‘Veel kinderen zijn doodsbang van de vrijheid’
Psychiater en tachtiger Boris Cyrulnik verrichtte pionierswerk naar de verwerking van trauma’s uit de kindertijd en muntte het begrip ‘veerkracht’. ‘Mijn leven lang onderschatte ik de rol van één psychotherapeut: God.’ Om dat goed te maken, schreef hij God als therapeut.
Neuropsychiater Boris Cyrulnik is wereldberoemd in Frankrijk én ver daarbuiten voor zijn baanbrekend onderzoek naar traumaverwerking. In 2001 publiceerde hij zijn ultieme bestseller Les vilains petits canards, vertaald als Veerkracht. Daarin bouwde hij verder op de hechtingstheorie van de tien jaar eerder overleden Britse psychiater John Bowlby. Volgens Bowlby zijn kinderen geprogrammeerd om zich te hechten aan hun ouders of opvoeders. Als die hechting fout loopt, betalen de kinderen daar soms een levenslange prijs voor met relatieproblemen, depressie, verslaving of angst. Boris Cyrulnik introduceerde het begrip résilience of ‘veerkracht’. Op de bodem van de put ligt volgens hem de sleutel voor heling en misschien zelfs voor herstel van mislukte of onveilige hechting. Onze natuurlijke veerkracht is onze beste bondgenoot in de strijd tegen de gevolgen van vreselijke trauma’s als oorlog, incest, terreur, mishandeling of misbruik. Gespecialiseerde therapie kan daarbij helpen.
Cyrulnik putte voor zijn theorie over ‘veerkracht’ uit ervaringen die hij als psychiater had opgedaan met jeugdige delinquenten, maar ook uit wat hij zelf als kind had meegemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog. ‘Toen ik in 2010 in Congo in een opvangcentrum van Unicef kindsoldaten ontmoette, werd ik verrast door de kracht die de zwaar getraumatiseerde jongens uit hun geloof putten’, zegt hij. ‘Een jongen van een jaar of tien met ogen vol angst zei me: “Ik voel me alleen goed in de kerk.” Het instituut kerk en God leken hem veerkracht te geven. Op dat moment voelde ik de noodzaak om dat fenomeen dieper te gaan onderzoeken, met behulp van de moderne psychologie, de neurowetenschappen en de hechtingstheorie. Want ik kon niet anders dan vaststellen dat God soms een uitstekende therapeut is.’
Gelooft u zelf in God?
Boris Cyrulnik: Nee. Dat verrast u na lezing van mijn boek God als therapeut? (lacht) Ik heb heel lang een praktijk gehad als psychiater en kreeg soms patiënten over de vloer die gebukt gingen onder immens verdriet. Sommigen hadden een kind verloren; anderen hadden hun partner zien sterven. Zij vertelden me hoe ze zich in hun lijden gesteund voelden door hun geloof in God. Ik stond dan altijd met mijn mond vol tanden, want als neuroloog en psychiater wist ik niet wat ik daarmee moest aanvangen. Ik hoorde hen vertellen dat God hen hielp, maar ik had daar geen verklaring voor. Tijdens mijn onderzoek naar veerkracht hoorde ik soms ook van collega’s hoe zij op moeilijke momenten in hun leven houvast vonden in hun geloof in God. Dat fascineerde me, want zelf had ik als kind al geen God. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdween mijn hele familie. Ik ben geboren in 1937 in Bordeaux. In 1944 werden mijn ouders gearresteerd en naar Auschwitz gebracht. Ze waren joods en ‘verdwenen’. De avond voor mijn moeder op transport gezet werd, had ze me bij een pleeggezin ondergebracht. Die mensen gingen me bijna meteen aangeven bij de met de nazi’s collaborerende politie. Zuid-Frankrijk werd toen gecontroleerd door het Vichy-regime. Ik was zes en een half jaar toen ikzelf door de beruchte Maurice Papon en zijn agenten gearresteerd werd. Ze vielen ’s nachts binnen en ze droegen zonnebrillen. Ik herinner me nog dat ik dacht: ‘Waarom dragen die mannen donkere brillen? Het is toch pikdonker buiten?’ Ze namen me mee en veroordeelden me bijna meteen tot de doodstraf. Ze sloten me op in een tot gevangenis vertimmerde synagoge in Bordeaux. Op een onbewaakt ogenblik kon ik me verbergen in een vals plafond en zo ook ontsnappen. Daarna leefde ik ondergedoken als ‘Jean Laborde’ bij een christelijk gezin dat joden hielp. In Frankrijk worden die mensen nu ‘Les Justes’ genoemd. Ik kon toen onmogelijk in God geloven omdat niemand me kon vertellen wie God echt is of hoe ik tot God moest bidden. Geen jood of christen kon me uitleggen waar God gebleven was op het moment dat mijn ouders vermoord werden. Na de oorlog was ik overtuigd atheïst. Wat niet wil zeggen dat ik nergens meer in geloofde. Ik geloofde in kunst, literatuur, humanisme, geneeskunde, filosofie.’
Een oom van mijn vrouw zat tijdens WO II in het verzet. Hij werd gearresteerd en overgebracht naar het concentratiekamp Mittelbau-Dora in Oost-Duitsland. Op het einde van de oorlog overleefde hij een dodenmars. Hij beschouwde zijn redding als een persoonlijke interventie van God. Hij is nu 94 en nog steeds diepgelovig.
Cyrulnik: Hij is geen uitzondering. Meer mensen die de kampen overleefden, kwamen zo dichter bij God. Maar het tegengestelde is ook waar: velen namen toen afscheid van God. Na Auschwitz zeiden sommigen: ‘Het is voortaan onmogelijk om nog in God te geloven. Als hij echt zou bestaan, had hij die verschrikking verhinderd.’ Er zijn ook verhalen van mensen die Auschwitz niet overleefd hebben, maar die er toch God vonden als troost. Voor hen was het een manier om te verwerken wat hen werd aangedaan. De overlevenden van de kampen die God als beschermer zagen, zoals de oom van uw vrouw, zijn blijven geloven.
U schrijft dat het godsbeeld van mensen bepaald wordt door hoe ze als baby hun ouders over God hoorden praten.
Cyrulnik: Ons geheugen zit vol herinneringen. De aard van die herinneringen wordt bepaald door onze allereerste interacties met andere mensen en door wat voor jeugd we gehad hebben. Kent u de verhalen van Gargantua en Pantagruel van de 16e-eeuwse grootmeester François Rabelais? Hij was naast schrijver net als ik ook arts in het zuiden van Frankrijk. Zijn geesteskind Gargantua begon meteen na zijn geboorte te spreken. Zijn eerste woorden waren: ‘Wijn, wijn! Ik wil wijn drinken!’ (lacht) Gargantua is een literair verzinsel en er is geen enkel kind dat voor zijn twintigste levensmaand een zinnig woord zal zeggen. Maar een baby hoort zijn moeder in die allereerste levensmaanden wel praten over haar God. Zij presenteert haar godsbeeld aan haar pasgeborene. Later zal dat kind in de God van zijn moeder geloven. In God geloven, is dus eigenlijk ook een manier van affectie delen met elkaar.
Als ik het over ‘God’ heb, gaat het niet over de christelijke, joodse of islamitische religie. Want de voorbije decennia hebben veel mensen in het westen de religie de deur gewezen, maar niet de spiritualiteit of het transcendente. Religie en spiritualiteit zijn niet hetzelfde. Spiritualiteit is universeel, terwijl religie cultureel bepaald is.
Wie niet in God gelooft, kan spiritueel zijn?
Cyrulnik: Zonder twijfel. Een mens heeft geen nood aan een instituut om toegang te hebben tot een vorm van spiritualiteit. Maar als je een religieus gelovig mens bent, heb je wel een kerk, synagoge of moskee nodig om anderen te ontmoeten en te bidden tot jouw God. Religies zijn producten van culturen en spiritualiteit zit in elke mens, ongeacht tot welke cultuur hij behoort. Spiritualiteit is het overstijgen van de werkelijkheid, in de richting van het ‘goddelijke’.
Er zit dus ook spiritualiteit in atheïsten?
Cyrulnik: Maar natuurlijk. Atheïsten die ervan overtuigd zijn dat er geen greintje spiritualiteit in hen zit, vergissen zich. Volgens mij is het trouwens onmogelijk om in niets te geloven. Ook atheïsten hebben een geloof: het geloof dat God niet bestaat. Dus ook atheïstische moeders en vaders delen met hun kind hun spiritualiteit. Alleen is God dan vervangen door muziek, kunst, literatuur of grote humanistische waarden. Voor transcendentie of het overstijgen van het aardse heb je de figuur van God niet per se nodig.
Dat is dan een vorm van religieus atheïsme: God bestaat niet, maar toch overstijgt de werkelijkheid ons en is niet alles zinloos?
Cyrulnik: Precies. Het belangrijkste is dat door die spirituele link met de ouders de interne wereld van het kind gevoed wordt, lang voor het zijn eerste woordjes brabbelt. Een kind ontwikkelt altijd in een context, in een structuur en neemt gebeurtenissen waar. Dankzij moeders verhalen over God of het spirituele zal het kind zodra het begint te spreken, ook in staat zijn om een wereld te voelen die niet waarneembaar is. Baby’s ontwikkelen zich in de gevoelsomgeving die hun ouders voor hen creëren. Geen enkele pasgeborene gelooft in God. Maar de manier waarop een kind van God zal houden, hangt af van de hechting die hij van huis uit meekreeg. Als zijn ouders op een vriendelijke, beschermende manier over God praten, zal het kind God zien als iemand die veiligheid en zekerheid biedt. Maar als vader en moeder enkel over een streng en straffend opperwezen vertellen, wordt het kind bang van God.
Veel mensen hebben geen boodschap aan God of spiritualiteit. Zij zijn vooral geïnteresseerd in het materiële en vertellen hun pasgeborenen geen spirituele verhalen.
Cyrulnik: Dat is heel jammer, want het materiële, geld of consumptie hebben geen moraliteit of ethiek. God wel: Hij schrijft voor hoe we moeten samenleven. Die goddelijke moraliteit of ethos hangt af van de cultuur waaruit de figuur van God stamt. De regels van God geven meteen ook structuur aan de samenleving. In sommige culturen kan je de maatschappelijke ethos samenvatten als leven voor God en niet voor het goud.
Voor de gezonde evolutie van een kind in de samenleving is de hechting aan God of spiritualiteit even belangrijk als de hechting aan de ouders?
Cyrulnik: De hechting aan God is net als de hechting aan een vader. U kent de katholieke gebedsregel misschien nog: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt.’ God wordt vaak geportretteerd als een oude man met een lange grijze baard. Religies leren aan kinderen dat ze God even graag moeten zien als hun ouders. Soms wordt hij voorgesteld als streng en bestraffend en soms als vredevol en vergevingsgezind, als een echte vaderfiguur.
Sommige kinderen worden door hun ouders mishandeld of misbruikt. God als vader is daar ook toe in staat?
Cyrulnik: Als je als kind door je ouders mishandeld of misbruikt werd, draag je daar soms de rest van je leven de gevolgen van. Wanneer ouders dan op een bepaald moment tegenover jou erkennen dat ze fouten gemaakt hebben, kan dat de start zijn van een verbeterde relatie. Iets gelijkaardigs geldt inderdaad ook in onze verhouding met God. Als je als kind geconfronteerd werd met een bestraffende, strenge, harteloze God, is de kans groot dat je op een dag met slaande deuren afscheid van hem neemt. Je zweert God af en wordt bijvoorbeeld strijdend atheïst. Maar van zodra je in je leven met pijn, lijden en angst geconfronteerd wordt, is de kans niet gering dat je je toch tot God zal richten.
De Frans-Belgische schrijver Éric-Emmanuel Schmitt verdwaalde eind jaren tachtig tijdens een wandeltocht in de Sahara. Hij moest er in zijn eentje overnachten, zonder voedsel of water. Hij dacht dat hij ging sterven, en kreeg die nacht een religieuze ervaring. Hij voelde extatisch geluk en noemde dat ‘God’. ‘s Anderendaags werd hij gered, en hij ging voortaan als een gelovig mens door het leven. Een vriend van mij is een verwoed zeiler. Hij geloofde niet, maar betrapte zich erop dat hij tijdens een zeer zware storm op zee tot God begon te bidden. Hij was ervan overtuigd dat hij de storm niet zou overleven. Hij voelde zich enorm schuldig, want hij had iemand overtuigd om samen met hem te gaan zeilen, terwijl er slecht weer in de lucht hing. Tijdens die storm ging hij door de knieën en bad tot God. Vandaag gelooft hij nog steeds.
Momenten van gevaar en grote ongerustheid triggeren onze nood aan God. Maar op momenten van vrede, welvaart en welzijn zetten we God makkelijk aan de kant. In Canada waren God en de kerk generaties lang ontzettend belangrijk. Het geloof bepaalde er de ordening van de samenleving. In amper één generatie is dat zo goed als verdwenen. De verklaring daarvoor is volgens mij dat de staat er de rol van God heeft overgenomen. De Canadese overheid voorziet nu in alles wat een kind nodig heeft: school, bescherming en veiligheid. God heeft er steeds minder in de pap te brokkelen. Wij trekken allemaal een beetje op Canada. Hoe minder miserie we in ons leven hebben en hoe beter het ons vergaat, hoe minder behoefte we hebben aan God. Maar de dag dat we een geliefde verliezen of ons leven aan een zijden draadje hangt, richten we ons, al dan niet ver van de schijnwerpers, met onze smeekbeden naar boven. Veel ongelovigen laten zich nog steeds begraven in een kerk. Dat is omdat we als mens nood hebben aan de troost van dat soort van rituelen. Op zo’n momenten wordt God onze therapeut.
God en rituelen zijn belangrijk voor onze psychische gezondheid?
Cyrulnik: Jazeker. Rituelen geven structuur aan ons bestaan en op het moment dat de staat God vervangt, verliezen we een flink pak van die rituelen die onze bakens waren. Dat verlies van God impliceert ook een verlies aan waarden, ethiek en moraliteit. Dat is problematisch, want hoe meer we ons hechten aan het materiële, hoe egoïstischer we worden. Wanneer God uit onze samenleving verdwijnt, vergeten we hoe we moeten samenleven met andere mensen. Een kind leert dan niet langer om rekening te houden met anderen en empathie wordt selectiever.
Maar een opvoeding met God kan toch ook tot onvoorstelbare gruwel leiden? Denk maar aan de kinderen van de Islamitische Staat.
Cyrulnik: Van zodra een geloofsgemeenschap zich afsluit van de rest van de wereld, wordt het extreem gevaarlijk. In een sekte is er enkel nog empathie voor de andere sekteleden. De buitenwereld is de vijand en moét bestreden worden, of op zijn minst genegeerd. Enkel de eigen God telt en alle andere goden zijn des duivels. Kijk, de essentie is: we hebben allemaal behoefte aan onze God, maar we moeten ons er altijd goed bewust van zijn dat er nog andere goden bestaan die minstens evenveel recht van spreken hebben. Vandaag zijn er op aarde 35.000 verschillende goden. Ze zijn stuk voor stuk nuttig voor alle mensen die erin geloven, net zoals onze God nuttig en noodzakelijk is voor ons.
Veel jonge mensen nemen op een bepaald moment afscheid van de God van hun ouders.
Cyrulnik: Dat gold misschien voor uw generatie, maar ik merk dat kinderen vandaag naar de schaapsstal terugkeren. Net nu God door de staat compleet verdrongen lijkt te zijn, keren heel wat jonge mensen terug naar de God van hun voorouders. Ik zie die evolutie iets minder bij christenen, maar vooral bij moslims en joden. Steeds meer jonge moslims hullen zich in kledij die de eerste volgelingen van de profeet Mohammed gedragen zouden hebben. Er worden zelfs bizarre zwempakken ontworpen én gedragen die in Arabische landen verboden zijn omdat ze in strijd zouden zijn met de islam. Tot voor een paar jaar kwam je op straat nauwelijks joden met een keppeltje tegen, nu zie ik overal jonge mannen met een keppeltje op. Piepjonge joden keren terug naar de godsdienst van oma en opa. Ze gaan langs bij de rabbijn en vragen hoe ze moeten bidden en geloven. Hun geseculariseerde ouders staan daar met open monden naar te kijken. Mama en papa gingen indertijd samenwonen of trouwden enkel op het gemeentehuis, maar zoon- en dochterlief vragen aan de rabbijn advies over hoe ze best moeten huwen. De ouders moesten zichzelf vrijvechten, weg van onder wat zij ervaarden als het juk van het geloof en de geestelijkheid. Vol verbazing kijken ze nu naar hun kinderen die afstand nemen van die vrijheid, zich onderwerpen aan de rabbijn en terugkeren naar wat zij ooit als verstikkende regels ervoeren. Het gaat heel ver, hoor. Veel jonge joden zien het huwelijk niet langer als een bezegeling van de liefde tussen twee mensen, maar als een manier om onder toezicht van de rabbijn de samenleving in te richten.
Die jonge generatie bouwt vol overgave aan de restauratie van een door God gedomineerde conservatieve samenleving?
Cyrulnik: Ja, zonder twijfel. Dat vindt nu toch onder onze ogen plaats? Westerse samenlevingen beleven een terugkeer naar conservatieve waarden. Daar is ook een verklaring voor: veel kinderen zijn doodsbang van de vrijheid waarin ze geboren zijn. Ze hebben nood aan houvast en structuur en vluchten daarom in de armen van een autoritaire God. Te veel vrijheid voor kinderen levert alleen maar angst en onzekerheid op. Ze hebben nood aan een duidelijk opvoedkundig pad. Praat met leerkrachten op lagere en secundaire scholen en zij zullen u vertellen dat steeds meer jongens en meisjes worstelen met problemen die het gevolg zijn van een gebrek aan structuur in gezin en samenleving. Ze hunkeren naar autoriteit, want dat kalmeert hen en biedt zekerheid.
Boris Cyrulnik, God als therapeut, Lannoo, 272 blz., 24,99 euro
Boris Cyrulnik
- Geboren in 1937 in Bordeaux
- Studeerde in de jaren zestig geneeskunde en psychiatrie aan de Faculté de médecine de Paris
- Is als neuropsychiater verbonden aan de universiteit van Toulon
- Schreef verschillende populair-wetenschappelijke boeken over psychologie
- Introduceerde in 2001 voor het grote publiek de theorie over résilience of veerkracht
- Richtte in 2013 L’Institut Petite Enfance op voor opleiding van hulpverleners en onderzoek naar de vroege kinderjaren
(c) Jan Stevens