Een ode aan vermiste mensen
Dinsdag, 23 april 2013. Op de E40 verliest een vrachtwagen een wiel. Peter Verhelst kan het tollende ding niet ontwijken, zijn auto buitelt drie keer overkop. De schrijver beleeft de bijna fatale crash tot in het kleinste detail. Behalve drie seconden, die lijken voorgoed gewist. In De kunst van het crashen vult hij dat gemis.
“Ik weet nu wat kil geweld is en hoeveel geluk een mens moet hebben. Mijn auto botste nergens tegenaan en de vrachtwagen denderde niet over me heen, anders was ik herleid tot confituur. Natuurlijk had dat ongeval invloed op mijn verdere leven. Ik neem nu iets bewuster afscheid van mijn geliefden, want ik weet hoe kwetsbaar alles is.
“Een paar jaar geleden beleefde ik een kleine existentiële crisis. ‘Werken is het enige wat ik doe’, piekerde ik. ‘Ik schrijf en maak theater, dag in, dag uit.’ Later kwam het besef: ‘Dat zijn wel dié momenten waarop ik voel dat ik leef.’ Ik ben er om dingen te maken en heb het voordeel dat ik restanten van mijn tijd overhoud met mijn romans, poëzie en theater. Daardoor heb ik niet het gevoel dat de tijd weg is, wel dat hij waanzinnig snel vliegt. Maar op het moment van mijn auto-ongeluk, vertraagde hij fenomenaal. De airbags sloten me van de buitenwereld af, waardoor mijn bewustzijn vergrootte. Ik kan niet zeggen hoeveel seconden de crash duurde. Hoelang duurt het om tegen 120 km per uur drie keer overkop te gaan, tot de auto op zijn dak stilstaat? Het leek een uur. Ik zag de vezels van mijn airbag tot in het kleinste detail en dacht: ‘Dit spul is goed gemaakt.’ Tezelfdertijd was het alsof mijn oren groeiden: ik hoorde hoe de kitschmuziek van Kruder & Dorfmeister zich vermengde met het schrapen van het autodak over het wegdek. Ik besefte: ‘Dit is het einde’, en dacht: ‘Het is iets te vroeg.’ Op geen enkel moment was ik in paniek. Ik bleef heel sereen. ‘Het is oké.’ Dat is een geruststelling voor later.
“Ik hing in mijn veiligheidsgordel. ‘Hoezo? Moet ik op het dak stappen?’ Maar het dak was onder mij. Mijn mobieltje bengelde aan een kabel naast mijn hoofd. Ik begreep er niets van. De kooi van de auto was intact, al de rest was weg. Ik kon me niet oriënteren. Toen hoorde ik voetstappen.
“De man opende de deur en ik zag zijn verbijstering. ‘Leef je nog? Dat kan niet.’ Dat zinnetje hoor ik soms nog. Hij hielp me uit de auto. Ik kon stappen en putte daar moed uit. Tot iemand in de ziekenwagen zei: ‘Inwendige bloedingen.’ Maar ik had geen pijn, de adrenaline werkte en ik dacht: ‘Dit was best een interessante ervaring, bijna literair.’
“De eerste maand na het ongeval kon ik niet denken. Het was of ik bij elke gedachte een kast opentrok en de inhoud over me heen kreeg. ’s Nachts droomde ik over de crash, overdag kreeg ik er ongevraagd flitsen van. Op een of andere manier voelde ik me erdoor aangetrokken. Het was net als die onthoofdingsfilmpjes op YouTube: je wil ze niet zien, toch kijk je. Achteraf voel je alleen weerzin. De aantrekking naar het herbeleven van mijn ongeval had vooral te maken met een zwart gat van drie verdwenen seconden: het moment waarop mijn airbag open knalde, is weg uit mijn herinnering. Het klinkt waarschijnlijk kinderachtig, maar het is alsof er met die drie verdwenen seconden een orgaan van mij weggesneden is, terwijl mijn bestaan al zoveel nutteloze seconden telde. Het gemis van die drie verdwenen seconden werd voor mij levensbelangrijk en vormt de basis voor De kunst van het crashen.
“Het is niet het gemis naar vroeger, maar een ontroostbaar verlangen naar een aanwezigheid. Dat is ook de motor van mijn creativiteit: ik wil telkens iets aanwezig hebben, steeds opnieuw een wereld creëren. Daarom zijn de natuurbeschrijvingen in de roman zo gedetailleerd. In Zuid-Afrika ben ik naar levend model beginnen schrijven. Ik observeerde er planten en bomen en schreef wat ik zag. Ik beschrijf dat ene detail dat alles doet oplichten, dat ene detail dat primaire gevoelens oproept en lezers een teken van herkenning geeft.
“De kunst van het crashen is een ode aan vermiste mensen, of ze nu lichamelijk aanwezig zijn of niet. Ik zie veel ontreddering rond mij. Op een of andere manier passen die mensen niet meer, zijn ze vermist. Dat lijkt de baseline te worden van de tijd waarin wij leven.
“We voelen dat er iets gaande is, we weten niet precies wat en we hopen dat het nog de goede kant opgaat, al vermoeden we van niet. We zien wat er gebeurt in Oekraïne en Syrië; het opperste cynisme regeert en gewone mensen zijn er het slachtoffer van. Wij, West-Europeanen, zijn opgegroeid in het humanisme, met onze verlichtingsideeën en onze ethiek. Maar onze traditie staat zwaar onder druk. Buiten Europa worden onze ideeën op de korrel genomen. In de Zuid-Afrikaanse sloppenwijk Khayelitsha ontmoette ik fantastische mensen, maar ik schrok van hun reactie op mijn verlichtingsdenken. Ze hadden medelijden met me en noemden me ‘ontworteld’. Toen ze hier op bezoek waren, raakten ze de kluts kwijt. ‘Jullie werken te veel’, zeiden ze. ‘Jullie missen een groter geheel.’ Na een paar dagen weigerden ze nog kopjes of schoteltjes in de vaatwasser te stoppen. De verspilling van honderden liters water vonden ze decadent.
“Ons concept van democratie ligt ook binnen Europa steeds meer onder vuur, en dat baart me zorgen. Ik kijk met verbazing naar wat er nu in eigen land gebeurt. Verworvenheden waar tientallen jaren voor gevochten zijn, verdwijnen met een vingerknip. Het klinkt misschien pathetisch, maar als ze aan dit tempo onze vrijheden aan banden blijven leggen, leven we binnen drie jaar in een wereld zoals ik die in het eerste hoofdstuk van mijn roman beschrijf. Kunstenaars worden nu al op populistische wijze opzij gezet. Ik heb geen probleem met besparen, maar ik hoop dat de kunstinstellingen niet nog meer aangetast zullen worden, zoals in Nederland. Daar maakte de regering het mogelijk dat de ambtenarij de fundamenten van veel kunstorganisaties kon vernielen. Het resultaat is dat cultuur er een hobby voor rijken geworden is: in Nederland kost een theaterticket 35 euro. Een zelfde scenario dreigt zich hier te voltrekken, want de weerzin wordt constant aangewakkerd. Kunstenaars zijn iets te vervelend geweest. Daarom is het nu payback time.”
Toen een nog piepjonge Peter Verhelst op een tentoonstelling voor het eerst schilderijen van Francis Bacon zag, voelde hij meteen verwantschap. Toen Verhelst die bewuste dinsdagmiddag crashte en er drie seconden van zijn leven in een peilloos zwart gat verdwenen, betekende dat ongewild en ongevraagd zijn levensechte confrontatie met de ‘zwarte plassen, zwarte spiegels’ die Bacon op triptieken schilderde nadat zijn vriend zelfmoord pleegde.
Het ‘gemis’ van drie luttele seconden bleef een jaar lang in Verhelsts kop spoken, tot de schrijver die verloren seconden in twee maanden tijd op Baconiaanse wijze boetseerde tot het verbluffende De kunst van het crashen. Want het gemis moést hersteld worden met een gloednieuwe creatie, die dat ‘ontroostbaar verlangen naar aanwezigheid’ misschien kon helpen stelpen. Een tot mislukken gedoemde opdracht volgens Verhelst, want ‘elk woord dat het lichaam meer tot leven lijkt te brengen, maakt tegelijk de onmogelijkheid groter dat lichaam ooit te kunnen aanraken, waardoor je het al begint te missen zodra je de eerste letters ervan leest.’
Gelukkig heeft die ‘onmogelijkheid’ Peter Verhelst er niet van weerhouden om De kunst van het crashen te schrijven. Bij aanvang lijken de verschillende verhalen als spookeilanden ver van elkaar te drijven; gaandeweg vloeien ze samen tot een indrukwekkend eerbetoon aan ‘de verliezers, de verlorenen, zij die verloren gewaand zijn, de abandoned, de spoorlozen’.
Peter Verhelst, De kunst van het crashen, Prometheus, 320 p., 19,95 euro
© Jan Stevens