de Duitsers via Noorwegen Engeland zouden aanvallen en ons met rust zouden laten.”

Misjoe Verleyen: “Er was in de maanden voordien al een aantal keren groot alarm geweest. Na een tijd groeide het ongeloof. Mensen geloofden het zelfs nog niet toen het bericht kwam: ‘Ze zijn binnengevallen.’ Het lijkt op een scenario voor een komische film: op 9 mei gaan alle soldatenverloven opnieuw in; op 10 mei staan de Duitsers daar.”

Ondanks het feit dat de Belgische politici alles op alles gezet hadden om de Tweede Wereldoorlog tot in de puntjes voor te bereiden, regeerde meteen de chaos. Misjoe Verleyen: “Het is bijna ironisch: België heeft maar twee oorlogen gevoerd, en WO II was onze best voorbereide oorlog ooit. Alleen waren de gezagsdragers een Eerste Wereldoorlog opnieuw aan het voorbereiden. Met een ‘nieuw’ fenomeen als parachutisten hielden ze geen rekening. Ze hadden dat wel gezien op Duitse militaire shows, maar ze dachten dat ‘uit de lucht vallende soldaten’ niets konden aanrichten. Ze hadden verdedigingslinies aangelegd en massaal veel volk onder de wapens geroepen. Dat immense leger op de been houden, kostte handenvol geld: dertien miljoen frank per dag. Het was de perfecte voorbereiding voor een ouderwetse staande oorlog, niet voor een moderne blitzkrieg.”

Marc De Meyer: “Er wordt nu vaak lacherig gedaan over het Belgische leger dat direct op de vlucht sloeg voor de Duitse invaller. Ten onrechte. De soldaten hebben wel degelijk strijd geleverd, maar alleen hun terugtocht is in het collectieve geheugen blijven hangen. In feite was die terugtrekking een vooraf bedacht manoeuvre en onderdeel van ‘het grote plan’. Misschien is het ook maar best dat het Belgische leger zich snel uit de voeten maakte, anders was de Duitse inval ontaardt in een gigantisch bloedbad. De Duitsers zouden de Belgen omsingeld en afgeslacht hebben.”

Misjoe Verleyen: “Je kan dat ook zien aan de cijfers: de Britten die hier toen vochten en standhielden, telden in de achttiendaagse veldtocht negenduizend gesneuvelden. De Belgen zesduizend, waarvan er drieduizend gedood zijn in de laatste drie dagen. Toen hebben ze bijzonder hard weerstand geboden.”

Niet alleen bij het leger wordt in de maanden voorafgaand aan mei 1940 alles in stelling gebracht voor de oorlog, ook de bevolking wordt voorbereid. De regering onder leiding van Hubert Pierlot verplicht groothandelaars om voorraden aan te leggen. Marc De Meyer: “Er wordt door de regering zelfs een hele hamstercampagne opgezet. In tegenstelling tot andere landen waar de overheden zelf grote stocks aanlegden, werden bij ons de burgers aangespoord om dat te doen.”

Misjoe Verleyen: “Dat was alweer een gevolg van de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Toen moesten de Amerikanen de hongerlijdende Belgische bevolking te hulp springen. De regering wilde dat vermijden, dus werden er verspreid over het land stocks aangelegd bij veehandelaars, apothekers en bij de mensen thuis. De redenering was dat de Duitse bezetter die voorraden nooit zou kunnen aanslaan. Staatsvoorraden daarentegen, konden als oorlogsbuit in beslag genomen worden. Ook voor de bescherming van het kunstpatrimonium bestonden er plannen, met handleidingen hoe schilderijen en beelden verpakt moesten worden om later in kluizen in banken ondergebracht te worden. De Duitse inval was niet alleen militair, maar ook politiek goed voorbereid, met zeer gedetailleerde evacuatieplannen. Zelfs voor de koeien in de Ardennen was er een ‘vluchtplan’: Marie Thumas had op vraag van de regering bestudeerd of het mogelijk was om rundvlees in te blikken. Met een ding had de regering geen rekening gehouden: met de irrationele reflex van de bevolking om op de vlucht te slaan.”

‘Iedereen blijft thuis’

‘Op 10 mei bombarderen de Duitsers Gosselies. De soldaten trekken terug, de burgers vluchten. Mijn man is aan het front. Ons zoontje is zes, ons dochtertje is geboren op 2 mei 1940. Ze weegt nog geen drie kilogram. Ik vertrek met mijn twee kinderen. De baby in de koets, mijn zoontje met zijn armpje aan de stang gebonden, een koffer en wat te eten boven op de koets. (…) Na Bergen lopen burgers en soldaten door elkaar, allemaal richting Frankrijk. Ik loop achter een kar waarop Franse soldaten zitten. Ze laten mijn zoontje op de kar zitten. Na enkele kilometers springt een van de soldaten eraf en stelt voor dat hij de koets duwt. Een klein mannetje, geen anderhalve meter groot. Hij vraagt me hoe oud mijn kindje is. Hij wil dat ik ook op de kar ga zitten, maar dat doe ik niet. Ik stap verder, maar kan nu toch mijn armen wat laten uitrusten.

In Valenciennes gaan de soldaten de ene kant uit, wij de andere. Ik heb niet veel eten meer en ook geen melk. Ik ga de koeien in de wei melken, maar veel geven ze niet. Er zijn al zoveel vluchtelingen voor mij geweest. In Saint-Amand weer Duitse bommen. Het is avond en mijn zoontje is doodmoe. Ik klop aan bij een huis, maar ze roepen dat alles vol zit. Ik ga de tuin in. De vliegtuigen komen laag over de huizen. Ik ga op de grond zitten. Ik leg een dekentje over mijn kinderen. Ik denk dat we allemaal doodgaan.”

 

Sibérie Buchet, 25 jaar. (Uit: Mei 1940)

De jonge Sibérie Buchet is een van de twee miljoen Belgen op een totale bevolking van 8,5 miljoen die na 10 mei 1940 op de vlucht slaan voor de oprukkende Duitsers. Misjoe Verleyen: “In februari 1940 had de regering nochtans beslist dat iedereen bij een inval thuis moest blijven. Ze konden de bevolking trouwens niet evacueren, want dan zou iedereen in de weg lopen van de troepen.”

Marc De Meyer: “Aan de andere kant liet de regering wel de mogelijkheid open om te vluchten. Ze vond dat een mensenrecht. Wie wou weg gaan, werd niet tegengehouden. Er waren voor de oorlog al een aantal georganiseerde evacuaties in Luxemburg en in de Oostkantons. Rijkere mensen probeerden een villa aan zee te kopen of te huren. Ze hoopten om er in alle rust de oorlog door te komen. Frankrijk kreeg acht miljoen vluchtelingen te verwerken: zes miljoen Noord-Fransen die naar het zuiden trokken en twee miljoen Belgen. Door de Belgische neutraliteit waren er officieel geen evacuatieplannen met Frankrijk onderhandeld. Toch werden er onder tafel overeenkomsten gesloten en scenario’s uitgewerkt. De plannen gingen uit van 400.000 Belgen die naar Frankrijk zouden gaan, en 200.000 naar Engeland. Het waren er uiteindelijk twee miljoen in Frankrijk en 15.000 in Engeland.”

Misjoe Verleyen: “Het idee van de regering was: iedereen blijft thuis, behalve de pro-Belgische burgers uit de Oostkantons, want die riskeerden onmiddellijk geëxecuteerd te worden. Zij werden geëvacueerd naar de kust. Net als in de Eerste Wereldoorlog zouden ook de koning en de regeringsleden naar de kust trekken om van daaruit verder te regeren. Ook de journalisten moesten weg, naar Frankrijk om daar verder kranten te maken en radio-uitzendingen te verzorgen. Op papier was alles in kannen en kruiken. Ze hadden er alleen geen rekening mee gehouden dat zoveel gewone mensen op de vlucht zouden slaan en dat de Maasforten zo snel zouden vallen. In de Eerste Wereldoorlog zijn de Duitsers onvoorstelbaar brutaal tekeer gegaan. Leuven is toen bewust half in brand gestoken. Die horror lag nog vers in het geheugen. Alle kinderen leerden op school over de Eerste Wereldoorlog en over de gruweldaden van de Duitsers. Een van de vluchtelingen vertelde me hoe hij met zijn ouders voor de oorlog naar zee ging en daar op het strand speelde met kinderen waarvan hij vond dat ze raar Nederlands spraken. Zijn ouders zeiden: ‘Dat zijn Duitsers.’ Hij dacht: ‘Dat kan niet.’ In zijn verbeelding waren Duitsers monsters met lange tanden en klauwen. Aarschot werd tijdens WO I verwoest. De angst voor bombardementen was zeer levend. De stad liep na de Duitse inval in ’40 helemaal leeg. En zo waren er nog veel steden en gemeenten. Vluchten werkte besmettelijk: als iedereen weg gaat en er echt niemand meer is, geen slager, geen bakker, geen dokter, heb je uiteindelijk zelf ook geen andere keuze meer. De paniek is voor een groot deel ook veroorzaakt doordat de regering jonge mannen opriep om naar Frankrijk te gaan. De zoon moest weg, dus volgde heel de familie. ‘Als onze zoon niet kan blijven, is dat het teken dat er iets ergs te gebeuren staat.’ Er deden veel geruchten de ronde. Zo werd verteld dat alle oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog doodgeschoten zouden worden. Mijn grootvader was een oud-strijder. Hij wou weg. Hij heeft mijn moeder gedwongen om ook haar biezen te pakken. Terwijl ze een kind had van amper twee jaar en een baby van zes maanden. Ze moest mee, want ze ging verkracht worden en hij zou geëxecuteerd worden.”

Marc De Meyer: “De rijksten hadden een auto: zij waren eerst weg. De armere mensen volgden met handkarren, kruiwagens, fietsen of te voet. Sommigen kregen van het bedrijf waarvoor ze werkten een vrachtwagen om te vluchten. Niet omdat hun baas zo menslievend was, maar omdat hij bang was dat zijn vrachtwagen door het Belgische leger opgeëist zou worden. Afhankelijk van waar de vluchtelingen woonden, trokken ze naar de kust of naar Frankrijk. Net als in WO I dachten ze: ‘We moeten achter de IJzer geraken. Daar houden we stand.’ Ze trokken ook naar de kust in de hoop dat ze van daaruit zouden kunnen oversteken. De mailboten vertrokken met vluchtelingen. En ook vissersschuiten, met soms 200 man aan boord. Vanaf 15 mei werd Oostende regelmatig gebombardeerd. Dat maakte het vertrek naar Engeland aartsmoeilijk.”

Spookdorpen

Twee weken na de inval rijdt de Duitse auteur Ernst Jünger als soldaat door de Ardennen. In zijn dagboek schrijft hij: “26 mei. 1940. Om vijf uur ’s ochtends vertrek naar Bertix en Fay-les-Veneurs. Weer zware beschadigingen. De mensen lijken halsoverkop vertrokken te zijn. Vaak ziet een huis er goed en bewoonbaar uit, maar als je door het raam kijkt, zie je de totale wanorde. De koeien staan met zwaar gezwollen uiers in de weide en we horen van ver hun meelijwekkende geloei.”

De vluchtelingen laten spookdorpen na in België en komen in geplunderde spookdorpen aan in Frankrijk. Marc De Meyer: “Vlamingen die in Frankrijk kwamen, spraken geen woord Frans. Ze waren afhankelijk van administraties die geen woord Nederlands kenden. Zelfs de door België opgezette diensten waren uitsluitend Franstalig. Er is een groot verschil tussen de armere Belgen die in Noord-Frankrijk zijn blijven hangen en niet over de Somme geraakt zijn, en de rijkeren die vroeger weg waren en een min of meer normaal leven konden leiden in Zuid-Frankrijk. Sommigen hingen er zelfs de toerist uit. Maar degenen die in het noorden bleven rondzwerven, kwamen in een compleet gedesorganiseerde omgeving terecht. Ze wisten niet waar naartoe. De meerderheid was nog nooit buiten het eigen land geweest. En nu doolden al die gewone mensen rond in een totaal vreemd land. Ze konden niet verder naar het zuiden, werden ingehaald door de Duitsers en als ze naar de kust trokken, reisden ze richting front. Er restte hen niets anders dan terugkeren. De meesten hebben dat ook gedaan, dwars door de Duitse linies, vaak met hulp van de Duitsers. Aankomende en vertrekkende vluchtelingencolonnes kwamen elkaar tegen.”

Misjoe Verleyen: “Een elfjarig meisje beschrijft hoe ze met haar familie aankomt op het marktplein van een Bretoens dorpje. Ze hebben verschillende dagen in een vrachtwagen gereisd. Ze zien de gordijntjes bewegen en de mensen kijken, maar er komt niemand. Dan schrijft ze: ‘Plots weet ik wat dat wil zeggen: helemaal alleen zijn.’ Haar vader gaat op zoek naar hulp, en dan komt de burgemeester, een boer uit dat dorp. Hij verdwijnt weer, want hij moet even overleggen. Ze hebben helemaal niets: geen geld, geen kleren. Ze wachten, hebben honger en dorst, zijn vuil, doodmoe. Tot de burgemeester terugkomt en zegt: ‘We zullen jullie opnemen.’ Stel dat hier morgen 6 miljoen ‘buitenlanders’ binnenstromen, die we allemaal te slapen moeten leggen: zouden er dan veel burgers bereid zijn om zo’n gezin dat alles kwijt is in hun huizen op te nemen?”

Misjoe Verleyen en Marc De Meyer, Mei 1940: België op de vlucht, Manteau, 256 blz., 19,95 euro, ISBN 9789022324202

 

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten