Tribù

In 1987 nam de Limburgse ondernemer Lode De Cock de tuinmeubelzaak over van zijn vader. In dertien jaar tijd transformeerde hij het importbedrijf van saai, plastic tuinmeubilair tot Tribù, wereldwijde trendsetter in kwaliteitsvol designbuitenmeubilair. “Ik was een van de eersten die doorhad dat tuinmeubelen ook mooi mogen zijn.”

Al van jongs af aan droomde Lode De Cock ervan om zelfstandig ondernemer te worden. “Ik kom uit een familie van zelfstandigen. Misschien zit het wel in ons bloed.” Vader Henri De Cock runde samen met een vennoot een groothandelsbedrijf in verf. “Maar daarnaast wou hij een zaak die helemaal van hem alleen was; een bedrijf waarmee hij zijn eigen ding kon doen.”

In 1966 richtte Henri in Lanaken ‘De Cock NV’ op. “Hij begon met de import van tuinmeubelen. Oorspronkelijk waren dat gelakte beukenhouten meubelen, later plastic. Waarom tuinmeubelen? Geen flauw idee. Ik vermoed dat hij in de jaren zestig al aanvoelde dat er veel potentieel in zat.”

In 1987 stierf Henri De Cock. Zoon Lode nam de zaak over. “Al stond dat niet in de sterren geschreven. Ik ben burgerlijk ingenieur bouwkunde en heb een tijd als architect in Spa gewerkt. Ik woonde in Voeren; Spa ligt daar niet zover van af. Toen mijn vader totaal onverwacht overleed, wou ik zijn bedrijfje wel verder zetten. Alleen nam ik me voor om het anders te gaan aanpakken. ‘De Cock NV’ was een import- en agentuurbedrijf. We importeerden, stockeerden en verkochten tuinmeubelen en vertegenwoordigden daarnaast ook nog buitenlandse bedrijven in de Benelux. Van in het begin hoopte ik ooit zelf meubels te kunnen gaan produceren. Want ik vond dat er verschrikkelijk lelijke tuinmeubels gemaakt werden. Fabrikanten van binnenmeubelen werkten met ontwerpers, maar de bazen in de tuinmeubelensector vonden van zichzelf dat ze grote esthetische lichten waren. Ik wou met een echte ontwerper in zee gaan. In plaats van een tuinmeubel als een meubel voor in de tuin te zien, zag ik het als een buitenmeubel met de tuin als het verlengde van de woning.”

Lode De Cock leerde begin jaren negentig industrieel ontwerper Wim Segers kennen. “Het klikte meteen tussen ons. Hij vulde me perfect aan. Toen ik met hem in zee ging, zaten we middenin de hype van de teakmeubelen. Wim deed net hetzelfde als een ontwerper van een binnenmeubel: hij maakte onze buitenmeubelen zo mooi mogelijk. En dat was meteen ook revolutionair. Mijn inbreng was dan weer van technische aard: hoe dun kun je gaan in teak? Wat is het minimale gewicht, wat zijn de minimale volumes? Hoe moet je het hout zagen om barsten te vermijden? Nu werken we met verschillende ontwerpers, maar we beschouwen Wim nog altijd als onze art director. Vanuit Zutendaal voeren we twee merken: de échte Tribù, buitenmeubelen die helemaal Belgisch zijn en ook in België gefabriceerd worden, met daarnaast Versus, meubelen die in Indonesië geproduceerd worden. Voor Tribù werken we met bekende ontwerpers, zoals de kunstzinnige Italiaan Piergiorgio Cazzaniga, en de Belgen Vincent Van Duysen en Fabiaan Van Severen. Voor Versus gaan we met jongere, minder bekende ontwerpers in zee. Bram Bollen, een jongen uit de streek, heeft indertijd hier zijn stage gelopen toen hij in Genk op school zat. Ondertussen heeft hij al een paar collecties voor ons ontworpen.”

Zit ontwerpen in de genen van de Belgen? “Nee. Natuurlijk zijn er goeie Belgische ontwerpers, maar er is toch een groot verschil met wat er in Italië leeft. Wij hebben een aantal heel goeie architecten en heel goeie ontwerpers, maar ze werken allemaal los van elkaar. In Noord-Italië vormen de ontwerpers een hecht netwerk. Als ik ’s middags in Milaan met Piergiorgio Cazzaniga ging eten, kwamen we veel andere ontwerpers tegen – ze bezochten allemaal hetzelfde restaurant en begroetten elkaar. Zij zitten toch op een hoger niveau dan de Belgische designers. Onze ontwerpers zijn individualisten die af en toe hoge ogen gooien. Maar de Italianen slagen erin om vrijwel continu in de hoogste liga te spelen.”

Kop-staart

Lode De Cock heeft zijn bedrijf Tribù georganiseerd naar het model van de Italiaanse meubelfabrikanten. “Tribù is een ‘kop-staartbedrijf’, zegt hij. “We maken een ontwerp, de kop, en dat commercialiseren we, de staart. Voor de productie gaan we op zoek naar de beste toeleverancier. Die mag klein zijn. We betalen hem daarvoor een redelijke prijs, want hij moet er ook aan verdienen. We blijven met hem werken gedurende de hele tijd dat het product op de markt is. Zo zijn we er zeker van dat de kwaliteit bewaard blijft. Onze partners beschikken over een heel machinepark. We investeren zelf in speciale machines die alleen voor onze meubelen gebruikt kunnen worden. Zo vangen we twee vliegen in een klap: we bereiken veel met een relatief lage investering en kunnen een veel grotere vrijheid aan onze ontwerpers geven. Dat is heel belangrijk als je vernieuwend wil zijn. We hebben minder geld nodig dan een bedrijf dat alles zelf doet. Rond 1999 zijn we roestvrij stalen tuinmeubelen beginnen maken. Dat was nooit vertoond. Die meubels worden nog steeds geproduceerd in een beschutte werkplaats in Kinrooi.”

“Milaan heeft een uitgestrekt gebied van ambachtelijke bedrijfjes. Wij hebben niet echt die traditie en dat vormt soms een probleem. We zijn verplicht om sommige dingen in Italië te laten maken. Gelukkig is er in Limburg een heel netwerk van bedrijfjes die voor de auto-industrie werken. Ze hebben een uitstekende technische kennis. Als de auto-industrie op volle toeren draait, werken ze het liefst alleen daarvoor. Maar als het minder goed gaat, werken ze graag voor ondernemingen zoals Tribù. Ik hoop dat dat netwerk zal blijven bestaan. Alleen ziet het er de laatste tijd niet rooskleurig uit. Ik maak me daar eerlijk gezegd een beetje zorgen over.”

“Ik ben met Tribù van start gegaan in een periode van enorme hoogconjunctuur. Daarenboven heb ik in de jaren negentig ook nog eens kunnen meeprofiteren van die gigantische ‘teakgolf’. Onze inkomsten waren zodanig dat de banken veel vertrouwen in ons hadden. Nu is niet alleen de teakgolf verdwenen, maar is ook de hoogconjunctuur weg. De luxesector lijdt serieus onder de huidige crisis. Vorig jaar is onze omzet met ongeveer 10% gedaald. We hebben nog geluk gehad dat het zuidelijke halfrond uitzonderlijk goed gedraaid heeft, anders was de omzetdaling meer dan tien procent geweest. We zaten in een stijgende markt en plots stuikte die ineen. Het budget van 2009 was gemaakt in augustus 2008; we gingen toen nog uit van groei. Maar uiteindelijk hebben we vorig jaar enkele mensen moeten ontslaan. Dat was niet gemakkelijk. Elk jaar groeiden we, en dat tien jaar lang. Niet alleen qua omzet, maar ook qua personeel. Economische werkloosheid kenden we niet. Dat kwam gewoon niet in mijn hoofd op. In 2009 ging het dan plots minder goed. Je kunt niet anders dan de waarheid onder ogen zien. We zitten in een economische crisis en niemand weet hoelang die zal duren. Maar ik ben er zeker van dat we er terug in zullen slagen om op het oude niveau te geraken. Want ik heb nog steeds een sterk team rond me en ook de middelen om te vernieuwen. Ondanks de crisis slaap ik goed. Het heeft geen zin om er van wakker te liggen. Je moet er gewoon voor zorgen dat je nieuwe producten maakt die beantwoorden aan deze moeilijke periode. Wij zitten in het absolute topsegment: we hebben een paar stoelen die 900 euro het stuk kosten. In Amerika werd er vroeger veel met geleend geld gekocht. Dat is nu weggevallen. In Europa is het minder erg dan in Amerika. Je hebt hier nog altijd de superrijken, maar de groep van de would-be rijken zal misschien in plaats van het beste van het beste, iets kopen dat minder prijzig is en kwalitatief ook goed. Dus proberen we daar nu op in te spelen en maken we producten met hetzelfde oog voor detail, maar uit een minder duurdere grondstof. Aluminium in plaats van roestvrij staal bijvoorbeeld. Maar de details blijven belangrijk. Dat is plezierig, hoor, dat oog voor details. Ik vind het leuk om, samen met een ontwerper, iets wat mooi is nog mooier te maken. Tribù blijft Tribù, alleen komen er slimmere, subtielere producten die in het juiste budget zitten. Daar bestaat nog wel een publiek voor. De concurrentie is misschien groter, want iedereen zit in dat segment. Alleen hebben wij een groot voordeel: ons oog voor detail. En onze samenwerking met uitstekende ontwerpers.”

Brol

Tijdens de boom van de teak werd de tuinmeubelenmarkt overvoerd met minderwaardige teakhouten meubels. Van in het begin mikte Lode De Cock op kwaliteit. Hij distantieerde zich daarmee van een flink deel van de tuinmeubelensector. “Het produceren van brol is in onze sector iets van alle tijden”, zegt hij. “De instapkost om tuinmeubilair te gaan produceren, is heel klein. De kopers zijn zich er dikwijls ook niet bewust van dat ze rommel kopen. Ze zien het verschil niet tussen brol en kwaliteit. Teakhout van een stam van een oude boom, kost natuurlijk veel meer dan hout uit een wegwerptak. De fabricatie kan op een goed georganiseerde manier gebeuren, maar ook in een sweatshop. Onze Versusmeubelen worden uitsluitend in Indonesië geproduceerd. Indonesië is een van de weinige landen met teakplantages. Het enige alternatief is Birma of de streek van China die aan Birma grenst. Maar omwille van de mensenrechtenschendingen in die landen willen wij daar niet werken. In Birma worden de bomen gekapt in het woud. Dat is ecologisch totaal onverantwoord. Daar komt bij dat je er enorm veel kinderarbeid hebt. Ik vind dat een bedrijf daarover bekommerd moet zijn. Tuinmeubelfabrikanten die hun hout uit Indonesische plantages halen, schrijven dat heel discreet in hun catalogus. Degenen die in alle talen zwijgen, zitten meestal in Birma. Het is moeilijk om in een winkel kwaliteitsteak van brol te onderscheiden, maar meestal geldt: hoe rustiger de tekening in het hout, hoe beter. Als er veel knopen inzitten, zijn de meubels gemaakt uit takkenhout. We hebben in 1997 een eigen dochterbedrijfje in Indonesië opgericht. We werken er ook al jaren met dezelfde industriële partner. Hij moet aan een aantal voorwaarden voldoen zoals: geen kinderarbeid, een behoorlijke verloning, middageten voor het personeel en geventileerde ateliers. We hebben die normen zwart op wit op papier gezet. Ik heb het met Tribù totaal anders gedaan dan mijn concurrenten. En daar ben ik fier op. Iedereen laat alles in het buitenland maken. Wij slagen erin om de helft van onze meubels in België te laten maken en kunnen die dan nog succesvol wereldwijd verkopen ook. Dankzij ons uniek design hebben we zo goed als in elk land ooit wel eens iets geleverd. Dat vind ik heel fijn. Dat zullen we niet kunnen blijven doen als er hier in Limburg geen industrieel netwerk meer zou zijn. Dan zullen we wel verplicht zijn om alles elders te gaan produceren.”

Hoe belangrijk is het dat de meubels van Tribù wereldwijd verkocht worden? “Het internationale wint elk jaar aan belang. 22% van onze omzet halen we buiten de Europese Gemeenschap. Die export blijft sterk stijgen. Al was dat niet onze eerste bedoeling. In het begin was ik blij dat ik met hart en ziel tuinmeubelen kon maken. Toen dat ook nog een succes binnen de Benelux bleek te zijn, kon ik mijn geluk niet op. Op de eerste beurs waar ik aan deelnam, maakte ik kennis met een Fransman, een Duitser en een Israëli. Naderhand bleven ze maar bellen. Ik vond dat wel leuk en dacht: ‘Verdomme, misschien moet ik ook eens naar Parijs.’ Ze begonnen dan ook nog te bestellen, en zo ging de bal aan het rollen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik daardoor wel ambitieus werd. De eerste keer dat ik meubels verkocht in Singapore, liep ik op wolkjes. Vorig jaar moest een hotel in Thailand per se onze roestvrij stalen stoelen hebben. Ze betaalden zelfs een vlucht om ze over te vliegen. Dat geeft toch een heel aparte kick.”

© Jan Stevens

Vergelijkbare berichten